ECLI:NL:RBAMS:2013:9448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
13/737952-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon verdacht van maffia-praktijken aan Italiaanse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2013 uitspraak gedaan over de overlevering van een persoon aan de Italiaanse autoriteiten, die verdacht wordt van betrokkenheid bij maffia-praktijken. De opgeëiste persoon was in Nederland gedetineerd en er was een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Rechter-Commissaris bij de Rechtbank te Reggio Calabria, Italië. Het EAB vermeldde vier strafbare feiten, maar de rechtbank concludeerde dat de overlevering enkel werd gevraagd voor drie feiten: deelname aan een gewapende organisatie van het type maffiabende, moord en/of doodslag, en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de vermelding van vier feiten een misslag was.

De verdediging voerde aan dat de omschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam was en dat er een risico bestond op onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon in Italië, met name door de toepassing van artikel 41-bis van de Italiaanse Prison Administration Act. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet voldoende substantiële gronden had aangevoerd om aan te nemen dat hij blootgesteld zou worden aan een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van het vertrouwen in de rechtsstelsels van de lidstaten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737952-13
RK nummer: 13/6227
Datum uitspraak: 3 december 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 september 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2013 door de Rechter-Commissaris bij de Rechtbank te Reggio Calabria, Italië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Italië, op [1974],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’, [adres], [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 november 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B. Stapert, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een ‘bevel tot toepassing van de voorlopige hechtenis in een huis van bewaring’, referentienummer: n 1895/07 RGNR DDA; n. 3440/07 RG GIP;
n 56/07 R.O.C.C.
Het bevel is uitgevaardigd op 17 september 2007 door de rechter-commissaris (GIP) van de Rechtbank van Reggio Calabria, Italië.
Dit bevel is bij de stukken van het EAB gevoegd.
De rechtbank neemt kennis van het volgende.
Uit de vertaling in het Nederlands van een brief d.d. 12 november 2013, afkomstig van l’Avvocato Generale presso la Procura Generale della Repubblica della Corta di Appello di Reggio Calabria, blijkt dat het Hof van Assisen (voor zware delicten) te Locri op 12 juli 2011 een vonnis in eerste aanleg heeft gewezen (zaaksnummer 3/3011 R.S.), waarbij de opgeëiste persoon tot een levenslange vrijheidsstraf is veroordeeld voor de moord op [slachtoffer] en bijbehorende misdrijven. Door twee met name genoemde advocaten is de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd.
Namens de opgeëiste persoon is appel aangetekend tegen dit vonnis in eerste aanleg, in elk geval door één van beide advocaten die hem in eerste instantie heeft verdedigd.
De opgeëiste persoon is steeds voortvluchtig geweest.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het de vraag is of het hier nu een vervolgings- of een executie-overlevering betreft. Het EAB is daarover duidelijk: daarin wordt gesproken over een vervolging op basis van een aanhoudingsbevel uit 2007. Pas uit de brief van 12 november 2013 blijkt dat er een vonnis bestaat. Het vonnis is niet bijgevoegd en informatie over de inhoud, totstandkoming en status van het vonnis ontbreekt, waardoor een zorgvuldige toetsing onmogelijk wordt gemaakt. De raadsman concludeert dat de overlevering wordt gevraagd ter vervolging van de opgeëiste persoon.
Oordeel rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman in zijn conclusie en stelt vast dat de strafvervolging die in Italië tegen de opgeëiste persoon aanhangig is gemaakt, nog niet is geëindigd in een onherroepelijk vonnis/arrest. De overlevering wordt dus verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan – zo vermeldt het EAB – vier naar het recht van Italië strafbare feiten.
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat de stukken van het EAB ongenoegzaam zijn aangezien het in eerste aanleg gewezen vonnis niet is overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het verweer moet worden verworpen, nu het vonnis – waarvan het EAB inderdaad geen melding maakt – nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is en het EAB hier strikt genomen geen melding van hoeft te maken. Het EAB maakt melding van het onderliggende aanhoudingsbevel. De vereisten van artikel 2, tweede lid onder c OLW zijn dan ook niet geschonden.
De feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat het EAB vermeldt dat het om
vierstrafbare feiten zou gaan, maar dat er slechts
drieworden genoemd namelijk B) deelname aan een gewapende organisatie van het type maffiabende, H) moord en/of doodslag op [slachtoffer] en I) verboden wapenbezit. Mogelijk zit er nog een verhuld feit in het EAB dat daarin niet specifiek is opgenomen, aldus het bezwaar van de raadsman.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat zij in het onder H) beschreven feitencomplex – de moord op [slachtoffer] – een apart vervolgbaar feit ziet, namelijk het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen. Dit laatste is een ander feit dan het onder I) beschreven feit, dat betrekking heeft op intellectueel daderschap, het organiseren van het wapenbezit. Indien deze lezing van de feiten juist is, kan dit de vermelding onder e) dat het EAB is uitgevaardigd ter vervolging van
vierstrafbare feiten verklaren, aldus de officier van justitie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft niet alleen naar de feitsomschrijving in het EAB gekeken, maar ook naar de omschrijving van de verschillende feiten waarvoor de opgeëiste persoon internationaal gesignaleerd heeft gestaan. In bijlage A bij deze signalering
(‘Supplementary information relating to an extradition’)staat onder punt 044 de volgende informatie:
”the wanted person is member of a mafia clan dealing in the area of Reggio Calabria as well as in Germany, near Duisburg and Karst. The clan committed an array of crimes – murders and firearms bearing – in order to take over the economical activities in that areas. On 2007 01 04, in complicity, killed [slachtoffer]. He also killed other members of the mafia family [familie A]’. Onder punt 041
(Legal Description)is vermeld:
“1) Mafia criminal organisation; 2) murder; 3) firearms bearing”.
Op basis van de omschrijving van de feiten, zoals die is weergegeven zowel in het EAB als in deze internationale signalering, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overlevering wordt gevraagd voor
driefeiten, aangeduid onder de letters B, H en I en dat de vermelding van het cijfer
vierop een misslag berust. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om onderzoek in te stellen naar – zoals de raadsman dat heeft genoemd – ‘een verhuld feit dat niet specifiek in het EAB is opgenomen’. Hiervoor zijn geen aanwijzingen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de omschrijving van het met de letter
Baangeduide feit ongenoegzaam is. Hij heeft aangevoerd dat de feitsomschrijving en de aanmerking op de lijst evident tegenstrijdig is en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot die aanmerking heeft kunnen komen. Het doel of oogmerk van de vermeende criminele organisatie ontbreekt, zowel in de omschrijving in het EAB als in de beschrijving die de rechter-commissaris verbonden aan de rechtbank van Reggio Calabria in het aanhoudingsbevel van
17 september 2007 heeft gegeven.
Ook op de in het EAB genoemde periode valt een en ander af te dingen. In het EAB wordt als periode genoemd ‘vanaf 1991 tot op de dag van vandaag’. Het is onduidelijk of deze periode heeft geduurd tot de dag van het uitvaardigen van het aanhoudingsbevel (17 september 2007) of tot ‘de dag van vandaag’, kortweg: tot eind 2013. Door deze onduidelijkheid staat evenmin vast of de opgeëiste persoon, eenmaal overgeleverd, niet zal worden vervolgd voor vermeende feiten die in Nederland zijn geseponeerd.
De raadsman heeft verzocht de overlevering voor dit feit te weigeren wegens ongenoegzaamheid.
Standpunt officier van justitie
Uit het bevel tot aanhouding is op te maken hoe lang de vete tussen de families [familie A] aan de ene kant en [familie B] aan de andere kant al voortwoekert en met hoeveel geweld er over en weer wordt gereageerd. In dat licht bezien is het niet verwonderlijk dat al vanaf 1991 een vervolging loopt en ook de aanduiding ‘tot op heden’ is een logische, immers een organisatie als de maffia rust niet. Dit neemt niet weg dat de overlevering voor de in het EAB omschreven feiten wordt verzocht, niet minder maar ook niet meer. Mochten de Italiaanse autoriteiten de opgeëiste persoon voor nog weer andere feiten willen vervolgen, dan zullen ze daarvoor een aparte procedure moeten volgen.
Oordeel rechtbank
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Alleen in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Zij neemt daarbij de omschrijving van feit
Bin het EAB in aanmerking, waar omschreven staat dat de maffiabende genaamd ‘[maffiabende]’ als groep optreedt ‘teneinde misdrijven te plegen zoals moord, het onder zich houden en dragen van illegale wapens, waaronder ook oorlogswapens en explosieven (…)’. De rechtbank betrekt ook het overzicht dat opgenomen is in het aanhoudingsbevel van 17 september 2007 in haar oordeel. Daar wordt gesproken van een historische strijd tussen families, maar tegelijk wordt uiteengezet dat de criminele organisatie met een maffioos karakter zich niet uitsluitend richt op het uitvechten van deze ene vete, maar dat op steeds heftiger wijze de superioriteit van de ene groep over de andere wordt uitgevochten en gerefereerd wordt aan het plannen van een aaneenschakeling van misdrijven.
