ECLI:NL:RBAMS:2013:9339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
13/676814-11 (A), 13/850641-11 (B), 13/850435-11 (C), 13/447869-06 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor meermalen plegen van oplichting en valsheid in geschrift, met benadeling van hulpbehoevende slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vormen van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in Paramaribo, Suriname, werd veroordeeld tot 184 dagen gevangenisstraf en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich meermaals had voorgedaan als hulpverlener voor oudere en hulpbehoevende personen, waarbij zij hen misleidde om toegang te krijgen tot hun bankrekeningen en hen geld afhandig te maken. De slachtoffers, vaak kwetsbare mensen, werden voor duizenden euro's benadeeld. De rechtbank maakte gebruik van schakelbewijs, omdat de modus operandi van de verdachte in verschillende zaken gelijk was. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de zorg voor de twee thuiswonende dochters van de verdachte en de mogelijke financiële problemen die een detentie met zich mee zou brengen. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de slachtoffers recht hebben op schadevergoeding voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die vaak niet in staat waren om hun financiële zaken zelf te regelen. De rechtbank heeft de verdachte als onverbeterlijk beschouwd, gezien haar eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/676814-11 (A), 13/850641-11 (B), 13/850435-11 (C), 13/447869-06 (TUL)
Datum uitspraak: 24 december 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Paramaribo (Suriname) op [1967],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2013.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk
aangeduid als zaak A, zaak B, zaak C en de TUL.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.E. Craenen en van wat de gemachtigd raadsvrouw van de verdachte, mr. S. Koster, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Zaak A, tenlastelegging 13/676814-11

1.dossier A

zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 19 april 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 11220,43 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 1] voorgedaan als medewerkster, werkzaam bij/voor Stichting CIZ en/of werkzaam in de zorg(sector) en/of
- die [slachtoffer 1] (in voornoemde hoedanigheid) benaderd (om huishoudelijke hulp te verzorgen) en/of
- die [slachtoffer 1] geholpen met het invullen van een overschrijvingskaart en/of
- nadat die [slachtoffer 1] haar handtekening had gezet/geplaatst op die overschrijvingskaart, die overschrijvingskaart (verder) ingevuld en/of een of meer (onjuiste) gegevens aangebracht op die overschrijvingskaart en/of
- die overschrijvingskaart aan een bank doen toekomen en/of verzonden (ter uitvoering van de op die overschrijvingskaart vermelde betaalopdracht), waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

2.dossier A

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 april 2011 tot en met 21 juni 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, een bankafschrift en/of (kopie) overschrijvingskaart - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op voornoemd bankafschrift en/of (kopie)
overschrijvingskaart naam en/of adres en/of rekeningnummer van de begunstigde valselijk heeft ingevuld en/of gewijzigd en/of een stempel en/of tekst aangebracht (luidend "gecontroleerd 01 JUN 2011"), zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
(artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

3.dossier B

zij op of omstreeks 18 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 3528,12 euro, in elk geval van enig goed/geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 2] voorgedaan als medewerkster van CIZ en/of
- die [slachtoffer 2] (in voornoemde hoedanigheid) benaderd en/of
- die [slachtoffer 2] verzocht geld over te maken naar een (ING)rekening met nummer ([bankrekeningnummer 1]) ten name van haar, verdachte (als eigen bijdrage in het kader van een persoonsgebonden budget),
waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

4.dossier B

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 augustus 2011 tot en met
22 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) factuur (ter verantwoording van persoonsgeboden budget), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die factuur heeft overhandigd op het politiebureau en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid op voornoemde factuur een stempel en/of tekst is aangebracht luidende "BETAALD PER BANK 18 AUG 2011", althans woorden van gelijke strekking.
(Artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

5.dossier B

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 augustus 2011 tot en met
22 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, een factuur (ter verantwoording van persoonsgebonden budget) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op voornoemde factuur een stempel en/of tekst aangebracht, welke tekst en/of stempel luidde: "BETAALD PER BANK 18 AUG 2011", althans woorden van gelijke strekking en/of voornoemde factuur overhandigd op het politiebureau, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
(Artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

6.dossier C

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met
30 september 2010 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een (ABN)bankrekening ten name van [slachtoffer 3] (rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] en/of [bankrekeningnummer 3]) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 26.500 euro), in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of ABN, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren)/geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan, zij, verdachte (toen) niet was gerechtigd.
(Artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 juli 2010 tot en met 30 sept 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 26.500 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door (zich voordoend) als maatschappelijk werkster voornoemde [slachtoffer 3] te benaderen en/of van voornoemde [slachtoffer 3] de bankpas en pincode te bewaren (van rekeningnummer [bankrekeningnummer 2]) en/of betalingen te verrichten ten laste van voornoemde bankrekening en/of ten name van voornoemde [slachtoffer 3] een bankrekening (ASN [bankrekeningnummer 3]) te openen en/of ten gunste en/of ten laste van die bankrekening betalingen te (doen) verrichten, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(Artikel 321 Wetboek van Strafrecht)

