ECLI:NL:RBAMS:2013:9218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
1404211 \ HA EXPL 13-6
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen opdrachtgever en aannemer over betaling voor aannemingswerkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is er een geschil ontstaan tussen een aannemer, aangeduid als [eiser], en een opdrachtgever, aangeduid als [gedaagde], over de betaling van verrichte aannemingswerkzaamheden. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van € 15.000,-, die hij stelt te zijn verschuldigd voor werkzaamheden die hij op regiebasis heeft uitgevoerd in de periode van juni tot en met augustus 2012. De werkzaamheden omvatten onder andere het aanbrengen van een vloer, het plaatsen van een toilet en het voorbereiden van een zekeringskast. De opdrachtgever betwist de verschuldigdheid van het bedrag en voert aan dat de werkzaamheden al zijn betaald of dat er geen mondelinge overeenkomst was voor de aanvullende werkzaamheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst bestond tussen partijen voor de uitvoering van de werkzaamheden. [Eiser] heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken, waaronder facturen en e-mailcorrespondentie. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij van mening is dat hij niet meer verschuldigd is. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [gedaagde] in totaal € 10.993,94 aan [eiser] verschuldigd is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.007,17, en de beslagkosten van € 791,13.

De uitspraak is gedaan op 20 november 2013 door kantonrechter K.M. van Hassel. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] grotendeels toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1404211 \ HA EXPL 13-6
Uitspraak: 20 november 2013

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.R. Bense (DAS Rechtsbijstand).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 7 december 2012 inhoudende de vordering van [eiser], met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties.
Ingevolge tussenvonnis van 30 januari 2013 heeft op 1 juli 2013 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde andere stukken bevinden zich bij de processtukken.
Vervolgens zijn vervolgens nog ingediend:
  • de antwoordakte van [eiser] die ter rolle van 14 augustus 2013 naar aanleiding van de comparitie van partijen is genomen, met producties,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 9 oktober 2013 waarin hij op bovenstaande akte en producties heeft gereageerd.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
[eiser] drijft een aannemingsbedrijf onder de naam [bedrijf]. [gedaagde] is eigenaar van een pand aan de [adres] (hierna: het pand). In opdracht van [gedaagde] heeft [eiser] vanaf begin 2011 diverse aannemingswerkzaamheden verricht ten behoeve van de verbouwing van het pand.
1.2.
In dit verband heeft [gedaagde] onder meer op 21 juni 2012 een bedrag van € 2.857,79 aan [eiser] betaald als voorschot voor het plaatsen van een kozijn.
1.3
[eiser] heeft [gedaagde] op 7 september 2012 een factuur met nummer [factuur] gestuurd ten bedrage van € 25.000,- (inclusief BTW), onder de vermelding
‘voor u uitgevoerde werkzaamheden, incl. materiaal, volgens afspraak.’.
1.4
Een e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 24 september 2012 houdt in, voor zover relevant:
Beste [gedaagde],
Naar aanleiding van factuur [factuur], datum [datum], heb ik meerdere malen getracht contact met je op te nemen, telefonisch als wel op locatie. Daar de betaling van deze factuur nog niet voldaan is.
Op 12-09 heb je mij laten weten de bank opdracht gegeven te hebben om het verschuldigde bedrag over te maken op mijn bankrekening. Tot op heden heb ik nog niets mogen ontvangen.
(…)
1.5
Bij e-mail van 25 september 2012 heeft [gedaagde] in reactie op de bovenstaande e-mail geschreven, voor zover relevant:
Dag [eiser],
(…) Je krijgt natuurlijk het geld. Ik heb je inderdaad verteld dat ik zou kijken of ik alvast een deel zou kunnen overmaken, ook omdat ik met de bank in onderhandeling was over een extra lening. Die heb ik niet gekregen en daarom kan ik het geld niet overmaken, maar zal het contant geven. Wel heb ik besloten tot de laatste betaling over te gaan als het kozijn geplaatst is. Je zult begrijpen dat bijna twee weken na de verhuizing een stelkozijn niet acceptabel is voor mij! (…)
1.6.
Een e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 5 oktober 2012 houdt in, voor zover relevant:
Beste [gedaagde],
(…)
Gezien de levering van het kozijn vertraagd is, waarmee de redelijke termijn overschreden is, kan ik niet aan de wens voldoen om dit op kort termijn af te ronden, daarvoor mijn excuses. Volgens de timmerfabriek, gaat dit nog ca. 4 weken duren.
De werkzaamheden die betrekking hebben op factuur [factuur] zijn uitgevoerd en afgerond. Ik verwacht dan ook dat het verschuldigde factuurbedrag (eventueel min de aanbetaling van € 2857,79) vandaag op mijn bankrekening (…) staan.
(…)
1.7
Bij e-mail van 7 oktober 2012 heeft [gedaagde] in reactie op bovengenoemde e-mail geschreven:
Dag [eiser],
Bij dezen stel ik voor om dinsdag (9 oktober 2012, kantonrechter) elkaar te ontmoeten en alle lopende zaken te bespreken en af te ronden. (…)
1.8
[eiser] heeft de aanbetaling van € 2.857,79 voor het kozijn bij factuur van 30 september 2012 gecrediteerd.
1.9
Op een bankafschrift van de bankrekening van [eiser] is vermeld dat op
5 oktober 2012 een bedrag van € 5.000 bijgeschreven vanaf de bankrekening van [eiser].
