ECLI:NL:RBAMS:2013:9467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13/39
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot tijdelijke onthouding van processtukken aan slachtoffer in strafzaak

In deze zaak heeft de rechter-commissaris op 13 december 2013 een machtiging verleend aan de officier van justitie om aan een slachtoffer tijdelijk kennisneming van bepaalde processtukken te onthouden. De officier van justitie, mr. M.C. Bienfait-van Kampen, had op 20 november 2013 deze vordering ingediend, waarbij het slachtoffer, geboren in 1984 en verblijvende in het Huis van Bewaring, betrokken was in een onderzoek naar een schietpartij op 29 december 2012 in Amsterdam. Deze schietpartij resulteerde in de dood van twee personen en betrokkene werd als getuige aangemerkt, maar ook als verdachte in een ander onderzoek naar een moord in Antwerpen. De rechter-commissaris overwoog dat de tijdelijke onthouding van kennisneming van de processtukken gerechtvaardigd was, omdat het belang van het onderzoek dit vereiste. De officier van justitie stelde dat het ongewenst was dat het slachtoffer kennisnam van zijn eerdere verklaringen, aangezien hij nog als getuige moest worden gehoord. De rechter-commissaris concludeerde dat de wetgever de mogelijkheid van tijdelijke onthouding had bedoeld en dat dit in overeenstemming moest zijn met de regeling omtrent kennisneming door verdachten. De raadsman van het slachtoffer betoogde dat het opsporingsonderzoek bijna afgerond was en dat de onthouding de procespositie van zijn cliënt zou bemoeilijken, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de belangen van het onderzoek zwaarder wogen. De beslissing om de machtiging te verlenen was daarmee gerechtvaardigd, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

BESLISSING

ex artikel 51b lid 4 Sv

op de vordering
ex artikel 51 b lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv)

Procesgang

De officier van justitie heeft op 20 november 2013 gevorderd dat kennisneming van bepaalde processtukken wordt onthouden aan:

[betrokkene],

geboren op [1984] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, doch verblijvende in het Huis van Bewaring [A] te [plaats],
in zijn hoedanigheid van slachtoffer in het [onderzoek A] (hierna: betrokkene).
De officier van justitie, mr. M.C. Bienfait-van Kampen, is op 5 december 2013 gehoord naar aanleiding van de vordering. Zij heeft voorts een schriftelijke toelichting op de vordering ingediend. De raadsman van betrokkene, mr. S.L.J. Janssen, heeft eveneens schriftelijk gereageerd op de vordering alsmede op de toelichting daarop.

Beoordeling

De rechter-commissaris overweegt het volgende:
Ten aanzien van de procedure:
De officier van justitie vordert dat de rechter-commissaris machtiging verleent om aan betrokkene kennisneming te onthouden van de door hem eerder als getuige in het onderzoek afgelegde verklaringen. Niet in geschil is dat die verklaringen als processtukken kunnen worden aangemerkt en dat betrokkene belang heeft bij deze processtukken ter verwezelijking van zijn belangen als slachtoffer.
Art. 51b, eerste lid, Sv regelt dat de officier van justitie aan het slachtoffer toestemming verleent kennis te nemen van voor hem van belang zijnde processtukken. Het derde lid van deze bepaling voorziet erin dat de officier van justitie deze kennisneming kan weigeren indien hij van oordeel is – voor zover hier van belang – dat die kennisneming onverenigbaar is met één van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen. Daartoe is blijkens het vierde lid een machtiging van de rechter-commissaris vereist. In het zesde lid van art. 51b Sv is bepaald dat art. 32, tweede tot en met vierde lid, Sv van overeenkomstige toepassing is.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het in dit geval gaat om een tijdelijke onthouding; zodra het onderzoeksbelang zich niet meer voordoet, zal betrokkene de bedoelde stukken verstrekt krijgen. Opmerking verdient dat art. 51b, derde lid, Sv, in het licht van de verwijzing naar art. 187d Sv, lijkt te zien op de situatie van een permanente onthouding van kennisname van processtukken door het slachtoffer en dat deze bepaling daarmee de tegenhanger lijkt te zijn van art. 34, vierde lid Sv. De verwijzing naar art. 32 Sv heeft betrekking op processtukken waarvan kennisneming wel mogelijk is, maar verstrekking van een afschrift niet en de daarvoor voorziene procedure.
Met de officier van justitie is de rechter-commissaris van oordeel dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om onderhavige regeling zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de regeling omtrent de kennisneming van processtukken door de verdachte. Voorts mag worden aangenomen dat waar de officier van justitie de bevoegdheid heeft om kennisneming permanent aan het slachtoffer te onthouden, ook de bevoegdheid bestaat om dat alleen tijdelijk te doen.
De rechter-commissaris is van oordeel dat bij een dergelijke tijdelijke onthouding aan een slachtoffer dezelfde maatstaf behoort te gelden als bij tijdelijke onthouding aan een verdachte. Derhalve is de in casu aan te leggen maatstaf of de officier van justitie op goede gronden aan het slachtoffer de tijdelijke kennisneming van een aantal processtukken heeft kunnen onthouden omdat het belang van het onderzoek zulks vordert. De rechter-commissaris is voorts van oordeel dat, hoewel de wet niet regelt dat (de raadsman van) het slachtoffer in de gelegenheid dient te worden gesteld op een vordering als de onderhavige te worden gehoord, zulks wel wenselijk voorkomt, zoals dat ook in de verschillende regelingen in de artikelen 30 en volgende is geregeld. Om die reden is de raadsman van betrokkene in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Ten aanzien van de inhoud van de vordering:
Het [onderzoek A] is gericht op de opsporing en vervolging van de daders van een schietpartij op 29 december 2012 in Amsterdam, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen. In het onderzoek wordt ervan uitgegaan dat betrokkene ook op de plaats delict aanwezig was en dat hij het beoogde slachtoffer was. Voorts is van belang dat de officier van justitie aanneemt dat de schietpartij plaatsvond in verband met een conflict in het criminele milieu tussen twee groeperingen waarvan enerzijds betrokkene deel zou uitmaken, anderzijds [persoon A]. Betrokkene is zelf als verdachte aangemerkt van een in Antwerpen gepleegde moord ([onderzoek B]) die in verband wordt gebracht met dit conflict. Betrokkene wordt daarnaast in het eveneens samenhangende [onderzoek C] door het Openbaar Ministerie beschouwd als het beoogde slachtoffer van liquidatie waarbij [persoon A] en drie anderen worden verdacht van het plegen van voorbereidingshandelingen daarvoor.
Opmerking verdient dat gedeeltes van de verklaringen van betrokkene thans ook nog aan de verdediging van de verdachten in het [onderzoek A] en [onderzoek C] worden onthouden. De rechter-commissaris heeft eerder bezwaarschriften tegen die beslissingen ongegrond verklaard.
De officier van justitie heeft haar vordering gemotiveerd door te wijzen op de omstandigheid dat betrokkene nog als getuige dient te worden gehoord in het [onderzoek A] en dat het daarvoor ongewenst is dat hij kennis neemt van zijn eerdere verklaringen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat daarmee sprake is van een zwaarwegend onderzoeksbelang als bedoeld in art. 187d, eerste lid onder b Sv, althans dat de tijdelijke onthouding gerechtvaardigd wordt door het belang van de opsporing. Zij heeft voorts aangevoerd dat het [onderzoek A] nog volop gaande is. Een aantal verdachten is aangehouden, maar het onderzoek naar de toedracht en naar andere verdachten is nog verre van afgerond. Een inhoudelijke behandeling van de zaak, waarvoor betrokkene een eventuele vordering als benadeelde partij kan indienen en zijn spreekrecht kan uitoefenen, is in het geheel nog niet aan de orde.
De raadsman van betrokkene heeft betoogd dat het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak vrijwel is afgerond en dat in die zin dan ook geen sprake meer kan zijn van een onderzoeksbelang dat bij de onthouding is gemoeid. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt een zeer complexe positie heeft als enerzijds verdachte en anderzijds slachtoffer en getuige. Zonder kennisname van zijn eerdere getuigenverklaringen kan betrokkene – aldus de raadsman – niet goed door hem worden geadviseerd en is het voorgenomen getuigenverhoor zinloos omdat betrokkene zich dan slechts op zijn verschoningsrecht zal kunnen beroepen.
De rechter-commissaris is van oordeel dat voor zover de vordering ziet op de gedeeltes van de verklaringen die thans nog aan de verdediging worden onthouden, de gevorderde machtiging reeds om die reden verleend dient te worden. Een andere beslissing zou immers meebrengen dat de onthouding jegens de verdachten wordt doorkruist, waardoor betrokkene over meer stukken zou beschikken dan de verdachten.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het belang van het onderzoek vordert dat kennisneming van de verklaringen van betrokkene ook voor het overige vooralsnog wordt onthouden. Het belang van het onderzoek – dat in het onderhavige geval nog in volle gang is – vordert in deze zaak immers dat iedere getuige uit eigen wetenschap en op basis van zijn eigen geheugen verklaart en dat daarbij vervorming of beïnvloeding door kennis van eerdere verklaringen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dat de tijdelijke onthouding van de stukken mogelijk tot gevolg heeft dat betrokkene zich, als getuige opgeroepen, op advies van zijn raadsman op zijn verschoningsrecht beroept, doet hieraan niet af. Een vervormde of beïnvloede verklaring is voor het onderzoek mogelijk schadelijker dan een integraal beroep op het verschoningsrecht.
De rechter-commissaris volgt de raadsman evenmin in zijn stelling dat door deze tijdelijke onthouding de procespositie van betrokkene ernstig wordt bemoeilijkt. Daarvoor is van belang dat de regeling van art. 51b Sv uitsluitend ziet op de behartiging van de belangen van het slachtoffer en dat de kennisneming van processtukken door het slachtoffer dan ook dient ter behartiging van die belangen. Daarbij gaat het met name om het kunnen uitoefenen van de hem toekomende rechten, zoals met name het uitoefenen van spreekrecht en het kunnen indienen en onderbouwen van een vordering als benadeelde partij. Dat betrokkene behalve als slachtoffer en getuige in [onderzoek A], ook in een ander, samenhangend, onderzoek als verdachte is aangemerkt, dient derhalve bij de beoordeling van de vordering van de officier van justitie buiten beschouwing te blijven. De rechter-commissaris is van oordeel dat gezien de stand van zaken in het [onderzoek A] de officier van justitie heeft kunnen oordelen dat geenszins aannemelijk is geworden dat betrokkene door de gevorderde tijdelijke onthouding ernstig gefrustreerd wordt in de verwezenlijking van zijn rechten als slachtoffer.
Aan het verzoek van de raadsman van betrokkene om een termijn aan de te verlenen machtiging te verbinden, geeft de rechter-commissaris geen gehoor, omdat daartoe geen noodzaak bestaat in het licht van de toezegging van de officier van justitie dat sprake is van een tijdelijke onthouding van kennisname en dat die kennisname zal worden verleend, zodra het met de onthouding gemoeide onderzoeksbelang niet meer bestaat.

Beslissing

De rechter-commissaris verleent de gevorderde machtiging.
Deze beslissing is op 13 december 2013 gegeven.
Mr. F.P. Geelhoed
rechter-commissaris
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.