7.dossier C

zij op eén of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met
1 november 2010 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een bankpas en/of een identiteitskaart en/of een ziekenfondspas en/of een of meer pandbrief/pandbrieven en/of sieraden en/of een of meer huissluistel(s), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten
door zich aan voornoemde [slachtoffer 3] voor te doen als maatschappelijk werkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(Artikel 321 Wetboek van Strafrecht)

8.dossier C

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met
22 december 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, eenmaal of meermalen, (telkens) een of meer verantwoordingsformulier(en) - zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) in strijd met de waarheid en/of zonder toestemming van [slachtoffer 3] de naam van [slachtoffer 3] en/of de handtekening van [slachtoffer 3] op voornoemde formulier(en) geplaatst en/of gezet en/of ingevuld, althans een handtekening die moest doorgaan als de handtekening van die [slachtoffer 3], althans voornoemd formulier ten name van [slachtoffer 3] opgemaakt en/of ingevuld en/of in strijd met de waarheid op die verantwoordingsformulieren heeft ingevuld dat er zorg is verleend, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen
te doen gebruiken.
(Artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

9.dossier D

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met
30 november 2010 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, eenmaal of meermalen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een (prive)bankrekening ([bankrekeningnummer 5]) ten name van [slachtoffer 4] heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 8.096,58 euro), in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan, zij, verdachte (toen) niet was gerechtigd;
(Artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met
31 november 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 8.096,58 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als maatschappelijk werkster voornoemde [slachtoffer 4] te benaderen en/of zich door voornoemde [slachtoffer 4] te laten machtigen voor
rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] en/of zich (eigenhandig) toegang te verschaffen tot
rekeningnummer [bankrekeningnummer 5] ten name van voornoemde [slachtoffer 4] en/of betalingen te verrichten ten laste van die rekening(en), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(Artikel 321 Wetboek van Strafrecht)

10.dossier E

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus 2011 tot en met
16 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal 626,- euro), in elk geval van enig goed/geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 5] voorgedaan als medewerkster van de Stichting [stichting A] en/of
- die [slachtoffer 5] (in voornoemde hoedanigheid) benaderd en/of
- die [slachtoffer 5] gezegd dat het persoonsgebonden budget (van [persoon 1]) zou worden gestopt/stop gezet als die [slachtoffer 5] niet (onmiddellijk) een geldbedrag zou overmaken en/of
- die [slachtoffer 5] gezegd en/of meegedeeld en/of verzocht en/of gevraagd (daartoe) een geldbedrag (totaal 626,- euro) over te maken naar rekeningnummer ([bankrekeningnummer 6]) ten name van [naam 1],
waardoor voornoemde [slachtoffer 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(Artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

