ECLI:NL:RBAMS:2013:9398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12/5513 en 13/452
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten bijzondere bijstand voor medische contra-expertise in WAO-procedure niet noodzakelijk volgens artikel 35 WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser, die een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten ontvangt, had bijzondere bijstand aangevraagd voor het laten verrichten van een medische expertise door een verzekeringsarts in het kader van een procedure tegen het UWV. Het primaire besluit van verweerder om deze aanvraag af te wijzen, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor de medische expertise niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35 van de WWB, omdat eiser in de procedure bij het UWV voldoende waarborgen heeft om zijn standpunt te betwisten zonder de inschakeling van een deskundige. De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel beoordeeld. Eiser stelde dat verweerder hem telefonisch had toegezegd dat hij een bedrag van € 833,- aan bijzondere bijstand zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat deze toezegging gerechtvaardigde verwachtingen bij eiser heeft gewekt, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en kende eiser het bedrag van € 833,- aan bijzondere bijstand toe. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 1.260,- verschuldigd was, omdat niet tijdig op de aanvraag was beslist. Het beroep tegen het bestreden besluit II werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.888,- en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/5513 WWB
AWB 13/452 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. M.H.J. van Geffen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.M. Diderich.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van een dwangsom afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 12/5513 WWB. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van een dwangsom. Bij besluit van 10 december 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder dit bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 13/452 WWB.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 15 maart 2013. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser ontvangt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten.
1.2.
Eiser heeft in het verleden een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Eiser voert een procedure tegen het UWV, waarin onder andere de vraag speelt of het UWV de WAO-uitkering had moeten heropenen wegens toename van de klachten waarvoor destijds aan eiser een WAO-uitkering is toegekend. Deze procedure ligt in hoger beroep voor bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Eiser heeft in verband met deze procedure bijzondere bijstand aangevraagd voor het laten verrichten van een medische expertise door een verzekeringsarts. De aanvraag is bij verweerder ingediend door de gemachtigde van eiser. In verband met deze aanvraag is telefonisch overleg geweest tussen de gemachtigde van eiser en verweerder en heeft[gemachtigde], werkzaam bij de Dienst Werk en Inkomen van verweerder (de DWI), op 23 februari 2012 het rapport ‘Aanvraag bijzondere bijstand’ opgesteld.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het primaire besluit aan eiser gezonden.
1.4.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 13 maart 2012 een ingebrekestelling verzonden. Het primaire besluit is, na navraag door de gemachtigde, op 6 juli 2012 aan de gemachtigde gezonden.
1.5.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van verbeurde dwangsommen afgewezen. In het bestreden besluit I is vermeld dat het besluit, voor zover het de afwijzing van de dwangsom betreft, een primair besluit is waartegen bezwaar dient te worden gemaakt.
1.6.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Eiser heeft daarnaast, voor zover het de dwangsom betreft, bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit I. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit II ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop tevens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
2.2.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.3.
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van het tweede lid van artikel 4:13 van de Awb is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
2.4.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.5.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.6.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Op grond van het tweede lid van dit artikel bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.7.
Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de op grond van afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
3.
Inhoudelijke beoordeling
Het beroep met het nummer AWB 12/5513 WWB
3.1.
Eiser heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat de kosten voor het inschakelen van een medische deskundige noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35 van de WWB. Dit betreft een bedrag van € 2.320,50.
3.1.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 13 mei 2008, LJN: BD1529) volgt dat de (bezwaren)procedure bij het UWV in beginsel geldt als een met voldoende waarborgen omklede procedure, waarin eiser het standpunt van het bestuursorgaan kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zonodig kan onderbouwen met reeds voorhanden zijnde gegevens, waarbij met name kan worden gedacht aan medische gegevens uit de behandelende sector zoals bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelend arts of specialist. Voor het daarnaast op eigen initiatief inschakelen van een medisch deskundige zal, vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar en de beoordeling in (hoger) beroep, als regel geen aanleiding bestaan. De enkele wens tot versterking van de eigen positie in een geschil met een bestuursorgaan vormt geen toereikende grond voor inschakeling van een deskundige.
