In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.A. Hupkes, een vordering had ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. U.J. van der Veldt. De zaak draaide om de vraag of gedaagde eiseres had misleid tot het afgeven van een bedrag van GBP 5.800,-. Eiseres was opgedragen om bewijs te leveren van haar stelling dat gedaagde haar had bewogen tot deze afgifte door haar opzettelijk te misleiden over de besteding van het geld.
Eiseres heeft verschillende bewijsstukken ingebracht, waaronder een schriftelijke verklaring en getuigenverklaringen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de schriftelijke verklaring van eiseres onvoldoende bewijs opleverde voor haar stelling. De verklaring was niet onder ede afgelegd en de kantonrechter concludeerde dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de besteding van het geld. De getuigenverklaring van een kennis van eiseres werd ook als onvoldoende beschouwd, omdat deze voornamelijk berustte op horen zeggen en geen directe bewijsvoering bood voor de oplichting.
Daarnaast werd verwezen naar een tussenvonnis in een andere procedure tussen gedaagde en de zoon van eiseres, maar de kantonrechter oordeelde dat dit vonnis niet van toepassing was op de onderhavige zaak. Eiseres kon niet aantonen dat gedaagde het geld niet voor de belangen van haar zoon had besteed, en de kantonrechter concludeerde dat eiseres niet was geslaagd in haar bewijsopdracht. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde.