In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam. Verzoekers stellen dat de rechter vooringenomen is, gebaseerd op een brief van 25 september 2013 waarin de rechter onterecht zou hebben gesteld dat er tijdens een comparitie op 6 september 2012 afspraken zijn gemaakt over een descente. Verzoekers betogen dat deze opvatting niet overeenkomt met de aantekeningen van de griffier van de comparitie. Daarnaast voeren zij aan dat de rechter hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om akte te nemen tijdens de rolzitting van 11 maart 2013. De rechtbank overweegt dat procesbeslissingen van een rechter, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, in het algemeen geen grond vormen voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is. De rechtbank vindt geen aanknopingspunten voor dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak. De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af en bepaalt dat de procedure in de onderliggende zaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek. Tevens wordt bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers tegen dezelfde rechter niet in behandeling worden genomen.