ECLI:NL:RBAMS:2013:9063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
HA RK 121-2013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter mr. S.P. Pompe, ingediend door de besloten vennootschap BS-BH Participatie 2 B.V. en DUTCH GOLF V.O.F. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was, omdat zij eerder betrokken was bij het opstellen van afspraken in een andere procedure. Verzoekers voerden aan dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door niet te luisteren naar hun argumenten tijdens de zitting van 22 april 2013.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechter betrokken was bij eerdere afspraken niet voldoende was om te concluderen dat zij niet onpartijdig was. De rechtbank benadrukte dat de rechter niet heeft aangetoond dat zij vooringenomen was en dat haar opmerkingen over de gemaakte afspraken slechts haar visie op de zaak weergaven. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat het verzoek tot wraking niet is gehonoreerd, en dat de rechter in deze zaak onpartijdig is gebleven. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier H.A.J. van der Lee, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 23 april 2013 ingekomen en onder rekestnummer

HA RK 121-2013 ingeschreven verzoek van :

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BS-BH Participatie 2 B.V.
gevestigd te Haarlem,
2.
de vennootschap onder firma
DUTCH GOLF V.O.F.
gevestigd te Amstelveen,
en
3. [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. E. Doornbos te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. S.P. Pompe, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoekschrift (met producties) van 23 april 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 6 mei 2013.
Deze stukken zijn (voorzover niet in hun bezit) voor de zitting aan partijen toegezonden. Zij hebben meegedeeld hiervan kennis te hebben genomen.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 mei 2013 in aanwezigheid van mr. Doornbos en de rechter. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.Feiten

Verzoekers 1 en 3 waren in een eerder geding met zaak-/rolnummer 532707/KG ZA 12-1757 gedaagde partijen. In die zaak heeft de rechter op 14 januari 2013 een comparitie van partijen gehouden. In het proces-verbaal van die zitting zijn de door partijen gemaakte afspraken vastgelegd.
De wederpartij van verzoekers 1 en 3 heeft in kort geding onder meer nakoming van voormelde afspraken verzocht. Dit kort-geding is bekend onder zaak-/rolnummer 539406/KG ZA 13/417. Dit kort-geding is eveneens behandeld door de rechter.
Bij brief van 18 april 2013 heeft mr. Doornbos de rechtbank om een andere zittingsdatum verzocht. Tevens heeft hij gemeld dat zijn cliënten het niet zuiver achten dat dezelfde rechter die een eerder kort-geding over hetzelfde geschil behandelde nu ook dit kort-geding behandelt. Verzoekers wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen het verzochte uitstel. Zowel het verzoek tot uitstel als het verzoek om behandeling door een andere rechter is niet gehonoreerd.
Het kort-geding is vervolgens behandeld ter zitting van 22 april 2013. De dag daarna is het onderhavige verzoek tot wraking ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Verzoekers zijn van mening dat de rechter, doordat de afspraken in de vorige procedure onder haar leiding tot stand zijn gekomen, min of meer onderdeel is geworden van die afspraken. Dat heeft er toe geleid dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt doordat zij er tijdens de behandeling ter zitting van 22 april 2013 blijk van heeft gegeven vooringenomen te zijn. Dit bleek onder meer doordat de rechter ongevoelig was voor alle argumenten van verzoekers en er geen discussie met de rechter mogelijk was, die niet leek te luisteren naar de argumenten van verzoekers.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid. Voor zover van belang wordt wat zij heeft aangevoerd hierna besproken.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

4.1
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek ontvankelijk is.
4.2
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden.
4.3
Ter zitting van 10 mei 2013 hebben verzoekers toegelicht dat zij aanvankelijk de rechter het voordeel van de twijfel wilden geven en dat het enkele feit dat de rechter het tweede kort-geding heeft behandeld, niet als grond tot wraking is voorgedragen. Die grond is gelegen in de houding van de rechter ter zitting van 22 april 2013. Daaruit bleek dat de bij verzoekers bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, gegrond was. Gelet daarop en omdat verzoekers het onderhavige verzoek de dag na de zitting hebben ingediend, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek ontvankelijk is.

5.De gronden van de beslissing

5.1
Wraking is het middel dat partijen ter dienste staat om het hen ingevolge
– onder meer – artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, toekomende recht af te dwingen op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een rechter krachtens zijn aanstelling vermoedt wordt onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
5.3
In de eerste plaats kan hiervan sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (de zogeheten subjectieve partijdigheid). Feiten of omstandigheden die hierop duiden zijn gesteld noch gebleken.
5.4
Daarnaast kan hiervan sprake zijn als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de zogeheten objectieve partijdigheid). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker weliswaar relevant, maar is doorslaggevend of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
5.5
De rechtbank volgt verzoekers niet in hun stelling dat de rechter onderdeel zou zijn geworden van de gemaakte afspraken waardoor zij niet langer onpartijdig zou zijn. Het enkele feit dat hier onder leiding van de rechter afspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in het proces-verbaal, kan ook niet tot die conclusie leiden.
5.6
Dat de rechter zoals verzoekers stellen, niet zou hebben willen luisteren naar de door verzoekers ter zitting van 22 april 2013 naar voren gebrachte argumenten is niet gebleken en wordt ook betwist door de rechter. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan de toelichting van de rechter dat zij slechts vragen heeft gesteld over het niet nakomen van de gemaakte afspraken door verzoekers en dat zij gezegd heeft dat de argumenten van verzoekers juridisch bezien niet steekhoudend waren omdat die zagen op omstandigheden die in verzoekers risicosfeer lagen.
5.7
Dat de rechter er haar verbazing over heeft uitgesproken dat verzoekers de gemaakte afspraken niet tijdig zijn nagekomen, ondanks hun verzekering ter zitting van 14 januari 2013 dat dit wel zou lukken, betekent niet dat de rechter vooringenomen was. Het geeft slechts haar visie over de ter zitting aangevoerde argumenten weer. Dat deze visie verzoekers onwelgevallig is, betekent niet dat de rechter vooringenomen jegens verzoekers was. De betreffende wijze van behandeling van de zaak ter zitting duidt hier niet op.
5.9.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld en evenmin van andere gronden die toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom dient het verzoek te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mrs. E.R.S.M. Marres en W.M.C. van den Berg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2013 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.