11.dossier F

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juli 2011 tot en met
1 oktober 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal ongeveer 1.200,- euro), in elk geval van
enig goed/geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 6] voorgedaan als werkzaam voor CIZ en/of als eigenaar van een bemiddelingsbureau ([naam 1]) en/of
- die [slachtoffer 6] (in voornoemde hoedanigheid) benaderd en/of
- die [slachtoffer 6] verteld dat een geldbedrag (totaal ongeveer 1.241,48 euro) geretourneerd moest worden aan het AGIS zorgkantoor, welk geldbedrag met terugwerkende kracht weer terug zou komen en/of
- die [slachtoffer 6] gevraagd en/of gezegd voornoemde bedrag contant aan haar, verdachte te betalen,
waardoor die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
(Artikel 326 Wetboek van Strafrecht)
Zaak B, tenlastelegging 13/850641-11
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 november 2009 tot en met 12 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een kopie van) een toekenningsbeschikking PGB, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op die kopie van die toekenningsbeschikking het bankrekeningnummer van de begunstigde gewijzigd in een ander rekeningnummer en/of wijzigingen heeft aangebracht in de uit te keren bedragen en/of vermeld dat de bedragen niet aan de begunstigde worden
uitbetaald, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
(Artikel 225 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op een of tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 26 januari 2010 tot en met
12 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (totaal ongeveer 3259,90 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft zij, verdachte, in die periode met een aan die [slachtoffer 8] toebehorende pinpas en/of de daarbij behorende pincode (pin)betalingen verricht bij aankopen van diverse goederen en/of geld opgenomen uit een of meer geldautomaten.
(Artikel 310 / 311 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij in of omstreeks 13 januari 2010 tot en met 12 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een pinpas, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als zakelijk/adminstratief dienstverleenster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
(Artikel 321 / 322 Wetboek van Strafrecht)
Zaak C, tenlastelegging 13/850435-11
zij in of omstreeks de periode van 30 januari 2011 tot en met 01 februari 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 4111,30, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, met haar mededader(s), althans alleen, uit hoofde van een niet bestaande gerechtsdeurwaarder een document heeft opgemaakt en/of heeft op laten maken waarin vermeld stond dat die [slachtoffer 9] (ter voorkoming van de openbare verkoop van inboedel en winkelvoorraad van de slagerij van die [slachtoffer 9]) met spoed 4111,30 moest over maken naar rekeningnummer [bankrekeningnummer 6] (ten name van een door haar, verdachte, gedreven eenmanszaak) en/of dat document aan die [slachtoffer 9] heeft doen toekomen en/of heeft laten doen toekomen.
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 bepleit dat de dagvaarding voor dit deel nietig dient te worden verklaard omdat door de toegestane wijziging van de tenlastelegging niet meer duidelijk is waarvan verdachte wordt verdacht.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Ter zitting heeft de rechtbank de wijziging van de tenlastelegging toelaatbaar verklaard en geoordeeld dat door de wijziging geen ander feit is ten laste gelegd. Duidelijk is voorts dat de gewijzigde tenlastelegging betrekking heeft op het valselijk opmaken en/of vervalsen van een overschrijvingskaart en een bankafschrift.
3.2.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in zaak C, aangever [slachtoffer 9]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat in deze zaak reeds een vervolgingsbeslissing is genomen welke ertoe heeft geleid dat de zaak reeds onherroepelijk is geëindigd. Verdachte heeft in deze zaak een transactie-aanbod gekregen en aanvaard: zij heeft een taakstraf gekregen die zij reeds heeft uitgevoerd. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar de vermelding op pagina 3 in het relaas proces-verbaal waar staat dat op
14 april 2011 in overleg met de officier van justitie is besloten dat de verdachte van de parketsecretaris een verhoging van de taakstraf van 30 uren opgelegd krijgt.
De officier van justitie heeft betoogd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat de vermelding in het proces-verbaal waar de raadsvrouw op wijst betrekking heeft op het voornemen van het openbaar ministerie in april 2011 om aan verdachte een transactie aan te bieden. Dit voornemen is blijkens een handgeschreven aantekening op de voorbewerking van de zaak echter niet uitgevoerd. Volgens de door de officier van justitie geraadpleegde systemen is deze zaak ook nooit op een zogenoemde TOM-zitting aangebracht waar de verdachte had moeten tekenen voor het aanvaarden van een transactie. Het voornemen van de transactie is dan ook niet kenbaar gemaakt aan de verdachte en het openbaar ministerie is hier ook niet aan gebonden. Uit navraag bij de reclassering is bovendien gebleken dat het parketnummer bij de reclassering niet bekend is bij hen en bij hen ook overigens niet bekend is dat een taakstraf in deze zaak is uitgevoerd. Het openbaar ministerie heeft later besloten alsnog tot dagvaarden over te gaan.
Op basis van de gegeven toelichting door de officier van justitie, die door de verdediging niet is weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor dit feit. Voor de juistheid van het standpunt van verdachte, dat haar voor dit feit een taakstraf is aangeboden en zij deze heeft volbracht, is geen aanwijzing.
3.3.
Beantwoording voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder
feit 7 in zaak Ais ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verduistering niet wettig en overtuigend is bewezen nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte de genoemde goederen wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. De goederen zijn immers door aangeefster zelf aan verdachte gegeven en verbleven met haar instemming en medeweten bij verdachte.