1.1
Een door [eiser] opgestelde en als productie 7 overgelegde ‘optelstaat’ van twee pagina’s houdt in, voor zover relevant:
1
Van Kampen argon 61,75
2
Stiho elecktra metariaal 105,91
3
Bouwmaat radiata plaat 120,74
4
Bouwmaat mortel kuip 8,22
5
Stiho fermecell vloerplaten 580,58
6
Bouwmaat osb 27,51
7
Stiho fermacell korels 68,55
8
Bo mij koppeling 14,43
9
Gerritse teennagels 84,18
10
Meerlanden afval 49
11
Van der stoel afval stroom 363,4
12
Stiho hout 710,85
13
Bouwmaat pvc 31,34
14
Bouwmaat flex 54,74
15
Bouwmaat osb 27,51
16
Bouwmaat puinzak 102,38
17
Bouwmaat lasklem 47,11
18
Bouwmaat hollewanddoos 74,99
19
Boels laser 229,08
20
Bo mij veer 126,03
21
Boels steiger 720
22
Bouwmaat vuren 10,56
23
Gamma instalatiedraad 227,96
24
Praxis pot 65
25
parkeerkosten 702
26
brandstofkosten 320
27
telefoonkosten 120
28
Van Groningen staal 120
29
Bouwmaat Gips 41,36
30
Gerritse Slijp- en las ben. 58,44
31
Bouwmaat Installatie 136,47
32
Bouwmaat Pvc instal. 77,98
33
Bouwmaat Pvc instal. 15,47
34
Bouwmaar Pvc etc 398,97
35
Bouwmaat Kipband 9,1
36
Stiho Gips 38,46
37
Bouwmaat Boord 22,2
38
Bouwmaat NL koppeling 15,18
39
Gerritse Bigbag 12,47
40
Bouwmaat Vuren 10,56
41
Stiho Lewisplaten, lijm 129,4
Arbeid 185 x 40 7400
13584,88
Vorige optelstaat 3899,75
40102
Zekeringskast 3000
Toiletinkleden incl mat. 800
Vloer aanhelen excl. mat 250
Vloer aanpassen hoogte 2000
63636,63
Reeds voldaan 31000
Nog te voldoen 32636,63
Hieronder is in handgeschreven aantekeningen geschreven:
32636,63 +
25000 -
1200 +
800 -
2858 -
100 +
5280 voldaan
1.11
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van zijn toenmalig advocaat van 15 november 2012 bericht dat in verband met de factuur van 7 september 2012 nog een bedrag van € 15.000,- openstond en [gedaagde] gesommeerd om dit resterende bedrag binnen drie dagen te betalen.
1.11
[eiser] heeft bij exploot van 27 november 2012 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen onder ING Bank N.V.

Vordering en verweer

2.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en tot betaling van de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, deze kosten eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling van die kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt.
3.
[eiser] stelt dat hij op basis van mondelinge opdracht in de maanden juni, juli en augustus 2012 op urenbasis (regie) diverse aanneemwerkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, dat [gedaagde] hem daarvoor in totaal een bedrag van € 32.636,36 verschuldigd is, dat hij mondeling met [gedaagde] afgesproken dat van dat bedrag € 25.000,- gefactureerd zou worden, maar dat [gedaagde] van de betreffende factuur uiteindelijk € 15.000,- onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] dient dat resterende bedrag op grond van de mondelinge overeenkomst alsnog te betalen.
4.
[gedaagde] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vordering.
5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

Beoordeling

6.
Partijen houdt in dit geding - kort gezegd - verdeeld of [eiser] in mondelinge opdracht van [gedaagde] aannemingswerkzaamheden heeft verricht waarvoor [gedaagde] nog een vergoeding verschuldigd is.
7.
[eiser] heeft in dat verband gesteld dat hij medio 2012 met [gedaagde] mondeling is overeengekomen dat nog een aantal aanvullende werkzaamheden zou worden uitgevoerd. Dit zou op urenbasis (regie) en zonder offerte gebeuren, omdat inmiddels tussen partijen een vertrouwensband was ontstaan en voor het opstellen van een offerte ook geen tijd meer was omdat het werk snel moest worden afgerond. Vervolgens heeft [eiser] vanaf april 2012 op deze basis diverse werkzaamheden uitgevoerd, waaronder de bouw van een entresol. Voor deze mondeling opgedragen werkzaamheden is in totaal € 63.636,63 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Een deel van dat bedrag, te weten de kosten voor het in april en mei 2012 verrichte werk, is al op 6 juni 2012 gefactureerd, en ook betaald. Dit betrof een bedrag van € 31.000,-. Aldus resteerde nog een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 32.636,36. Daarvan is op 7 september 2012 € 25.000,- gefactureerd. Naar aanleiding van de discussie over de betaling van deze factuur heeft op 9 oktober 2012 bij [gedaagde] thuis een overleg plaatsgevonden. Daarbij heeft [eiser] aan de hand van productie 7 toegelicht wat [gedaagde] nog was verschuldigd. Vervolgens is met [gedaagde] afgesproken dat, inderdaad, € 25.000,- werd gefactureerd en dat, na verrekening van meer- en minderwerk (waaronder de onder 1.8. genoemde creditfactuur) nog € 5.280,- contant zou worden betaald. Dit heeft [eiser] uiteengezet in de handgeschreven aantekeningen onder de factuur. [gedaagde] heeft vervolgens het bedrag € 5.280,- contant betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] nog op de dag van het gesprek € 10.000,- op de factuur voldaan, € 5.000,- contant en € 5.000,- giraal. De rest heeft hij echter zonder gegronde reden onbetaald gelaten, aldus [eiser].
