In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een verzet tegen de slotuitdelingslijst in het faillissement van de besloten vennootschap [bedrijf 1]. Het verzet is ingediend door [naam 1], vertegenwoordigd door mr. F. Jagersma, die zich beroept op subrogatie in het voorrecht van de fiscus op basis van artikel 21 van de Invorderingswet 1990. De rechtbank heeft vastgesteld dat de concept slotuitdelingslijst op 19 augustus 2013 door de rechter-commissaris is goedgekeurd en op 9 september 2013 ter griffie is neergelegd. [naam 1] heeft op 19 september 2013 verzet aangetekend tegen deze lijst, omdat zijn vordering van € 66.760,00 niet was opgenomen.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd en op 6 november 2013 de behandeling van het verzetschrift gehouden. De curator heeft zich verzet tegen de ontvankelijkheid van [naam 1] in zijn verzet, met de stelling dat hij niet-ontvankelijk is omdat hij eerder geen beroep heeft gedaan op een recht van voorrang. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat het verzet van [naam 1] niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie en de bepalingen van de Faillissementswet, waarbij is vastgesteld dat een verzet tegen de slotuitdelingslijst niet kan dienen om alsnog een beroep te doen op een recht van voorrang dat eerder niet is ingeroepen.
De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat [naam 1] in zijn verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open binnen acht dagen na de uitspraak.