4.2.
Nadere bewijsoverwegingen en bespreking verweren raadsvrouw
4.2.1.
Gebruik schakelbewijs
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de oplichtingsfeiten in de zaken van de aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] (zaak A, feiten 1, 3, en 11), mede op grond van schakelbewijs.
Met de officier van justitie vindt de rechtbank het schakelbewijs in de werkwijze die verdachte steeds heeft gehanteerd (modus operandi). Deze modus operandi, die is terug te vinden in de aangiften bij die feiten, bevat de volgende elementen:
  • verdachte komt via kennissen of haar bedrijf [naam 1] in contact met oudere, meestal hulpbehoevende, mensen;
  • verdachte doet zich vervolgens voor als een medewerker van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en zij weet zo het vertrouwen van de mensen te winnen;
  • verdachte biedt de slachtoffers haar hulp aan met het regelen van de financiële zaken met betrekking tot (het aanvragen van) het Persoonsgebonden Budget.
Nu sprake is van eenzelfde verschijningsvorm waarin de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden, alsmede gelet op de sterk overeenkomende handelwijze van verdachte volgens de aangevers, alsmede een vergelijkbare specifieke context waarin de aangiftes - onafhankelijk van elkaar - zijn gedaan als hierboven beschreven, kan in het geval ten aanzien van de oplichting van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] schakelbewijs worden aanvaard en kunnen de aangiften als steunbewijs voor elkaar gelden.
4.2.2.
Zaak A, dossier A, aangeefster [slachtoffer 1], feiten 1 en 2
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 1 volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in haar betoog dat niet aangeefster maar de bank zou zijn bewogen tot afgifte van het geld. In dit geval is aangeefster immers bewogen tot het geven van de opdracht tot overschrijving van het geldbedrag van
€ 11.220,43. Aangeefster had dit geld op haar bankrekening staan en middels het zetten van haar handtekening op de overschrijvingskaart is dit bedrag naar de bankrekening van de eenmanszaak van verdachte gegaan. Voorts acht de rechtbank het door de verdachte en de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario, te weten dat verdachte te goeder trouw heeft gehandeld en op verzoek van mevrouw [persoon 2] haar bankgegevens op de overschrijvingskaart heeft ingevuld, niet aannemelijk. Dit scenario wordt immers weersproken door de inhoud van het telefoongesprek tussen [persoon 2] en verdachte waarin verdachte heeft gezegd dat als ze het [de rechtbank begrijpt: het oplichten van mevrouw [slachtoffer 1] waardoor verdachte over genoemd geldbedrag kon beschikken] niet had gedaan ze uit haar huis zou worden gezet vanwege een huurschuld. De stelling dat zij een deel van het geld, namelijk
€ 7.000,-, heeft overgemaakt naar getuige [persoon 2] komt bovendien niet overeen met de bankgegevens.
4.2.3.
Zaak A, dossier B, aangeefster [slachtoffer 2], feiten 3 tot en met 5
Met betrekking tot deze feiten verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsvrouw en is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 4 en 5 betoogd dat de tekst “betaald per bank 18 augustus 2011” niet in strijd is met de waarheid nu de betaling per bank daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011 en de factuur wel degelijk echt is, namelijk zes keer het maandbedrag voor verleende diensten van € 597,02.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2011 (pagina B18) zit de valsheid er niet in dat er op
18 augustus 2011 een betaling heeft plaatsgevonden, maar in het vermelden van de tekst “betaald per bank 18 augustus 2011” op die vals opgemaakte factuur van 19 augustus 2011. Met het plaatsen van die tekst wordt immers gesuggereerd dat mevrouw [slachtoffer 2] haar betaling heeft gedaan voor door verdachte in rekening gebrachte diensten terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Dat dit in werkelijkheid niet zo is blijkt allereerst uit de omschrijving bij de overmaking, te weten “zorgkantoor eigen bijdrage 2011-2012” wat niet duidt op een betaling van een factuur voor diensten van verdachte. Verder heeft verdachte in het telefoongesprek met de verbalisant op het moment dat namens mevrouw [slachtoffer 2] op het politiebureau aangifte werd gedaan, tegenover deze verbalisant verklaard dat de betaling plaatsvond in het kader van een door haar gedaan voorschot aan het CIZ en dat ze het geld direct zou terugstorten.
4.2.4.
Zaak A, dossier C, aangeefster [slachtoffer 3], feiten 6 tot en met 8
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de feiten 6 en 7 bepleit. Verdachte heeft op verzoek van aangeefster een PGB geregeld. Zij heeft, afgezien van de overeengekomen bemiddelingsvergoeding van € 500,- per maand, geen geld opgenomen van de bankrekening. Verdachte vermoedt dat een gezamenlijke kennis, [persoon 3], daarvoor verantwoordelijk is nu ook zij de beschikking had over de bankpas en de inlogcodes. Verder zijn veel geldopnames en pintransacties verricht op momenten dat verdachte aantoonbaar niet in Nederland was. De raadsvrouw heeft hiertoe verwezen naar pagina’s C50-C57 van het dossier.
De rechtbank stelt vast dat uit de in- en uitreisstempels uit het paspoort van verdachte blijkt dat verdachte van 20 augustus 2010 tot 14 september 2010 en van 15 oktober 2010 tot 10 november 2010 in Suriname verbleef. Uit het bankrekeningoverzicht van de ASN-rekening (zie proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2011, pagina C52 en verder) blijkt dat er in die perioden ook pintransacties en afschrijvingen in Nederland zijn verricht. Hieruit leidt de rechtbank af dat mogelijk een ander persoon dan verdachte betalingen via deze bankrekening van aangeefster heeft verricht. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gehele tenlastegelegde gestolen bedrag.
Wel acht de rechtbank, onder verwijzing naar genoemd proces-verbaal van bevindingen, bewezen dat verdachte de navolgende bedragen heeft gestolen aangezien het hier gaat om bedragen die direct in haar voordeel strekken. Het gaat hier om de betaling ten behoeve van de deurwaarder in verband met een procedure tussen verdachte en haar woningbouwvereniging [woningbouwvereniging A] en een rechtstreekse betaling aan diezelfde woningbouwvereniging, waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven. In zoverre is de rechtbank dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard tot een bedrag van € 2.159,76, te weten
  • [naam 2] € 1700,- en
  • [woningbouwvereniging A] € 459,76.
Voor feit 7 verwijst de rechtbank naar overweging 4.1 van deze uitspraak.
De rechtbank acht feit 8 wettig en overtuigend bewezen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.5.
Zaak A, dossier D, aangeefster [slachtoffer 4], feit 9
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit nu niet kan worden bewezen dat verdachte geldbedragen van de rekening van aangeefster heeft gestolen dan wel verduisterd. Verdachte is samen met aangeefster naar Suriname gereisd alwaar zij allerlei uitgaven ten behoeve van aangeefster heeft verricht. Zij heeft in Suriname kasopnamen gedaan welke gelden zij aan aangeefster heeft overgedragen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [persoon 4]. Ook het nichtje van aangeefster, mevrouw [persoon 5], is gemachtigd tot de bankrekening van aangeefster, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw in zoverre in haar verweer dat met betrekking tot de opgenomen gelden in Suriname niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze gelden heeft gestolen of verduisterd. Dit is anders met betrekking tot bestedingen in winkels in Zaandam, de woonplaats van verdachte. Van deze bestedingen valt niet in te zien dat deze ten behoeve van aangeefster zijn verricht. Nu van een deel van de opgenomen gelden niet kan worden bewezen verklaard dat dit is gestolen dan wel verduisterd, kan het totale benadelingsbedrag door de rechtbank niet worden bepaald.
4.2.6.
Zaak A, dossier F, aangever [slachtoffer 6], feit 11
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken omdat onvoldoende steunbewijs voorhanden is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst hiertoe naar paragraaf 4.2.1. met betrekking tot het gebruik van schakelbewijs.
4.2.7.
Zaak B, aangever [slachtoffer 8], feiten 1 tot en met 3
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.8.
Verweer met betrekking tot vormverzuim
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, daarin bestaande dat verdachte met de inzet van een arrestatieteam in haar woning in bijzijn van haar kinderen is gearresteerd, wat gezien de aard van de verdenking en de persoon van verdachte disproportioneel is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte niet met een arrestatieteam is gearresteerd. Verdachte is in haar woning gearresteerd en aansluitend heeft een huiszoeking plaatsgevonden, reden waarom er meer politiemensen in de woning aanwezig waren dan wanneer alleen een aanhouding zou hoeven plaatsvinden.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de informatie die de officier van justitie heeft verstrekt. Concrete aanwijzingen voor de stelling van verdachte ontbreken. Voorstelbaar is wel dat verdachte de arrestatie, die gevolgd is door een huiszoeking, als indringend heeft ervaren door de aanwezigheid van meerdere politieagenten. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van een aanhouding waarbij de grenzen van proportionaliteit zijn overschreden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder feit 1 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 1 april 2011 tot en met 19 april 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 11.220,43 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 1] voorgedaan als medewerkster, werkzaam bij Stichting CIZ en
- die [slachtoffer 1] geholpen met het invullen van een overschrijvingskaart en
- nadat die [slachtoffer 1] haar handtekening had gezet op die overschrijvingskaart, die overschrijvingskaart (verder) ingevuld en onjuiste gegevens aangebracht op die overschrijvingskaart en
- die overschrijvingskaart aan een bank doen toekomen ter uitvoering van de op die overschrijvingskaart vermelde betaalopdracht.
Ten aanzien van het onder feit 2 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 19 april 2011 tot en met 21 juni 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, een bankafschrift en (kopie) overschrijvingskaart - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op voornoemd bankafschrift een stempel aangebracht (luidend "gecontroleerd 01 JUN 2011") en op voornoemde (kopie) overschrijvingskaart naam en adres en rekeningnummer van de begunstigde heeft gewijzigd, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Ten aanzien van het onder feit 3 in zaak A ten laste gelegde:
op 18 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 3528,12 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 2] voorgedaan als medewerkster van CIZ en
- die [slachtoffer 2] (in voornoemde hoedanigheid) benaderd en
- die [slachtoffer 2] verzocht geld over te maken naar een (ING)rekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten name van haar, verdachte (als eigen bijdrage in het kader van een persoonsgebonden budget), waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van het onder feit 4 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 18 augustus 2011 tot en met 22 augustus 2011 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse factuur (ter verantwoording van persoonsgeboden budget), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die factuur heeft overhandigd op het politiebureau en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op voornoemde factuur een stempel is aangebracht luidende "BETAALD PER BANK 18 AUG 2011".