8.
[gedaagde] heeft daartegenover - samengevat - het volgende aangevoerd. [gedaagde] betwist dat hij nog € 15.000,- aan [eiser] zou zijn verschuldigd in verband met opgedragen aanneemwerkzaamheden. Hij betwist voorts dat vanaf een bepaald moment op grond van een vertrouwensband op urenbasis en zonder offerte kon worden gewerkt. Weliswaar heeft [eiser] in beperkte mate op mondelinge opdrachtbasis aanvullende werkzaamheden verricht, maar die werkzaamheden zijn alle uitgevoerd en reeds betaald en maken dus geen deel uit van de hier in geding zijnde factuur. Bovendien verstrekte [eiser] voor dat soort werkzaamheden telkens een gespecificeerde factuur met een verantwoording van de uren en de kosten en niet, zoals nu, een ongespecificeerde factuur zonder toelichting. [gedaagde] betwist voorts dat hij het als productie 7 overgelegde overzicht als juist heeft aanvaard. Dit is een stuk papier met een hoop cijfers en ongedefinieerde kostenposten. Een groot deel daarvan heeft bovendien betrekking op de afronding van eerder afgesproken werkzaamheden. Onjuist is daarnaast dat al € 10.000,- op de factuur is betaald. De € 5.000,- die op
9 oktober 2012 is overgemaakt, houdt verband met de laatste afrekening voor de elektra en de Geberit-installatie, aldus – telkens – [gedaagde].
9.
Naar aanleiding van het hiervoor weergegeven partijdebat over de verschuldigdheid van de factuur en de inhoud van het als productie 7 overgelegde kostenoverzicht, heeft de kantonrechter [eiser] na sluiting van de comparitiezitting in de gelegenheid gesteld om, als door hem aangeboden, de door hem gestelde verrichte werkzaamheden nader te specificeren en met schriftelijke bewijsstukken te onderbouwen. Vervolgens heeft [eiser] bij akte van 14 augustus 2013 de werkzaamheden en de daarmee verband houdende arbeidsuren met behulp van foto’s nader uiteengezet en tevens ter onderbouwing van de gedeclareerde materiaal- en parkeerkosten aankoopbonnen van leveranciers en parkeertickets overgelegd. [gedaagde] heeft hierop bij nadere antwoordakte gereageerd.
10.
Voordat tot de beoordeling van de stellingen van partijen wordt overgegaan, wordt het volgende vooropgesteld. Uitgangspunt is dat het in dit geschil op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel aan [eiser] is om gemotiveerd te stellen en indien nodig - na voldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagde] - te bewijzen dat de door hem gestelde werkzaamheden zijn verricht en dat daaraan een mondelinge opdracht van [gedaagde] ten grondslag lag, nu hij daaraan rechtsgevolgen verbindt in de vorm van een vordering tot betaling. Daarbij wordt echter het volgende in aanmerking genomen.
11.
Allereerst wordt vastgesteld dat [gedaagde] op zichzelf niet heeft tegengesproken dat hij medio 2012 met [eiser] is overeengekomen dat er nadere werkzaamheden op regiebasis zouden worden verricht. Wel voert [gedaagde], in algemene zin, aan dat er slechts in beperkte mate werkzaamheden op regiebasis zouden plaatsvinden. Juist nu [eiser], bij akte, gespecificeerd heeft welke werkzaamheden dit betroffen en bovendien vaststaat dat [gedaagde] een eerdere factuur van € 31.204,71 (exclusief BTW) ter zake van het werk dat in april en mei 2012 op urenbasis is verricht, zonder protest heeft voldaan, gaat de kantonrechter aan die algemene stelling van [gedaagde] voorbij. Voorts stelt de kantonrechter vast dat, anders dan [gedaagde] aanvoert, niet kan worden aangenomen dat die eerdere factuur (juni 2012) beter was gespecificeerd. Integendeel; de bij deze eerdere factuur behorende specificatie van gewerkte uren en gebruikte materialen, die [eiser] als productie 8 heeft overgelegd, verschilt niet wezenlijk van het als productie 7 overgelegde overzicht waarin [eiser] de kosten voor het werk van juni tot en met augustus 2012 heeft uiteengezet. Het enige verschil is dat [eiser] voor de eerste factuur de arbeidsuren per dag heeft gerubriceerd en niet alleen als totaal heeft opgegeven. Voorzover [gedaagde] dus ten verwere heeft aangevoerd dat de factuur waarvan betaling wordt gevorderd, niet voldoende is gespecificeerd, gaat de kantonrechter daaraan voorbij (nog daargelaten dat niet gebleken is dat [gedaagde] om specificaties heeft gevraagd).
12.
Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat [gedaagde], in afwijking van het nu door hem ingenomen standpunt, zich in de onder 1.4 t/m 1.7 weergegeven e-mailwisseling naar het lijkt aanvankelijk wel degelijk bereid heeft verklaard om het gefactureerde bedrag van € 25.000,- te voldoen, maar de betaling van de factuur toen kennelijk heeft opgeschort in verband met de discussie over het niet geplaatste kozijn en problemen met het verkrijgen van een nieuwe lening bij de bank. Hoewel de kantonrechter daarin, gezien de later door [gedaagde] opgevoerde bezwaren, geen erkenning van de vordering door [gedaagde] leest, maakt dit wel dat nu van [gedaagde] mag worden gevraagd om duidelijk gemotiveerd toe te lichten waarom hij nu alsnog van mening is dat het gefactureerde bedrag ongegrond is.
