In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de gemeente Amsterdam over de afwijzing van het bijschrijven van afgetopte vakantie-uren. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.A. Billiet-de Jonge, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente, waarin zijn verzoek om bijschrijving van verlofuren werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente als goed werkgever de werknemer had moeten informeren over het nieuwe beleid met betrekking tot verlofuren en hem een concreet voorstel had moeten doen. De rechtbank stelde vast dat de werknemer in 2011 een verlofstuwmeer had opgebouwd van 451:28 uren, waarvan 135 uren op 31 december 2011 waren afgetopt. De gemeente had niet aannemelijk gemaakt dat zij de werknemer tijdig had geïnformeerd over de aftopping van de verlofuren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gedaan om een passende oplossing te vinden voor het verloftegoed van de werknemer, ondanks dat de werknemer zelf een voorstel had gedaan voor de afbouw van zijn verlofstuwmeer. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, vastgesteld op € 1.180,-, en het griffierecht van € 160,- diende te worden vergoed.