Ten aanzien van het onder feit 5 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 18 augustus 2011 tot en met 22 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, een factuur (ter verantwoording van persoonsgebonden budget) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op voornoemde factuur een stempel aangebracht, welke stempel luidde: "BETAALD PER BANK 18 AUG 2011", zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Ten aanzien van het onder feit 6, primair, in zaak A ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 september 2010 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bankrekening ten name van [slachtoffer 3] (rekeningnummer [bankrekeningnummer 3]) heeft weggenomen geldbedragen (in totaal 2.159,76 euro toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Ten aanzien van het onder feit 8 in zaak A ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2010 tot en met 22 december 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, telkens verantwoordingsformulieren - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte (telkens) in strijd met de waarheid en zonder toestemming van [slachtoffer 3] de naam van [slachtoffer 3] en een handtekening die moest doorgaan als de handtekening van die [slachtoffer 3] op voornoemde formulieren geplaatst, en in strijd met de waarheid op die verantwoordingsformulieren heeft ingevuld dat er zorg is verleend, zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Ten aanzien van het onder feit 9, primair, in zaak A ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2010 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam en/of Zaandam, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een (privé)bankrekening ([bankrekeningnummer 5]) ten name van [slachtoffer 4] heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Ten aanzien van het onder feit 10 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 10 augustus 2011 tot en met 16 augustus 2011 te Amsterdam en/of Zaandam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal 626,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- in de hoedanigheid van medewerkster van de Stichting [stichting A]
- die [slachtoffer 5] benaderd en
- die [slachtoffer 5] gezegd dat het persoonsgebonden budget (van [persoon 1]) zou worden gestopt als die [slachtoffer 5] niet (onmiddellijk) een geldbedrag zou overmaken en
- die [slachtoffer 5] meegedeeld een geldbedrag (totaal 626,- euro) over te maken naar rekeningnummer ([bankrekeningnummer 6]) ten name van [naam 1], waardoor voornoemde [slachtoffer 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van het onder feit 11 in zaak A ten laste gelegde:
in de periode van 11 juli 2011 tot en met 1 oktober 2011 te Amsterdam, (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (totaal ongeveer 1.200,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich aan die [slachtoffer 6] voorgedaan als werkzaam voor CIZ en als eigenaar van een bemiddelingsbureau ([naam 1]) en
- die [slachtoffer 6] (in voornoemde hoedanigheden) benaderd en
- die [slachtoffer 6] verteld dat een geldbedrag (totaal ongeveer 1.241,48 euro) geretourneerd moest worden aan het AGIS zorgkantoor, welk geldbedrag met terugwerkende kracht weer terug zou komen en
- die [slachtoffer 6] gevraagd voornoemd bedrag contant aan haar, verdachte te betalen,
waardoor die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Ten aanzien van het onder feit 1 in zaak B ten laste gelegde:
in de periode van 01 november 2009 tot en met 12 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Amsterdam, (een kopie van) een toekenningsbeschikking PGB, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op die kopie van die toekenningsbeschikking het bankrekeningnummer van de begunstigde gewijzigd in een ander rekeningnummer, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Ten aanzien van het onder feit 2 in zaak B ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 26 januari 2010 tot en met 12 april 2010 in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen (totaal ongeveer 3259,90 Euro), toebehorende aan [slachtoffer 8], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft zij, verdachte, in die periode met een aan die [slachtoffer 8] toebehorende pinpas en de daarbij behorende pincode (pin)betalingen verricht bij aankopen van diverse goederen en geld opgenomen uit geldautomaten.
Ten aanzien van het onder feit 3 in zaak B ten laste gelegde:
in de periode van 13 januari 2010 tot en met 12 april 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een pinpas die toebehoorde aan [slachtoffer 8], anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van het onder zaak C ten laste gelegde:
in de periode van 30 januari 2011 tot en met 01 februari 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen
[slachtoffer 9] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 4111,30 euro, met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid, uit hoofde van een niet bestaande gerechtsdeurwaarder een document heeft opgemaakt waarin vermeld stond dat die [slachtoffer 9] (ter voorkoming van de openbare verkoop van inboedel en winkelvoorraad van de slagerij van die [slachtoffer 9]) met spoed 4111,30 euro moest over maken naar rekeningnummer [bankrekeningnummer 6] (ten name van een door haar, verdachte, gedreven eenmanszaak) en dat document aan die [slachtoffer 9] heeft doen toekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder zaak A, feiten 1 tot en met 11, zaak B, feiten 1 tot en met 3 en zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 214 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Tevens heeft hij een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen. Als bijzondere voorwaarde heeft de officier van justitie verwezen naar het reclasseringsadvies van 28 juni 2012 en gevorderd dat verdachte een meldingsgebod en een behandelverplichting krijgt opgelegd, onder de aanvullende verplichting dat zij haar onderneming laat uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en zij haar bedrijfsactiviteiten staakt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het oplichten van verschillende slachtoffers. Verdachte heeft zich tegenover haar slachtoffers opgeworpen als een hulpverlener en haar slachtoffers voorgehouden dat zij hen zou kunnen helpen met het aanvragen en verantwoorden van Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s). Hiermee waren veelal grote bedragen gemoeid die op voorhand werden uitbetaald op de bankrekeningen van de slachtoffers. Verdachte heeft haar slachtoffers geld afhandig gemaakt doordat zij kon beschikken over de gelden die op de bankrekeningen van de slachtoffers stonden of doordat zij met leugens de slachtoffers wist te bewegen geld aan haar over te maken. Zij maakte daartoe bij gelegenheid gebruik van valse of vervalste documenten.