13.
Dit laatste klemt te meer, nu er ook diverse feiten en omstandigheden zijn die ondersteunen dat, zoals [eiser] stelt, partijen op 9 oktober 2012 tot overeenstemming zijn gekomen over het nog te betalen bedrag. Zo heeft [gedaagde] allereerst niet betwist dat hij het door [eiser] berekende restbedrag van € 5.280,- contant heeft betaald. Daarnaast heeft [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] tevens al € 10.000,- op de factuur heeft betaald met bewijs onderbouwd door het in 1.9 genoemde bankafschrift te overleggen waaruit blijkt dat [gedaagde] inderdaad, zoals [eiser] stelt, nog diezelfde dag (9 oktober 2012) € 5.000,- heeft overgemaakt. Dat dit bedrag betrekking had op de laatste afrekening van de elektra en Geberit-installatie, zoals [gedaagde] aanvoert, wordt door de kantonrechter gepasseerd, nu [gedaagde] dit op geen enkele manier nader heeft onderbouwd en nu hij die stelling bovendien pas in zijn laatste antwoordakte heeft ingenomen, terwijl hij tot dat moment steeds had betwist dat überhaupt een overboeking van € 5.000,- had plaatsgevonden. Nu aldus ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] van het door [eiser] in berekende te betalen bedrag reeds € 15.280,- heeft voldaan, verdient zijn verklaring dat hij deze berekening in productie 7 niet als juist heeft aanvaard, nadere uitleg.
14.
Uit het vorenstaande volgt dan ook dat er meerdere feiten en omstandigheden zijn die de door [eiser] onder 7 omschreven gang van zaken onderschrijven. Hoewel deze op zichzelf niet genoeg zijn om hetgeen [eiser] dienaangaande heeft gesteld voorshands bewezen te achten, zullen deze wel in de beoordeling worden meegenomen; waar [eiser] concreet en met schriftelijke bewijsstukken gestaafd heeft gesteld dat hij in opdracht van [gedaagde] bepaalde werkzaamheden heeft verricht die onbetaald zijn gebleven, kan [gedaagde] daartegenover niet volstaan met een enkele betwisting, maar zal hij voldoende concreet en gemotiveerd moeten toelichten waarom dat niet zo is.
15.
Nu [eiser] de vordering op zijn in productie 7 opgenomen kostenberekening heeft gegrond, zal dit document bij de beoordeling tot uitgangspunt dienen. Aangezien het gevorderde niet op specifieke posten ziet, maar het restant betreft van hetgeen [gedaagde] volgens dit document in totaal na betaling nog verschuldigd is, zullen alle daarin opgenomen posten hierna aan de orde komen.
16.
In dat verband wordt allereerst het volgende overwogen. Blijkens de berekening in het bedoelde overzicht is [gedaagde], het verrekende meer- en minderwerk buiten beschouwing gelaten, in totaal € 63.636,63 verschuldigd voor het werk dat op regiebasis is uitgevoerd. In die som zijn volgens het overzicht twee posten ter hoogte van respectievelijk € 3.899,75 en € 40.102,- verdisconteerd, die voortvloeien uit de
‘vorige optelstaat’. Aangezien [gedaagde] over die beide posten verder niets heeft opgemerkt, gaat de kantonrechter ervan uit dat hij de verschuldigdheid van deze posten niet betwist, zodat deze verder geen bespreking behoeven. Voorts gaat de kantonrechter ervan uit - ook op dit punt is het overzicht niet bestreden - dat [gedaagde] kennelijk al een bedrag van € 31.000,- van die posten heeft betaald.
arbeidsuren
17.
[eiser] heeft blijkens het meergenoemde overzicht voor het werk in de maanden juni, juli en augustus 2012 in totaal 185 arbeidsuren in rekening gebracht. Bij nadere akte heeft [eiser] 173 van die uren inzichtelijk gemaakt aan de hand van foto’s van werkzaamheden, een en ander per afzonderlijke opdracht gerubriceerd. Deze verschillende opdrachten zullen hierna afzonderlijk worden besproken. Reeds nu wordt overwogen dat de resterende 12 uren die niet inzichtelijk zijn gemaakt, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet voor vergoeding in aanmerking komen.
17.1.
Aanbrengen niveau vloer
17.1.1.
[eiser] heeft allereerst gesteld dat hij in opdracht van [gedaagde] over de basisvloer een niveau vloer heeft aangebracht om het afschot te verjongen. Daarmee waren volgens [eiser] zes arbeidsuren gemoeid. Als bewijsstukken heeft hij foto’s van de vloer van 26 juni 2012 en 23 augustus 2012 in het geding gebracht.
17.1.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] dit werk in zijn opdracht heeft uitgevoerd. [gedaagde] stelt echter dat hij met [eiser] is overeengekomen dat dit voor rekening van [eiser] zou komen, omdat [eiser] diverse malen verkeerde hoogtemetingen had uitgevoerd, waardoor het leggen van de vloer vertraging opliep en duurder uitpakte.
17.1.3.
De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer, nu [gedaagde] het bestaan van deze afwijkende afspraak mede gelet op hetgeen onder 14 is overwogen, onvoldoende heeft onderbouwd. Deze uren komen daarom voor rekening van [gedaagde].
