In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben en gebruiken van valse of vervalste creditcards in de periode van 25 maart 2011 tot en met 2 april 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 april 2011 een tas, een riem en twee shawls van het merk Burberry in haar bezit had, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen waren verkregen door gebruik te maken van een valse of vervalste creditcard. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde niet bewezen geacht, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk schuldheling, wel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het delict en de omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De rechtbank heeft ook de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de rechters op de openbare terechtzitting.