ECLI:NL:RBAMS:2013:9822

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
C/13/11/488-F
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen slotuitdelingslijst in faillissement met beroep op subrogatie in voorrecht van de fiscus

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een verzet tegen de slotuitdelingslijst in het faillissement van de besloten vennootschap [bedrijf 1]. Het verzet is ingediend door [naam 1], vertegenwoordigd door mr. F. Jagersma, die zich beroept op subrogatie in het voorrecht van de fiscus op basis van artikel 21 van de Invorderingswet 1990. De rechtbank heeft vastgesteld dat de concept slotuitdelingslijst op 19 augustus 2013 door de rechter-commissaris is goedgekeurd en op 9 september 2013 ter griffie is neergelegd. [naam 1] heeft op 19 september 2013 verzet aangetekend tegen deze lijst, omdat zijn vordering van € 66.760,00 niet was opgenomen.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd en op 6 november 2013 de behandeling van het verzetschrift gehouden. De curator heeft zich verzet tegen de ontvankelijkheid van [naam 1] in zijn verzet, met de stelling dat hij niet-ontvankelijk is omdat hij eerder geen beroep heeft gedaan op een recht van voorrang. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat het verzet van [naam 1] niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie en de bepalingen van de Faillissementswet, waarbij is vastgesteld dat een verzet tegen de slotuitdelingslijst niet kan dienen om alsnog een beroep te doen op een recht van voorrang dat eerder niet is ingeroepen.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat [naam 1] in zijn verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
insolventienummer: C/13/11/488-F
uitspraakdatum: 13 november 2013
verzet slotuitdelingslijst
Beslissing naar aanleiding van het door mr. F. Jagersma, namens [naam 1], ingediende verzetschrift zoals bedoeld in artikel 137e van de Faillissementswet (Fw), in het faillissement van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
ingeschreven bij de Kamer van koophandel te [plaats] onder nummer [(...)],
statutair gevestigd te [plaatsnaam],
vestigingsadres: [adres].

1.Verloop van de procedure.

1.1
Op 13 augustus 2013 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen de concept slotuitdelingslijst in voornoemd faillissement, welke op 19 augustus 2013 door de rechter-commissaris is goedgekeurd en vervolgens op 9 september 2013 ter griffie is nedergelegd.
1.2
Bij bezwaarschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 19 september 2013, is [naam 1] (hierna: [naam 1]) in verzet gekomen tegen voornoemde lijst.
De curator is daardoor niet in staat de voorgestane uitdelingen na te komen.
1.3
Bij beschikking van 9 oktober 2013 van de rechter-commissaris is de behandeling van het verzetschrift bepaald ter terechtzitting van 6 november 2013 om 09:30 uur.
1.4
Ter terechtzitting van 6 november 2013 is het verzetschrift behandeld, alwaar de curator alsmede [naam 1], vergezeld van zijn raadsman mr. F. Jagersma, zijn verschenen.
De rechter-commissaris is ter zitting niet verschenen noch heeft hij een schriftelijk verslag ingediend. Met instemming van partijen is de behandeling desondanks voortgezet.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Gronden van de beslissing

2.1
[naam 1] heeft bij email van 9 september 2012 aan de curator een vordering in het faillissement ingediend van € 66.760,00. De tekst van de email luidt, voor zover thans van belang:
“[…]
Hierbij wil ik graag mijn persoonlijke vordering op [bedrijf 1] indienen ter hoogte van 66.760,- euro.
Dit bedrag bestaat uit stortingen vanaf mijn privé bankrekening naar de bankrekening van [bedrijf 1] op de volgende data; 25-05-2011, 26-05-2011 en 29-05-2011. Tevens zijn belastingaanslagen van [bedrijf 1], betaald vanaf de privé bankrekening van mijn partner [naam 2] op datum 1-05-2011,
[..]”
2.2
In het verzetschrift heeft [naam 1] aangevoerd dat in de slotuitdelingslijst ten onrechte geen bedrag voor de betaling van zijn vordering is opgenomen.
Daartoe voert [naam 1] kort gezegd aan dat de betalingen die hij, via de rekening van de failliet, via betaling vanaf de rekening van zijn echtgenote en (al dan niet door middel van verrekening) op grond van de tussen hem en de fiscus gesloten vaststellingsovereenkomst heeft voldaan of nog moet voldoen aan de belastingdienst, door hem zijn voldaan in de hoedanigheid van aansprakelijke voor de belastingschuld van de failliet, op grond van artikel 36 Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 57 Invorderingswet 1990 is hij daarom gesubrogeerd in het voorrecht van de fiscus ex artikel 21 Invorderingswet 1990, aldus [naam 1].
2.3
De curator heeft zich tegen het verzet verweerd.
Primair heeft de curator aangevoerd dat [naam 1] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Subsidiair heeft hij de gronden van het verzet betwist, meer subsidiair heeft hij verzocht de behandeling van het verzet aan te houden, opdat nadere informatie bij de belastingdienst kan worden ingewonnen, zowel over de hoogte van de fiscale vordering als over de vraag of en zo ja welke bedragen op de voet van artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst tussen [naam 1] en de belastingdienst zijn verrekend.
2.4
Partijen hebben er mee ingestemd dat de rechtbank eerst zal beoordelen of [naam 1] in zijn verzet ontvankelijk is, bij gebreke waarvan niet aan een inhoudelijke behandeling wordt toegekomen.
2.5
De curator heeft zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid onderbouwd met verwijzing naar aantekening 3 bij artikel 184 Fw in Tekst & Commentaar Insolventierecht. De betreffende aantekening luidt, voor zover thans van belang:
“[…]Verzet is evenmin toegestaan om alsnog ter zake van een als concurrent geverifieerde vordering een voorrangsrecht te verkrijgen, [...]”
2.6
Namens [naam 1] is aangevoerd dat de betreffende passage geen toepassing vindt op het onderhavige geval, omdat het verzet van [naam 1] niet is gegrond op artikel 184 Fw, maar op artikel 137e Fw.
2.7
De aangehaalde passage uit Tekst & Commentaar is ontleend aan een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1998, NJ 1999, 467, dat voor zover hier van belang luidt:
“[…] Ingevolge het bepaalde bij art. 121 lid 4 F. heeft de in het proces-verbaal van de verificatievergadering opgetekende erkenning van een vordering met recht van voorrang kracht van gewijsde, hetgeen meebrengt dat niet met goed gevolg bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst tegen het erkende recht van voorrang kan worden opgekomen (HR 25 januari 1935, NJ 1935, 1633). Evenmin kan een schuldeiser van een geverifieerde en erkende vordering, die verzuimd heeft ter verificatievergadering aanspraak te maken op een recht van voorrang, bij wege van verzet tegen de uitdelingslijst dat verzuim goedmaken (HR 24 juni 1960, NJ 1960, 453). […]”
2.8
Juist is de stelling van [naam 1] dat de betreffende jurisprudentie betrekking heeft op een verzet gegrond op artikel 184 Fw en dat zijn verzet is gerond op artikel 137e Fw. De tekst van artikel 137e Fw is vrijwel letterlijk hetzelfde als de tekst van artikel 184 Fw. Dat wijst er op dat de wetgever geen onderscheid in de behandeling van het verzet voor ogen heeft gestaan. Aan de andere kant heeft te gelden dat in de situatie van artikel 137e Fw geen sprake is van een verificatievergadering, zodat ook geen proces-verbaal als bedoeld in artikel 121 Fw wordt opgemaakt, dat kracht van gewijsde krijgt
.
Uit het hiervoor aangehaalde arrest kan wel worden afgeleid dat de Hoge Raad de mogelijkheid om alsnog een beroep op een voorrang te doen heeft willen beperken. Weliswaar is er geen verificatievergadering geweest waarop over de voorrang ten gronde is beslist, maar bij indiening van zijn vordering heeft [naam 1] ook geen voorrang ingeroepen en ook later heeft hij, tot de indiening van het verzet, geen beroep op voorrang gedaan. In die omstandigheden dient op overeenkomstige wijze als het geval is bij een verzet ex artikel 184 Fw te worden beslist dat een verzet tegen de uitdelingslijst ex
artikel 137e Fw er niet toe kan strekken alsnog een beroep te doen op een recht op voorrang, waarop eerder geen beroep is gedaan.
2.9
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat [naam 1] in zijn verzet niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.
BESLISSING:
De rechtbank:
3.1
verklaart [naam 1] in zijn verzet niet ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013.
Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open binnen acht dagen nadat zij is gegeven, door indiening ter griffie van de Hoge Raad van een door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekend verzoekschrift.