17.2.
Aanbrengen bekabeling voor een dynamica installatie
17.2.1.
[eiser] stelt verder dat hij 40 arbeidsuren heeft besteed aan het aanbrengen van bekabeling ten behoeve van een dynamica installatie. Er zijn diverse gaten gemaakt voor het monteren van wanddozen en doorvoeren van buizen, er zijn buizen, dozen en bochten aangebracht voor de bekabeling van een uitgebreid schakelsysteem dat met behulp van telefoon, tablet en laptop kan worden aangestuurd en er is op door [gedaagde] aangewezen plaatsen bekabeling aangebracht, aldus – steeds – [eiser]. Ter onderbouwing heeft [eiser] verschillende foto’s van 30 juli en 20 augustus 2012 overgelegd, waarop aangelegde buizen en bekabeling zijn te zien.
17.2.2.
[gedaagde] stelt dat [eiser] alleen de basis van een elektrisch systeem heeft aangebracht, maar dat het elektrisch systeem niet is afgemonteerd. Er is geen sprake van een uitgebreid schakelsysteem. Er heeft geen deugdelijke oplevering plaatsgevonden, tot op heden is een groot deel van de elektra niet bruikbaar. De foto’s zijn geen weergave van hetgeen [eiser] stelt, aldus [gedaagde].
17.2.3.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] niet betwist dat hij [eiser] opdracht heeft gegeven tot het aanbrengen van bekabeling. Evenmin heeft hij (voldoende) betwist dat [eiser] in dat verband de door hem genoemde werkzaamheden heeft verricht en dat dit een en ander [eiser] veertig arbeidsuren heeft gekost. Dat houdt in dat [gedaagde] die uren op basis van de mondelinge overeenkomst in beginsel zal moeten vergoeden.
17.2.4.
Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat hij (desondanks) niet tot betaling gehouden is omdat [eiser] het opgedragen werk niet naar behoren heeft uitgevoerd, wordt dat verworpen. Nog daargelaten dat [gedaagde] ter zake van dit punt geen tegenvordering heeft ingesteld, heeft [gedaagde] ook onvoldoende onderbouwd gesteld dat en op welke punten sprake zou zijn van een tekortkoming in de uitvoering van het werk en dat verzuim zou zijn ingetreden.
17.3.
Reduceren contactgeluiden
17.3.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij in overleg met [gedaagde] contactfolie over de tempex ondervloer heeft geplaatst ter isolatie en boardplaten heeft aangebracht in verband met de bescherming van de isolatie. Dit werk heeft volgens [eiser] acht arbeidsuren gekost.
17.3.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het folie is aangebracht om te voorkomen dat het water van de stortvloer lekt en dat deze werkzaamheden horen bij de afspraken die in een vroeg stadium zijn overeengekomen en betaald.
17.3.3.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] niet betwist dat hij opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van de gestelde werkzaamheden en dat dit [eiser] het door hem gestelde aantal uren heeft gekost. Aan de stelling van [gedaagde] dat het hier werkzaamheden betreft die deel uitmaken van een eerdere opdracht die reeds is betaald wordt voorbij gegaan, nu die stelling niet van een verdere toelichting of onderbouwing is voorzien (op geen enkele manier heeft [gedaagde] inzichtelijk gemaakt van welke opdracht dit deel uitmaakte en welke betaling dit betrof) en het verweer aldus onvoldoende is gemotiveerd.
17.4.
Aanbrengen fermacell platen
17.4.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij acht uren heeft besteed aan het aanbrengen van fermacell korrels en platen op de derde etage.
17.4.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat dit werk in zijn opdracht is verricht, maar voert aan dat die werkzaamheden reeds zijn betaald.
17.4.3
Dat laatste verweer wordt gepasseerd, nu [gedaagde] niet heeft toegelicht, laat staan onderbouwd, wanneer en op welke wijze die betaling heeft plaatsgevonden. Dat mocht wel van hem worden verwacht, nu [eiser] in dit verband bij nadere akte tevens een aan hem gerichte factuur van 15 augustus 2012 van Stiho bouwmaterialen ter zake van - onder meer - de aankoop van fermacell vloerplaten heeft overgelegd. Dat valt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - bezwaarlijk te rijmen met het standpunt van [gedaagde] dat dit werk reeds is betaald.
17.5.
Aanbrengen isolatiemateriaal
17.5.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij in opdracht van [gedaagde] op de derde etage panelen naast de kozijnen heeft geopend, isolatiemateriaal heeft aangebracht en de panelen terug heeft geplaatst. Dit een en ander heeft zes arbeidsuren gekost, aldus [eiser].
17.5.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden al in een veel vroeger stadium zijn afgesproken en betaald.
17.5.3.
Dit verweer wordt verworpen, nu [gedaagde] ook hier niet inzichtelijk maakt tot welke eerdere overeenkomst deze werkzaamheden behoren en wanneer en hoe deze dan zijn betaald. Aldus gaat de rechtbank met [eiser] ervan uit dat het hier handelt om op zichzelf staande nadere werkzaamheden op regiebasis die mondeling zijn opgedragen.
17.6.
Aanbrengen van gaten
17.6.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij in opdracht van [gedaagde] gaten heeft aangebracht voor de aan- en afvoer van rookgassen van de cv-ketel en een wateraansluiting heeft aangebracht in verband met nat boren, en dat dit werk hem opgeteld drie uren heeft gekost.
17.6.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij hiertoe opdracht heeft gegeven noch dat daarmee het aantal door [eiser] gestelde uren gepaard is gegaan, zodat van de juistheid van de stellingen van [eiser] wordt uitgegaan.
17.7.
Aanbrengen tempex-vloer
17.7.1.
[eiser] stelt, onder meer aan de hand van foto’s, dat hij in opdracht van [gedaagde] een tweelaags Tempex-vloer op de derde etage heeft aangebracht. Partijen waren hiervoor een vaste aanneemsom van € 2.000,- overeengekomen, aldus [eiser].
17.7.2.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat een offerte en een opdrachtbevestiging ontbreken en dat de drie foto’s die [eiser] in dit verband tot bewijs heeft overgelegd identiek zijn aan de drie foto’s die onder 17.1. als onderbouwing in het geding zijn gebracht.
17.7.3.
Voor zover [gedaagde] hiermee het bestaan van de door [eiser] gestelde overeenkomst heeft willen betwisten, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Immers, tegen de achtergrond van de medio 2012 gemaakte afspraak dat een aantal aanvullende werkzaamheden zonder offerte zou worden uitgevoerd, hetgeen, zoals hiervoor is gebleken, ook veelvuldig is gebeurd, is het enkele ontbreken van een offerte of schriftelijke opdrachtbevestiging niet voldoende om aan te nemen dat in dit geval geen overeenkomst is gesloten. Bovendien is deze vaste aanneemsom duidelijk separaat opgenomen in het als productie 7 overgelegde kostenoverzicht, evenals de hierna nog te bespreken vaste aanneemsom van € 800,- voor het toilet, waarvan [gedaagde] de juistheid wél erkent. Tegen die achtergrond had [gedaagde] nader moeten toelichten waarom hetgeen [eiser] stelt onjuist is.
17.7.4.
Voor zover [gedaagde] voorts nog heeft willen betogen dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat het overeengekomen werk is uitgevoerd, wordt dat eveneens verworpen. Het enkele feit dat, zoals [gedaagde] aanvoert, [eiser] in dit verband dezelfde foto’s als bedoeld onder 7.1.1. heeft overgelegd, zegt op zichzelf niets en betekent evenmin dat daaraan in dit verband geen bewijswaarde toekomt, temeer nu op die foto’s valt te zien dat verschillende werkzaamheden aan de vloer zijn verricht.
17.7.5.
Nu [gedaagde] overigens niet heeft betwist dat de bedoelde werkzaamheden zijn uitgevoerd, dient [gedaagde] de daarvoor overeengekomen prijs te betalen.
17.8.
Plaatsen toilet derde etage
17.8.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij voor een overeengekomen vaste prijs van € 800,- een toilet heeft geplaatst.
17.8.2.
[gedaagde] heeft dit niet betwist, maar stelt dat dit bedrag is inbegrepen in de € 5.000,- die hij op 9 oktober 2012 heeft overgemaakt.
17.8.3.
Dit laatste verweer wordt verworpen, nu [gedaagde] dit niet heeft onderbouwd (omstandigheden waarom die betaling van € 5.000 geacht worden betrekking te hebben op de plaatsing van het toilet zijn door hem niet gesteld). Ook rijmt dit niet met hetgeen [gedaagde] eerder heeft gesteld (vgl. hetgeen onder 13 is overwogen).
17.9
Entresol en aanbrengen vloer vierde etage
17.9.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij diverse werkzaamheden aan een entresol heeft verricht ten behoeve van het aanbrengen van een badkamer, waaronder las-, constructie-, timmer- en isolatiewerk. Daarmee zijn volgens [eiser] 85 arbeidsuren gemoeid geweest. Voorts heeft [eiser] drie uren in rekening gebracht voor het aanbrengen van een Lewisplaat vloer in de badkamer.
17.9.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden die hier in rekening worden gebracht al in een vroeg stadium zijn besproken en uitgevoerd. De betaling van dit werk valt onder de onder 17.5.2. genoemde rekening. Het aanbrengen van de badkamervloer was eveneens onderdeel van die eerdere opdracht.
17.9.3.
De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij, nu [gedaagde] heeft toegelicht noch onderbouwd wanneer deze werkzaamheden dan zijn uitgevoerd, tot welke eerdere opdracht deze behoren en wanneer en op welke wijze de betaling daarvoor heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [eiser] enerzijds diverse foto’s van de entresol heeft overgelegd uit de maanden juni en juli 2012 alsmede uit diezelfde periode stammende aankoopbonnen van materialen die hij stelt hierbij te hebben gebruikte, zoals een mortel kuip (4), gips (29) en slijp- en lasbenodigdheden (30), en dat [gedaagde] daartegenover anderzijds niet gemotiveerd heeft gesteld waarom die stukken geen bewijs vormen van hetgeen [eiser] stelt. Die motivering had hij wel moeten geven.
17.9.4.
Nu van een eerdere opdracht tot het aanleggen van een entresol niet is gebleken, wordt ervan uitgegaan dat de door [eiser] genoemde werkzaamheden naar aanleiding van een mondelinge opdracht op urenbasis in de periode juni tot en met augustus 2012 zijn uitgevoerd. Bij gebreke aan betwisting wordt tevens als vaststaand aangenomen dat dit werk 85 uren heeft gekost.
17.9.5.