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat het veelal kwetsbare slachtoffers betreft. Zij waren meestal op ver gevorderde leeftijd. Enkele slachtoffers waren ernstig ziek en minder valide. Bovendien waren deze mensen niet of nauwelijks bekend met de regels met betrekking tot het aanvragen en verantwoorden van de PGB’s. Vaak waren zij niet in staat de administratieve zaken zelf te regelen en zij stelden hun vertrouwen volledig in verdachte om die verantwoordelijkheid over te nemen.
Verdachte was kennelijk alleen uit op eigen gewin en zij heeft het vertrouwen van de slachtoffers op grove wijze geschaad. Verschillende slachtoffers zijn door het handelen van verdachte in financiële problemen gekomen en zij heeft bij enkelen van hen ook emotionele schade berokkend.
Voorts is verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie al eerder voor soortgelijke feiten als de onderhavige veroordeeld. Zij heeft zich wat dit betreft onverbeterlijk getoond en ook in de onderhavige zaak heeft zij geen enkel inzicht getoond in de kwalijkheid van haar handelen.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte sinds 1 november 2009 (de startdatum van de periode waarin verdachte de in zaak B bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd) twee maal voor het meermalen plegen van oplichting is veroordeeld. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dient daarom toepassing te vinden.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij voor één feit niet tot een bewezenverklaring komt en zij uitgaat van een substantieel lager benadelingsbedrag ten aanzien van de feiten 6 en 9 in zaak A. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, aangezien zij van oordeel is dat een voorwaardelijke straf in verband met de recidive van verdachte niet meer aan de orde is. De rechtbank is voorts ook onvoldoende overtuigd van de wenselijkheid dat verdachte de door de reclassering in zijn rapport van 28 juni 2012 voorgestelde behandeling bij [naam 3] krijgt, waarbij meeweegt dat uit het rapport onvoldoende duidelijk naar voren komt waar deze behandeling zich op zou richten. Hoewel het opleggen van de bijzondere voorwaarden, dat verdachte haar bedrijfsactiviteiten staakt en haar onderneming laat uitschrijven bij de Kamer van Koophandel, in het kader van een voorwaardelijke straf mogelijk is, vormt het enkele bestaan van die mogelijkheid onvoldoende aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8] geheel worden toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van
€ 14.500,-, alle drie onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft de officier van justitie de niet-ontvankelijkheid gevorderd omdat met betrekking tot deze schade geen feit is ten laste gelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vorderingen op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, nu de raadsvrouw van mening is dat verdachte van de bij de vorderingen behorende ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (gemachtigde [persoon 6])
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder zaak A, feiten 1 en 2 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.528,12 (zegge: drieduizend en vijfhonderdachtentwintig euro en twaalf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (de pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in totaal € 19.111,52 gevorderd, waarvan € 2.000,- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder zaak A, feiten 6 en 8 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.159,76(zegge: éénentwintighonderdnegenenvijftig euro en zesenzeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, waaronder de gevorderde € 2.000,- immateriële schade, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank overweegt dat vergoeding van immateriële schade voor geestelijk letsel op grond van artikel 6:106 BW alleen mogelijk is als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon. Niet ieder geestelijk letsel levert een aantasting op in de persoon (zie ook HR 29-06-2012, LJN: BW1519). Uit de stellingen van de benadeelde partij zoals die nu voorliggen, kan de rechtbank niet afleiden dat sprake is van geestelijk letsel dat voor vergoeding als immateriële schade in aanmerking komt. Voor nader onderzoek zou de zaak moeten worden aangehouden en dat levert in het onderhavige geval een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij heeft in totaal € 3.759,89 gevorderd, waarvan € 500,- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder zaak B, feiten 1 tot en met 3 geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.259,89 (zegge: drieduizend en tweehonderdnegenenvijftig euro en negenentachtig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, te weten de gevorderde € 500,- immateriële schade, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ten aanzien van deze vordering geldt dezelfde overweging met betrekking tot de mogelijkheid tot vergoeding van immateriële schade voor geestelijk letsel als weergegeven bij de vordering van [slachtoffer 3]. Voor nader onderzoek zou de zaak moeten worden aangehouden en dat levert ook in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.4.
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft € 4.000,43gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat met betrekking tot deze schade geen feit is ten laste gelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (Tul)

Bij de stukken bevindt zich de op 22 november 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/447869-06, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 april 2011 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Ter zitting heeft de officier van justitie op grond van artikel 14i, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht de grondslag van de vordering gewijzigd in die zin dat de vordering tenuitvoerlegging wordt gekoppeld aan de feiten zoals tenlastegelegd onder parketnummer 13/676814-11.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering allereerst dient te worden afgewezen omdat de officier van justitie de vordering in eerste instantie had gekoppeld aan parketnummer 13/850435-11 (zaak met aangever [slachtoffer 9]). De proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling was echter ten tijde van het ten laste gelegde in die zaak nog niet ingegaan.
De officier van justitie kan de vordering niet mondeling uitbreiden als verdachte niet aanwezig is. Deze uitbreiding dient derhalve eerst schriftelijk aan verdachte te worden betekend. Nu dit niet is geschied, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsvrouw
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging op grond van het bepaalde in artikel 14i, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering ter zitting kan worden gewijzigd. Ook het uitbreiden van de grondslag van de vordering is mogelijk. Tevens heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak van 20 maart 2011 (NJ 2001, 353) overwogen dat in aanmerking genomen dat artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is verklaard, deze wijziging niet in schriftelijke vorm hoeft te worden gedaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de onderhavige zaak op tegenspraak is behandeld. Verdachte heeft na de voordracht van de officier van justitie en het toestaan van de wijziging van de tenlastelegging, er vrijwillig voor gekozen niet meer aanwezig te willen zijn bij de behandeling van haar strafzaak. Vanaf dat moment werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigd raadsvrouw. Dat verdachte feitelijk niet meer aanwezig was ten tijde van de wijziging van de vordering komt voor haar rekening.
Gelet op het voorgaande is de grondslag van de vordering tot tenuitvoerlegging in die zin gewijzigd dat zij is komen te berusten op de grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten die in zaak A zijn tenlastegelegd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
Op zichzelf zou verdachte dan ook alsnog drie maanden gevangenisstraf moeten uitzitten. De rechtbank acht het echter niet opportuun om verdachte een detentie te moeten laten ondergaan en zij zal in de plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 180 uur moet verrichten.
De rechtbank heeft zich hierbij rekenschap gegeven van het feit dat verdachte eerder voor een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en heeft verricht maar ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om op grond van artikel 14g, tweede lid, juncto artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht af te wijken van het uitgangspunt dat in dit geval geen omzetting naar een taakstraf plaatsvindt. De rechtbank houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat verdachte de zorg heeft voor een minderjarige dochter. Tevens wordt met het omzetten naar een taakstraf voorkomen dat verdachte en haar thuiswonende dochters vanwege een hernieuwde detentieperiode van verdachte opnieuw problemen zullen ondervinden met het nakomen van financiële verplichtingen, waaronder huurbetalingen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 225, 311, 321, 326, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 7 in zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11 in zaak A, feiten 1, 2 en 3 in zaak B en zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de onder feiten A1, A3, A10, A11, bewezen verklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de onder feiten A2, A4, A5, A8, B1, bewezen verklaarde:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de onder feiten A6, primair, A9 primair, B2, bewezen verklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder feit B3 bewezen verklaarde:
Verduistering.
Ten aanzien van het onder zaak C bewezen verklaarde:
Poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 184 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen simkaart aan verdachte.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende op het adres [adres 1] te [plaats 2] toe tot een bedrag van € 3.528,12 (zegge: drieduizend en vijfhonderdachtentwintig euro en twaalf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], te betalen de som van € 3.528,12 (zegge: drieduizend en vijfhonderdachtentwintig euro en twaalf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende op het adres [adres 3] te [plaats 2] toe tot een bedrag van € 2.159,76 (zegge: éénentwintig honderdnegenenvijftig euro en zesenzeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen de som van € 2.159,76 (zegge: éénentwintig honderdnegenenvijftig euro en zesenzeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8], wonende op het adres [adres 4] te [plaats 2] toe tot een bedrag van € 3.259,89 (zegge: drieduizend en tweehonderdnegenenvijftig euro en negenentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 8] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] te betalen de som van € 3.259,89 (zegge: drieduizend en tweehonderdnegenenvijftig euro en negenentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 42 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
Verklaart de vordering niet-ontvankelijk.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 april 2011.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, gelast de rechtbank dat veroordeelde een taakstraf van 180 uur moet verrichten.
Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en H.A.J.M. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2013.