Dat de in het EAB genoemde periode ruim genomen wordt is voldoende onderbouwd door de aanvullende informatie in het aanhoudingsbevel. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de tijdsaanduiding ‘tot op heden’ gelezen moet worden als tot op de dag van het uitvaardigen van het bevel tot aanhouding: 17 september 2007.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten B en H waarvoor de overlevering wordt verzocht achterwege moet blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten aangeduid met de letters B, H en I heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 14, te weten:
deelneming aan een criminele organisatieen
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ook het onder I omschreven feit (wapenbezit) aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, maar tegelijkertijd onder e II een kwalitatieve omschrijving van dit feit vermeld. Gelet op de omschrijving van dit feit en de plaats van de kwalificatie is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorieën, zodat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit aangeduid met de letter I, waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.

5.De in artikel 11 OLW bedoelde weigeringsgrond

Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW aangezien de opgeëiste persoon het risico loopt van toepassing van artikel 41-bis van de Italiaanse Prison Administration Act, het meest restrictieve gevangenisregime dat specifiek aan verdachten met vermeende maffiabanden wordt opgelegd. Dat het IRC hierover niet is geïnformeerd door de uitvaardigende justitiële autoriteit noemt de raadsman onvolledig en misleidend.
De raadsman heeft primair weigering van de overlevering bepleit en subsidiair verzocht om een garantie dat de opgeëiste persoon niet onder de reikwijdte van artikel 41-bis wordt geplaatst en niet zal worden onderworpen aan wrede en onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op de weigeringsgrond van artikel 11 OLW onvoldoende is onderbouwd. De informatie die door de Italiaanse justitie met betrekking tot de detentie is verstrekt geeft geen aanleiding om te vrezen voor een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.
Oordeel rechtbank
Een beroep op artikel 11 OLW kan slagen indien overlevering zou leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Het is aan de opgeëiste persoon om substantiële gronden te stellen en te bewijzen op basis waarvan aannemelijk is dat een reëel risico bestaat op (flagrante) schending van het EVRM bij overlevering. Een schending van artikel 3 EVRM levert een naar haar aard flagrante schending op als bedoeld in artikel 11 OLW (Rb Amsterdam 22 oktober 2010, LJN BO1488).
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon er niet in is geslaagd bedoelde substantiële gronden aan te voeren. Het verweer wordt verworpen.
De vanwege het Ministero della Giustizia te Rome bij brief van 11 november 2013 verstrekte informatie over het te verwachten detentieverloop geeft geen aanleiding tot de veronderstelling dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering blootgesteld zal worden aan een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Integendeel, er worden waarborgen en condities geboden waaronder een levenslang gestrafte – mocht het bij deze strafoplegging blijven – zijn detentie zal ondergaan, waarbij verzekerd wordt dat “
the persons sentenced to life imprisonment are committed to the same detention institutions where the other sentenced persons are serving their custodial sentence”. Zij hebben ook uitzicht op strafonderbreking, part time detentie en voorwaardelijke invrijheidstelling.
Artikel 27 § 2 van de (Italiaanse) Constitutie (de rechtbank begrijpt: Grondwet) biedt een waarborg tegen een onmenselijke behandeling en bepaalt dat een vrijheidsstraf in principe gericht is op resocialisatie van de gestrafte, aldus de bij de brief gevoegde bijlage van het Ministerie van Justitie.
De rechtbank zal de gevraagde aanhouding afwijzen.
Uitgangspunt is het vertrouwen dat lidstaten over en weer in elkaars rechtsstelsels en rechterlijke uitspraken stellen. Dit geldt ook voor de informatie die door of namens de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt verstrekt aan de uitvoerende justitiële autoriteit.
De door de raadsman uitgesproken twijfel aan het waarheidsgehalte van deze informatie – de raadsman spreekt over ‘onvolledige en misleidende informatie’ – vormt voor de rechtbank geen aanleiding om nadere informatie in te winnen, danwel bij de uitvaardigende justitiële autoriteit te bedingen dat de opgeëiste persoon niet wordt gedetineerd met toepassing van artikel 41-bis Prison Administration Act, waarvan de tekst niet aan de rechtbank is overgelegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechter-Commissaris bij de Rechtbank te Reggio Calabria, Italië, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de drie feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. B. Poelert en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.