Eveneens wordt als vaststaand aangenomen dat [eiser] op mondelinge opdrachtbasis in drie uren een Lewisplaten vloer heeft aangelegd, nu hij een foto van 24 augustus 2012 heeft overgelegd waarop deze vloer is te zien en [gedaagde] daartegenover, als gezegd, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat dit werk al bij een eerdere opdracht is inbegrepen.
17.1
Aanbrengen zekeringskast derde etage
17.10.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij voorbereidingen heeft getroffen voor het leveren en plaatsen van een zekeringskast. Daarvoor zijn partijen volgens [eiser] een vaste aanneemsom van € 3.000,- overeengekomen.
17.10.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat de gestelde werkzaamheden zijn verricht. Evenmin heeft hij voldoende betwist dat het hier om een separate opdracht gaat waarvoor de bovengenoemde vaste aanneemsom is overeengekomen, zodat de verschuldigdheid van deze kosten daarmee vaststaat.
17.11
Aanbrengen buizensysteem
17.11.1
[eiser] heeft gesteld dat hij een buizensysteem in de vloer op de vierde etage heeft aangebracht ten behoeve van een beamer en daarvan een tweetal foto’s overgelegd. [eiser] stelt dat drie personen hiermee bezig zijn geweest, heeft een opgave gedaan van de materialen die hiervoor zijn gebruikt (buizen, lijn, kabels, zagen en schijven en gips) en stelt dat de daarmee gepaard gaande werkzaamheden zeven (man)uren hebben beslagen.
17.11.2
[gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een buizensysteem, maar heeft erkend dat in zijn opdracht een pvc-buis in de vloer is aangebracht. Dit zou volgens [gedaagde] echter geen zeven uren, maar slechts twee uren hebben gekost.
17.11.3
Aldus zijn partijen het erover eens dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] een buis, althans meer aan elkaar gekoppelde buizen, heeft aangebracht in de vloer. Nu [gedaagde] dit niet verder heeft toegelicht, gaat de kantonrechter voorbij aan zijn stelling dat deze werkzaamheden slechts 2 uren hebben gekost (hetgeen overigens de door [eiser] gestelde zeven in rekening gebrachte uren nadert, nu deze werkzaamheden volgens [eiser] door drie personen zijn verricht). De stellingen van [eiser] worden gevolgd.
17.12
Afvoeren bouwafval
17.12.1
[eiser] heeft tenslotte gesteld dat hij zeven arbeidsuren heeft besteed aan het afvoeren van bouwafval.
17.12.2
[gedaagde] stelt dat het hier niet om een aparte opdracht gaat maar dat deze kosten behoren tot een grotere opdracht die in een eerder stadium is overeengekomen.
17.12.3
De kantonrechter passeert dit verweer, nu [gedaagde] niet toelicht op welke opdracht
hij hier doelt en wanneer en op welke wijze dit is overeengekomen. Aldus gaat de kantonrechter met [eiser] ervan uit dat aan dit werk een separate mondelinge opdracht ten grondslag lag en dat [gedaagde] mitsdien het daarmee gemoeide aantal arbeidsuren, waarvan de omvang niet is bestreden, dient te betalen.
conclusie ten aanzien van de arbeidsuren
18.
Het vorenstaande leidt tot de volgende slotsom. Vaststaat dat [eiser] tegen vooraf overeengekomen vaste aanneemsommen van respectievelijk € 2.000,-, € 800,- en € 3.000,- in de periode juni t/m augustus 2012 een Tempex vloer heeft gelegd, een toilet heeft aangelegd en de zekeringskast heeft geprepareerd. Daarnaast staat vast [eiser] in diezelfde periode 173 arbeidsuren heeft besteed in verband met andere werkzaamheden die hij in mondelinge opdracht van [gedaagde] op urenbasis heeft uitgevoerd. Nu onbetwist is dat partijen voor het werk op urenbasis een tarief van € 40,- per uur waren overeengekomen, komt de ter zake van die werkzaamheden verschuldigde vergoeding uit op € 6.920,-.
post ‘vloer aanhelen excl. mat’
19.
De kantonrechter stelt vast dat in productie 7 tevens nog een post ter hoogte van € 250,- ‘vloer aanhelen excl. mat’ in rekening is gebracht. Nu zijdens [eiser] niet is toegelicht waarop deze post ziet, komt deze niet voor vergoeding in aanmerking.
kosten materiaal
20.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de door hem gedeclareerde - en door [gedaagde] betwiste - kosten voor gebruikte materialen, als in het overzicht weergegeven onder 1 t/m 24 en 28 t/m 41 (zie 1.10), diverse aankoopfacturen in het geding gebracht. De kantonrechter overweegt dat de posten die niet door een dergelijke factuur zijn gestaafd, bij gebreke van een dragende onderbouwing niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betreft de posten onder 2, 3, 10, 11, 12, 20, 21, 24, 28, 40 en 41.
