Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- akte tot het formuleren van eis/vordering tot verificatie, met producties
- conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 27 maart 2013
- conclusie van antwoord in reconventie, met producties
- het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2013
- akte uitlating nadere producties tevens akte houdende overlegging producties van [eiser in conventie], met producties
- akte overlegging uitlating nadere producties van de curator
- akte houdende uitlating ex artikel 2.11 procesreglement, met één productie.
2.De feiten
- dat [bedrijf 2] enerzijds en [gedaagde in conventie] (…) anderzijds de intentie hebben uitgesproken dat zij de gezamenlijke projecten voor wat betreft de in Duitsland te ontwikkelen projecten willen toescheiden aan [bedrijf 2] en voor wat betreft de in Tsjechië te ontwikkelen projecten aan [gedaagde in conventie] (…)
- dat [gedaagde in conventie] (…) aan de[bedrijf 1] (…) werkkapitaal heeft geleend (…).
- dat partijen ervan uitgaan dat de gecumuleerde waarde van de projecten in Tsjechie in ieder geval hoger is dan de gecumuleerde waarde van de projecten in Duitsland, zodanig dat [gedaagde in conventie] (…) door de toescheiding per saldo een nader te bepalen toegift verschuldigd is aan [bedrijf 2].
3.Het geschil
in conventie
- [gedaagde in conventie] optrad als feitelijk beheerder van [bedrijf 3];
- [gedaagde in conventie] in 2004 een prospectus heeft laten uitbrengen door [bedrijf 1] Beheer BV, een volle dochter van [gedaagde in conventie], aan de commandieten van [bedrijf 3];
- [gedaagde in conventie] de [rekening] (eindigend op [rekening], hierna de [rekening]) heeft geopend, waarop de commandieten hun inleg hebben gestort;
- er vanaf 15 april 2004 geen saldo meer op de ABN AMRO rekening stond.
4.De beoordeling
in conventie
€ 8.027,50
“…
de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van het Executieverdrag berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd is (…) De rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan is immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker.”
De rechtbank concludeert dat uit de considerans bij de EEX-Verordening, alsmede uit de jurisprudentie van het HvJ volgt, dat het niet de bedoeling is dat zuivere vermogensschade rechtsmacht creëert. Daarbij is van belang dat slechts onder toepassing van een strikte uitleg van de in de EEX-Vo genoemde gevallen kan worden afgeweken van het fundamentele beginsel volgens hetwelk de gerechten van de woonplaats van de verweerder bevoegd zijn. Bij de voorgeschreven strikte uitleg van artikel 5 lid 3 EEX-Verordening past niet, dat in casu rechtsmacht wordt ontleend aan het feit dat de financiële schade in Nederland kan worden gelokaliseerd, terwijl voor het overige iedere band met Nederland ontbreekt.
5.De beslissing
- wijst af het gevorderde;
- veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten aan de zijde van de curator, tot heden begroot op
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
- veroordeelt de curator in de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie], tot heden begroot op