In deze zaak hebben verschillende gemeenteambtenaren van de gemeente Amsterdam beroep ingesteld tegen de herziening van hun toeslag voor bezwarende werkzaamheden, die was gebaseerd op de Methode voor het Rangordenen van Inconveniënten (MRI). De rechtbank Amsterdam heeft op 23 december 2013 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de ambtenaren betoogden dat de stadsdelen bij de toepassing van de MRI in strijd hebben gehandeld met de Nieuwe rechtspositieregeling Amsterdam en het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid, ook al waren de toeslagen verlaagd of gelijk gebleven. De eisers voelden zich niet voldoende betrokken bij het MRI-onderzoek en eisten een gedetailleerd verslag van het onderzoek, maar de rechtbank stelde vast dat de MRI geen dergelijke betrokkenheid voorschrijft.
De rechtbank concludeerde dat de stadsdelen de MRI correct hadden toegepast en dat de beroepen van de ambtenaren ongegrond waren. De rechtbank benadrukte dat de rechterlijke toetsing van functiewaarderingen terughoudend is en dat de waardering niet onhoudbaar mag zijn om tot vernietiging over te gaan. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaren, ondanks de lagere MRI-klasse, geen procesbelang hadden verloren, omdat hun ambtelijke rechtspositie mogelijk geraakt kon worden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de bestreden besluiten van de gemeente.