3.1.2.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor in de rechtspraak gehanteerde uitgangspunt. Van een uitzonderingssituatie als bijvoorbeeld aan de orde in de uitspraak van 16 augustus 2011 (LJN: BR5725) is hier geen sprake. De omstandigheid dat eiser in de procedure in hoger beroep genoodzaakt is tot het inschakelen van een deskundige heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd. Indien eiser in de procedure bij de Raad de juistheid van de conclusie van de door het UWV ingeschakelde deskundigen betwist, kan hij immers dit argument onderbouwen met medische gegevens uit de behandelende sector. Ook het feit dat de Raad alsnog een deskundige heeft benoemd nadat eiser een expertiserapport heeft overgelegd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee de kosten noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35 van de WWB. De beroepsgrond faalt.
3.2.
Eiser heeft zich voorts beroepen op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft betoogd dat verweerder zijn gemachtigde in een telefoongesprek heeft meegedeeld dat een bedrag van € 833,- aan bijzondere bijstand aan hem zou worden toegekend in verband met de procedure tegen het UWV.
3.2.1.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 29 januari 2013, LJN: BZ0052) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De in het bestreden besluit vermelde opvatting dat bij een zogenoemd vier-ogen-document als het primaire besluit de telefonische mededeling van één medewerker van de DWI niet voldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel verwerpt de rechtbank dan ook.
3.2.2.
In de rapportage van 23 februari 2012 van[gemachtigde] die in verband met eisers aanvraag om bijzondere bijstand is opgesteld is onder meer het volgende vermeld:
“(...)Aanvraag BB voor het betalen voor de kosten van expertise heb ik besproken met college[betrokkene]. In eerste instantie hadden wij besloten de koste van €833,- eenmalig toe te kennen aan klant om de kosten voor expertise tekunnen betalen en dat deden wij als reden : mocht het zo zijn dat client de zaak mocht winnen hij geen bijstand uitkering meer zal ontvangen van DWI
Dit is besproken met de advocaat van klant. En vervolgens krijg ik een nota van de advocaat met een bedrag van €2082,50 ( factuur pro forma van 9 januari 2011 :Helder ,psychodiagnostiek met omschrijving van Psychiatrische/psychologische expert)ise .
Verder nog een nota van [bedrijf] met een totaal bedrag incl btw €238,
Dit heb ik opnieuw laten zien en besproken met collega[betrokkene] waarop wij dit hebben voorgelegd bij[betrokkene 1] ( Senior Beleidsadviseur)
Hij deelt mee dat de aanvraag BB voor kosten voor expertise afgewezen dient te worden op grond /reden van :
De kosten van de second opinion zijn niet noodzakelijk in de zin van artikel 35 eerste lid WWB.
(...)”
3.2.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat een telefonische toezegging is gedaan dat een bedrag van € 833,- aan bijzondere bijstand zou worden toegekend. Volgens verweerder bleek echter vervolgens dat de kosten veel hoger lagen dan in eerste instantie gedacht. Bij nadere bestudering was verweerder van mening dat de kosten in het geheel niet toegekend konden worden. Gelet op de hierboven weergegeven passage uit de rapportage is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan dat aan eiser een bedrag van € 833,- aan bijzondere bijstand zou worden toegekend. De rechtbank is voorts van oordeel dat die toezegging bij eiser de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat deze kosten zouden worden vergoed. De omstandigheid dat eiser uiteindelijk een hogere declaratie heeft ingediend en verweerder na intern overleg in het geheel geen bijzondere bijstand meer wilde toekennen kan, gelet op de hierboven weergegeven jurisprudentie van de Raad, aan deze conclusie niet afdoen. De beroepsgrond slaagt.
3.2.4.
De rechtbank zal het beroep hierom gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen. Nu een nader op bezwaar te nemen besluit, gelet op voorgaande overwegingen, slechts kan inhouden dat het primaire besluit, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, wordt herroepen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien, te bepalen dat aan eiser bijzondere bijstand wordt toegekend tot een bedrag van € 833,- en te bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit I voorts de hoogte van de dwangsom op nihil vastgesteld. Eiser heeft deze vaststelling in zijn beroep tegen het bestreden besluit I betwist. Gelet daarop heeft het beroep van eiser inzake de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand tevens betrekking op deze vaststelling. Dit volgt uit artikel 4:19 van de Awb.
3.4.