21.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de verschuldigdheid van de overige posten die wel bij nadere akte zijn onderbouwd met een factuur verder niet meer heeft bestreden, met uitzondering van de posten onder 4, 6, 9, 15 en 16, welke hierna worden besproken.
post 6 en 15 (osb Bouwmaat)
21.1
Nu [gedaagde] terecht heeft opgemerkt dat ten aanzien van de posten 6 en 15 sprake is van een dubbeltelling, komt het daaronder genoemde bedrag slechts eenmaal voor vergoeding in aanmerking.
post 5 (fermacell vloerplaten Stiho)
21.2
Met betrekking tot post 5 wordt in overeenstemming met het door [gedaagde] gevoerde verweer overwogen dat de factuur slechts ten dele betrekking heeft op Farmacell vloerplaten. Nu [eiser] niet heeft toegelicht dat de overige materialen in de factuur ook ten behoeve van [gedaagde] zijn gebruikt, komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Aldus resteert dienaangaande een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 376,02 (inclusief BTW).
post 9 (teennagels Gerritse)
21.3
Het verweer dat de factuur onleesbaar is wordt verworpen, nu op de tweede pagina een leesbare opsomming van de verkochte goederen bevat. Aldus is de post voldoende onderbouwd.
post 16 puinzakken
21.4
Met [gedaagde] stelt de kantonrechter vast dat de puinzakken slechts een deel van de factuur beslaan, zodat de post ook slechts ten aanzien van dat deel (€ 77,35 inclusief BTW) voor vergoeding in aanmerking komt.
22.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] in verband met de door [eiser] gedeclareerde gebruikte materialen in totaal een bedrag van € 2.219,89 verschuldigd is. Voor zover [eiser] stelt dat dit meer is, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd.
parkeerkosten
23.[eiser] heeft in het meergenoemd overzicht onder 25 een bedrag van € 702,- in rekening gebracht in verband met parkeerkosten. [eiser] heeft bij nadere akte die kosten nader gespecificeerd door de betrokken parkeerbonnen (afkomstig van parkeermeters die in de nabijheid van het pand zijn gelegen) over te leggen. Volgens deze bonnen is er op 26 en 29 juni, 6, 11, 13, 17, 18, 19, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 30 en 31 juli en 1, 3, 7, 15, 17, 20, 21 en 23 augustus 2012 aldaar geparkeerd door (personeel van) [eiser] tegen betaling van in totaal € 690,30.
24.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] aldus voldoende onderbouwd gesteld dat hij in verband met werkzaamheden parkeerkosten heeft gemaakt. Dat, zoals [gedaagde] aanvoert, op een aantal bonnen geen kenteken is vermeld, doet daar niet aan af. Nu [gedaagde] deze kosten verder niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden en evenmin heeft bestreden dat hij tot vergoeding van die kosten gehouden is, kunnen de gevorderde kosten tot een bedrag van € 690,30 aan parkeerkosten worden toegewezen. Voor zover [eiser] vergoeding van meer dan dit bedrag vordert, moet dat bij gebreke aan dragende onderbouwing worden afgewezen.
telefoonkosten en brandstofkosten
25.
[eiser] heeft op het overzicht voorts € 120,- aan telefoonkosten en € 320,- aan brandstofkosten in rekening gebracht. Nu [eiser] die kosten niet heeft onderbouwd en evenmin heeft gesteld op grond waarvan [gedaagde] tot vergoeding van die kosten gehouden is, komen deze posten niet voor vergoeding in aanmerking.
meer- en minderwerk
26.
Nu [eiser] het door hem gestelde meer- en minderwerk heeft verrekend in het contant te betalen bedrag van € 5.280,- en vaststaat dat [gedaagde] dat bedrag heeft betaald, wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde] de juistheid daarvan erkent. Dit te meer, nu hij ter zake ook geen concreet verweer heeft gevoerd.
conclusie
27.
Uit al het vorenoverwogene volgt dat [gedaagde] in verband met de tussen partijen mondeling overeengekomen aanvullende aanneemwerkzaamheden vanaf april 2012 aan [eiser] verschuldigd is:
  • vorige optelstaat € 44.001,75
  • arbeidsuren € 6.920,-,
  • aanneemsom vloer € 2.000,-,
  • aanneemsom toilet € 800,-,
  • aanneemsom zekeringskast € 3.000,-,
  • materialen € 2.219,89,
  • parkeerkosten € 690,30,
  • meerwerk € 1.300,-
--------------
totaal: € 60.931,94
  • minderwerk € 3.658,-, -/-
  • factuur 6 juni 2012 € 31.000,-, -/-
  • betaald contant € 5.280,-, -/-
  • betaald factuur 7 september 2012 € 10.000,-, -/-
---------------
nog verschuldigd € 10.993,94
28.
Aldus is de vordering tot een bedrag van € 10.993,94 toewijsbaar. Nu onbetwist is dat [gedaagde] vanaf de dag der dagvaarding met de betaling in verzuim is, is de gevorderde wettelijke rente vanaf die datum eveneens toewijsbaar.
29.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 76,17,
- griffierecht: € 181,-,
- salaris gemachtigde: € 750,- (2,5 punten x liquidatietarief kanton € 300,-)
-------------
totaal: € 1.007,17
30.
[eiser] heeft daarnaast vergoeding van de kosten van de conservatoire beslaglegging gevorderd. Nu deze kosten op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv voor vergoeding in aanmerking komen en dienaangaande van de zijde van [gedaagde] ook geen verweer is gevorderd, zal deze vordering worden toegewezen. De beslagkosten worden als volgt begroot op € 224,13 aan verschotten, € 267,- aan griffierecht en € 300,- aan salaris gemachtigde (1 punt x liquidatietarief kanton € 300,-), aldus in totaal € 791,13.
31.
Indien deze kosten niet binnen de hierna gestelde termijn zijn voldaan, zullen deze worden vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 10.993,94 (zegge: tienduizend negenhonderd drieënnegentig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 december 2012;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser], de beslagkosten daaronder begrepen, in totaal begroot op € 1.798,30, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. K.M. van Hassel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter