ECLI:NL:RBAMS:2013:9043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam. Verzoekers stellen dat de rechter vooringenomen is, gebaseerd op een brief van 25 september 2013 waarin de rechter onterecht zou hebben gesteld dat er tijdens een comparitie op 6 september 2012 afspraken zijn gemaakt over een descente. Verzoekers betogen dat deze opvatting niet overeenkomt met de aantekeningen van de griffier van de comparitie. Daarnaast voeren zij aan dat de rechter hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om akte te nemen tijdens de rolzitting van 11 maart 2013. De rechtbank overweegt dat procesbeslissingen van een rechter, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, in het algemeen geen grond vormen voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is. De rechtbank vindt geen aanknopingspunten voor dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak. De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af en bepaalt dat de procedure in de onderliggende zaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek. Tevens wordt bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers tegen dezelfde rechter niet in behandeling worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht

wrakingskamer

Beschikking op het op 11 oktober 2013 gedane en onder rekestnummer HA RK 13-328 ingeschreven verzoek van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • een beschikking van de wrakingskamer van 4 oktober 2013 op een eerder verzoek van verzoekers tot wraking van de rechter met rekestnummer HA RK 254.2013;
  • het wrakingsverzoek van verzoekers van 11 oktober 2013;
  • de schriftelijke reacties van de rechter van 30 oktober 2013 en 7 november 2013.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 november 2013, alwaar verzoekers zijn gehoord. De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoekers zijn eisers in conventie en gedaagden in reconventie in een door de rechter behandelde kantonzaak geregistreerd onder nummer 1223032 CV EXPL 11-4298 (hierna: de kantonzaak).
De kantonzaak is verschillende keren door de rechter mondeling behandeld. Op 6 september 2012 is een comparitie van partijen gehouden. Van het verhandelde ter comparitie heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
Op 8 november 2012 heeft de rechter een descente gehouden.
Bij brief van 5 augustus 2013 hebben verzoekers hun eerste wrakingsverzoek jegens de rechter ingediend. Bij brief van 25 september 2013 heeft de rechter gereageerd op het wrakingsverzoek. Bij beschikking van 4 oktober 2013 heeft de wrakingskamer het verzoek van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 11 oktober 2013 hebben verzoekers hun (tweede) wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Verzoekers leggen aan hun wrakingsverzoek – samengevat weergegeven – ten grondslag dat de rechter, zo blijkt uit de brief van 25 september 2013, ten onrechte tijdens de comparitie van 6 september 2012 stelt met partijen te hebben afgesproken dat een descente wordt ingelast waarbij partijen overeenstemming zouden kunnen bereiken over (een deel van) het geschil. Deze opvatting strookt niet met de aantekeningen van de griffier van de comparitie van 6 september 2012. Daaruit valt immers op te maken dat de rechter ter comparitie heeft vastgesteld het geschil niet middels de weg van een mediator of makelaar te willen beslechten. Uit de aantekeningen van de griffier blijkt dat de rechter heeft gekozen voor een juridische oplossing van het conflict. Nu de rechter in zijn schriftelijke reactie van 25 september 2013 afwijkt van zowel zijn beslissing van 6 september 2013 als de aantekeningen van de griffier, geeft de rechter blijk van een vooringenomen standpunt over het verdere verloop van de procedure en mogelijk ook over de akten van verzoekers.
2.2.
Als tweede grond voeren verzoekers aan dat blijkens de brief van 25 september 2013 de rechter ten onrechte van mening is dat verzoekers bij de rolzitting van 11 maart 2013 niet in de gelegenheid waren gesteld akte te nemen. Ter onderbouwing van deze wrakingsgrond wijzen verzoekers op een brief van de rechtbank van 12 februari 2013 waarin de rechter bepaalt dat partijen ter rolzitting van 11 maart 2013 nog uitsluitend op elkaars bijlagen mogen reageren. De schriftelijke reactie van 25 september 2013 getuigt van een vooringenomen standpunt van de rechter over het verdere verloop van de procedure en mogelijk ook over de akten van verzoekers. De rechter wekt de schijn geen belang te hechten aan de op 12 februari 2013 gemaakte afspraken, aldus verzoekers.
2.3.
Verzoekers concluderen op basis van het voorgaande dat de rechter vooringenomen is jegens hen, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.De reactie van de rechter

3.1.
In zijn reactie op het wrakingsverzoek stelt de rechter in de tussenliggende periode van het eerste en huidige wrakingsverzoek geen bemoeienis met verzoekers zaak te hebben gehad. Het standpunt van de rechter ten aanzien van het eerste verzoek heeft hij reeds schriftelijk verwoord. Daaraan heeft de rechter in dit stadium niets nieuws toe te voegen.
3.2.
Het voorgaande brengt volgens de rechter mee dat er geen sprake is van (schijn van) vooringenomenheid en dat het door verzoekers ingediende wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling van het verzoek

Dossiersamenstelling
4.1.
Ter zitting van 8 november 2013 hebben verzoekers aangevoerd dat de e-mail van 30 oktober 2013 van de rechter aan de griffier van de wrakingskamer blijk geeft van ongepaste informele communicatie tussen de gewraakte rechter en de griffier van de wrakingskamer. Voorts is het gebruik van e-mail in strijd met de regels zoals neergelegd in het Wrakingsprotocol van de rechtbank, aldus verzoekers.
4.2.
Het voorgaande is door verzoekers niet als wrakingsgrond naar voren gebracht. Desondanks ziet de rechtbank aanleiding het volgende te overwegen. Op grond van het wrakingsprotocol van de rechtbank Amsterdam legt de griffier van de wrakingskamer een wrakingsdossier aan en zorgt hij ervoor dat alle betrokken partijen daarover beschikken, althans inzage daarin hebben. Ook zorgt hij er voor dat het dossier in de hoofdzaak beschikbaar is. Voorts is de griffier belast met de planning van de behandeling van het wrakingsverzoek en heeft in dat kader ook contact met de gewraakte rechter, bij voorkeur schriftelijk of per e-mail zodat controleerbaar is welke informatie is gewisseld. Niet gebleken is dat het e-mailverkeer tussen de griffier en de gewraakte rechter in deze zaak op iets anders zag dan de planning van de behandeling of het geven door de gewraakte rechter van een inhoudelijke reactie. Het ligt in de rede dat ook relevante correspondentie tussen de gewraakte rechter en de griffier van de wrakingskamer aan partijen in een wrakingsprocedure openbaar wordt gemaakt, door toezending dan wel doordat in de uitnodigingsbrief op de mogelijkheid van inzage in het dossier wordt gewezen. In deze zaak is, mede doordat verzoekers daarom hebben gevraagd, aan hen de correspondentie tussen de griffer en de gewraakte rechter toegezonden. In die zin is de correspondentie controleerbaar gebleken en is gehandeld overeenkomstig het wrakingsprotocol.
De ontvankelijkheid van verzoekers
4.3.
Op grond van artikel 37, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.4.
Gezien het eerdere wrakingsverzoek ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek.
4.5.
Blijkens het wrakingsverzoek van 11 oktober 2013 is de aanleiding voor het huidige wrakingsverzoek gelegen in de reactie van de rechter van 25 september 2013 op het eerste wrakingsverzoek. In die reactie zouden onwaarheden staan, aldus verzoekers.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vermeende discrepanties tussen de schriftelijke reactie van de rechter en de brief van de rechtbank van 11 februari 2013 vooraf bekend waren aan verzoekers en dat verzoekers die ter zitting van 25 september 2013 aan de orde hadden kunnen stellen. Nu zij dat hebben nagelaten, levert deze discrepantie naar aanleiding van het eerste wrakingsverzoek geen nieuw feit of veranderde omstandigheid op.
4.7.
De vermeende discrepanties tussen de reactie van de rechter en de aantekeningen van de griffier van de comparitie van 6 september 2013 – welke verzoekers eveneens aan het onderhavige wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd – leveren daarentegen wel een nieuw feit als bedoeld in artikel 37, vierde lid, Rv op. Verzoekers zijn eerst bekend geworden met die aantekeningen door toezending aan hen van die aantekeningen op 1 oktober 2013. Verzoekers hebben hun verzoek ingediend op 11 oktober 2013. Het verzoek is na de ontvangst van deze aantekeningen tijdig gedaan.
4.8.
De conclusie is daarom dat verzoekers ontvangen kunnen worden in hun verzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.10.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.11.
Naar vaste jurisprudentie vormen procesbeslissingen van een rechter – behoudens uitzonderlijke omstandigheden – in zijn algemeenheid geen grond voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. De rechtbank heeft in het onderhavige geval geen aanknopingspunten gevonden dergelijke uitzonderlijke omstandigheden aan te nemen.
4.12.
De rechtbank overweegt voorts dat het bij iedere terechtzitting in civiele zaken mede tot de algemene taak- en doelstelling van de rechter behoort, te onderzoeken of op punten overeenstemming tussen partijen is te bereiken. Dat die taak- en doelstelling niet strookt met hetgeen volgens de niet nader uitgewerkte zittingsaantekeningen is besproken ter comparitie van 6 september 2013 levert naar het oordeel van de rechtbank geenszins een omstandigheid op waardoor geoordeeld kan worden dat de rechter jegens verzoekers vooringenomen is of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
4.13.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is, dan wel dat de vrees van verzoekers voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, geen grond is.
4.14.
Gezien de eerdere wrakingsprocedure zijn er termen aanwezig te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers niet in behandeling zullen worden genomen, voor zover gericht tegen de rechter in de behandeling van de kantonzaak.
4.15.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder nummer 1223032 CV EXPL 11-4298 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend;
 bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekers tot wraking van de rechter die hun zaak in behandeling heeft niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, voorzitter, mr. H.M. Patijn en mr. C.M. Degenaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Looij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid, Rv geen voorziening open.