Eiser heeft betoogd dat een dwangsom is verschuldigd, omdat niet tijdig op de aanvraag is beslist. Nu het primaire besluit op 23 februari 2012 aan eiser en niet aan zijn gemachtigde is verzonden, is het primaire besluit niet bekendgemaakt en daarom ook niet in werking getreden. Eiser heeft aangevoerd dat onder “gegeven” als bedoeld artikel 4:17, eerste lid, van de Awb moet worden verstaan het nemen en bekendmaken van een besluit.
3.4.1.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb een dwangsom is verschuldigd is, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt voor het begrip niet tijdig geven van een besluit verwezen naar artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 3). De rechtbank leidt hieruit af dat is beoogd aan te sluiten bij het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waarin wordt gesproken van het niet tijdig nemen van een besluit. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2003 (LJN: AI0211) volgt dat geen sprake is van een tijdig genomen besluit in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb indien een besluit nog niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat een besluit tijdig is gegeven in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb indien dat besluit is bekendgemaakt overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen van de Awb.
3.4.2.
In het onderhavige geval is de aanvraag van eiser gedateerd op 12 december 2011 en is die aanvraag door verweerder ontvangen op 29 december 2011. Nu de WWB geen beslistermijn kent voor aanvragen en verweerder geen mededeling van een dreigende termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan, had verweerder, gelet op het tweede lid van artikel 4:13 van de Awb, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag daarop dienen te beslissen, te weten uiterlijk op 23 februari 2012. Het primaire besluit dateert weliswaar van 23 februari 2012, maar is pas op 6 juli 2012 overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekendgemaakt door verzending aan de gemachtigde van eiser. De beschikking is derhalve – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – pas gegeven op 6 juli 2012.
3.4.3.
Eiser heeft verweerder bij brief van 13 maart 2012 in gebreke gesteld. De beslistermijn was op dat moment verstreken. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 15 maart 2012 ontvangen. Dat betekent dat verweerder tot en met 29 maart 2012 een besluit op de aanvraag kon nemen zonder een dwangsom te verbeuren. De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Nu verweerder niet tijdig een besluit op de aanvraag heeft gegeven, is het beroep tegen het bestreden besluit I naar het oordeel van de rechtbank in zoverre eveneens gegrond. De beroepsgrond van eiser slaagt.
3.4.4.
De termijn van twee weken is vanaf de ingebrekestelling van 15 maart 2012 gaan lopen tot en met 29 maart 2012. Vanaf 30 maart 2012 is de volgende dwangsom verbeurd:
- de eerste veertien dagen (30 maart 2012 tot en met 12 april 2012) € 20,- per dag, is € 280,-;
- de daaropvolgende veertien dagen (13 april 2012 tot en met 26 april 2012) € 30,- per dag, is € 420,-;
- de overige dagen, met een maximum van veertien dagen (27 april 2012 tot en met 10 mei 2012)
€ 40,- per dag, is € 560,-.
De door verweerder verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, beloopt daarmee in totaal € 1.260,-. De rechtbank bepaalt dat verweerder deze dwangsom is verschuldigd.
Het beroep met het nummer AWB 13/452 WWB
3.5.
De vraag of verweerder de dwangsom kon vaststellen op nihil is door de rechtbank beoordeeld in de procedure met het nummer AWB 12/5513 WWB. De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een aparte beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit II. De rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Griffierecht, proceskosten en schadevergoeding
3.6.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit I (de procedure met het nummer AWB 12/5513 WWB) redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot de kosten voor dit beroep met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, factor 1, waarde per punt € 472,-). Nu het primaire besluit zal worden herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, zal de rechtbank verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiser in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten eveneens op € 944,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, factor 1, waarde per punt € 472,-).
3.7.
In het beroep tegen het bestreden besluit II (de procedure met het nummer AWB 13/452 WWB) ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
3.8.
Eiser heeft in beide beroepszaken verzocht om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank zal dit verzoek in het beroep tegen het bestreden besluit I afwijzen, nu onvoldoende duidelijk is geworden dat en welke schade eiser als gevolg van het bestreden besluit I heeft geleden. Eiser heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd. In het beroep tegen het bestreden besluit II zal de rechtbank het verzoek afwijzen nu het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
in de procedure met het nummer AWB 12/5513 WWB
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat aan eiser bijzondere bijstand wordt verleend tot een bedrag van € 833,-;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, heeft verbeurd van € 1.260,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit I;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.888,- te betalen aan eiser;
in de procedure met het nummer AWB 13/452 WWB
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
de griffier
de rechter
is verhinderd te tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB