ECLI:NL:RBAMS:2013:9039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-278
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. R. van de Water, rechter-commissaris in een strafzaak. Het verzoek tot wraking is ingediend door de verdachte, die zich gesteund voelde door zijn raadsman, mr. G. Meijers. De wraking was gebaseerd op een opmerking die de rechter-commissaris had gemaakt tijdens een verhoor van de partner van de verdachte, waarin hij hoop uitsprak dat de verdachte spijt had van zijn daden. De verzoeker en zijn raadsman waren van mening dat deze opmerking de schijn van vooringenomenheid wekte en dat de rechter de schuldvraag al in het nadeel van de verdachte had beantwoord.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gewraakte opmerking van de rechter-commissaris niet als een voorschot op de schuldvraag kon worden gezien, maar in de context van het verhoor en de discussie over het contactverbod moest worden geplaatst. De rechtbank benadrukte dat de rechter-commissaris slechts hoop uitsprak over de spijt van de verdachte, zonder een eigen oordeel te vellen over de schuldvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter-commissaris niet onpartijdig zou zijn.

De rechtbank stelde vast dat de opmerking van de rechter-commissaris niet los kon worden gezien van de context waarin deze was gemaakt, en dat de raadsman van de verzoeker, als ervaren jurist, de opmerking in de juiste context had moeten plaatsen. De rechtbank besloot dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen, en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 5 september 2013 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 13-278 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R. van de Water, in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een door de rechter opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2013, waaruit blijkt dat de rechter niet in de wraking berust;
  • een brief van de raadsman van 5 september 2013 houdende ‘Motivering van het verzoek tot wraking van mr. R. van de Water in de zaak met parketnummer 13/684151-13 (RC-nr.13/1360)’.
Het verzoek is voorts behandeld ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013, alwaar de raadsman van verzoeker en de rechter zijn gehoord. Verzoeker is niet ter terechtzitting verschenen.
De uitspraak is voorts bepaald op 31 oktober 2013.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- verzoeker is verdachte in de zaak met parketnummer 13/684151-13 . Verzoeker wordt kort gezegd verdacht van (zware) mishandeling van zijn partner [partner van verzoeker] (hierna [partner van verzoeker]) op 16 maart 2013;
- De door de officier van justitie gevorderde inbewaringstelling is door de rechter-commissaris op 21 maart 2013 - na verhoor van verzoeker - toegewezen, maar met onmiddellijke ingang geschorst onder mededeling van een aantal schorsingsvoorwaarden, waaronder een jegens [partner van verzoeker] geldend contactverbod, waarmee verzoeker zich akkoord heeft verklaard.
- Op 5 september 2013 heeft in bovenvermelde strafzaak een verhoor van [partner van verzoeker] plaatsgevonden. Bij deze zitting waren aanwezig de rechter [partner van verzoeker] en de raadsman van verzoeker. Ter gelegenheid van dit verhoor heeft de raadsman van verzoeker de rechter verzocht het aan verzoeker opgelegde contactverbod op te heffen.
- In de brief van mr. Meijers van 5 september 2013 staat - voor zover voor deze procedure van belang - het volgende:
“In deze zaak wordt mijn cliënt (…) verdacht van zware mishandeling. De verdenking berust op de bij de politie afgelegde verklaring van (…) [partner van verzoeker], die in haar aangifte cliënt ervan beschuldigde dat hij haar op 16 maart 2013 door slaan en schoppen en een klap met een trap (zwaar) had mishandeld.
Cliënt heeft bij de politie een ontkennende verklaring afgelegd, die erop neerkwam dat (…) [partner van verzoeker] juist agressief was ten opzichte van hem en hij zich alleen daartegen verdedigd heeft.
Tijdens het verhoor heeft de Rechter-commissaris tegen de getuige gezegd:
“Het is te hopen dat uw vriend ook echt spijt heeft.”
Door de mededeling dat hij hoopte dat verdachte ook echt spijt had heeft de Rechter-commissaris blijk gegeven van zijn overtuiging met betrekking tot de schuld van de verdachte. (…)”
- In het proces-verbaal van bevindingen van de rechter van eveneens 5 september 2013 staat – voor zover voor deze procedure van belang – het volgende:
“Bij gelegenheid van het getuigenverhoor heeft de raadsman verzocht om het in de schorsingsvoorwaarden opgenomen contactverbod op te heffen. Na afronding van het getuigenverhoor (…) heb [ik, rb.] tegen de getuige gezegd dat zij een volwassen vrouw is en dat het blijkbaar haar keuze is om weer een relatie aan te gaan met degene waarvan ze zojuist nog heeft verklaard dat hij haar heeft mishandeld en dat ik onder die omstandigheden voornemens was het contactverbod op te heffen. Ik heb tegen de getuige gezegd dat het te hopen is dat de verdachte inderdaad spijt heeft en dat het blijft bij een eenmalig incident. (…)”

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting mondeling toegelichte gronden.
De rechter heeft de schijn gewekt vooringenomen te zijn jegens verzoeker. De rechter heeft tijdens het verhoor van [partner van verzoeker] opgemerkt dat het te hopen is dat verzoeker ook ‘echt’ spijt heeft van zijn daden. Daarmee heeft de rechter bij (de raadsman van) verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat hij de schuldvraag ten aanzien van verdachte reeds in zijn nadeel heeft beantwoord. Dat ook [partner van verzoeker] dit zo heeft opgevat blijkt daaruit dat zij aan verzoeker heeft meegedeeld dat de rechter haar gelijk heeft gegeven. Dit heeft de raadsman doen besluiten de wraking door te zetten. De opmerking van de rechter heeft bij verzoeker naar objectieve maatstaven de gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat de rechter niet de vereiste onpartijdigheid heeft, zodat het verzoek tot wraking gegrond dient te worden verklaard.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. De gewraakte opmerking moet worden gezien in de context van het verhoor van [partner van verzoeker] in de strafzaak en de bespreking van het verzoek van de raadsman tot opheffing van het contactverbod. De opmerking van de rechter betrof een reactie op de verklaring van [partner van verzoeker] dat verzoeker tegen haar zou hebben gezegd dat hij spijt had van wat hij had gedaan. Daarvóór was [partner van verzoeker] nog gebleven bij haar verklaring bij de politie dat verzoeker haar had mishandeld. De opmerking van de rechter kan niet los van die context worden gezien. De rechter heeft met deze opmerking geen eigen standpunt ingenomen, maar slechts de hoop uitgesproken dat, indien de zaken zo liggen zoals zij door verzoeker zijn voorgesteld, verzoeker inderdaad spijt heeft van zijn daden.
Het feit dat het verzoek tot opheffing van een schorsingsvoorwaarde is gedaan in het bijzijn van het slachtoffer, terwijl een dergelijk verzoek normaal schriftelijk wordt (af)gedaan, heeft ervoor gezorgd dat de rechter een ietwat ongelukkige uitspraak heeft gedaan. Bij de raadsman kan uit deze opmerking naar objectieve maatstaven evenwel niet de gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat van vooringenomenheid jegens verzoeker sprake was, zodat het verzoek tot wraking ongegrond dient te worden verklaard.

4.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank neemt bij de beoordeling veronderstellende wijs de weergave van de opmerking van de rechter in de brief van de raadsman van 5 september 2013 tot uitgangspunt. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de opmerking
“het is te hopen dat uw vriend ook echt spijt heeft”op zichzelf beschouwd kan worden opgevat als een oordeel omtrent de schuld van verzoeker aan de mishandeling waarvan hij wordt verdacht.. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze opmerking evenwel niet op zichzelf te worden beschouwd, maar dient deze te worden geplaatst in de context waarin hij is gemaakt. Daarvoor is het volgende van belang.
De raadsman heeft ter zitting erkend dat [partner van verzoeker] onmiddellijk voorafgaand aan de gewraakte opmerking van de rechter heeft verklaard dat verzoeker tegen haar heeft gezegd dat hij spijt had van wat hij had gedaan, zij het dat de raadsman heeft bestreden dat deze verklaring van [partner van verzoeker] juist is. De raadsman heeft voorts niet bestreden dat de verklaring van [partner van verzoeker] en de daaropvolgende opmerking van de rechter zijn gedaan in het kader van de door de raadsman verzochte opheffing van het contactverbod, dat [partner van verzoeker] zich in dat verband niet tegen de opheffing heeft verzet omdat zij de relatie met verzoeker wenste voort te zetten en dat de rechter heeft verklaard dat hij op basis van dat gegeven voornemens was het contactverbod op te heffen.
Deze gang van zaken moet voorts worden bezien tegen de achtergrond van de uitzonderlijke situatie dat het verzoek tot opheffing van het contactverbod als voorwaarde voor de schorsing van de voorlopige hechtenis op verzoek van de raadsman is behandeld in aanwezigheid van [partner van verzoeker] en dat de rechter dus met [partner van verzoeker] heeft kunnen spreken over de opheffing van de voorwaarde. Bovendien speelt een rol dat het verhoor is afgenomen door de rechter in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris en dat het verloop van dergelijke verhoren, zoals de raadsman ter zitting ook heeft erkend, vaak informe(e)l(er) van aard is. Ten slotte speelt een rol dat verzoeker tijdens het verhoor niet aanwezig was en dat de opmerking van de rechter dus in eerste instantie is gewogen door de raadsman, van wie als ervaren jurist mag worden verwacht dat hij de opmerking van de rechter in de juiste context plaatst.
Gelet op de context waarin de gewraakte opmerking is gemaakt en op de overige omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat de rechter met de opmerking
“het is te hopen dat uw vriend ook echt spijt heeft”geen voorschot op de schuldvraag heeft genomen. In het licht van hetgeen [partner van verzoeker] onmiddellijk voorafgaand aan de gewraakte opmerking aan de rechter heeft verklaard - dat zij de relatie met verzoeker wenste te hervatten ondanks dat hij haar naar eigen zeggen had mishandeld - had de raadsman moeten begrijpen dat de rechter met deze opmerking slechts de hoop heeft willen uitspreken dat - er vanuit gaande dat wat [partner van verzoeker] aan hem heeft verklaard juist is - verzoeker ook inderdaad spijt heeft van zijn daden. Wanneer de weergave van de opmerking van de rechter door de raadsman door deze bril wordt bezien sluiten de weergave van de verklaring van de rechter door de raadsman en die van de rechter elkaar ook niet uit. De slotsom is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
Voor zover verzoeker betoogt dat zijn vrees voor vooringenomenheid bij de rechter gerechtvaardigd is omdat [partner van verzoeker] tegen hem zou hebben gezegd dat de rechter haar gelijk had gegeven, wordt hieraan voorbij gegaan. De verklaring van [partner van verzoeker] – wat daarvan ook zij - betreft haar interpretatie van de opmerking van de rechter en komt dan ook voor haar rekening. Die interpretatie kan reeds daarom niet bijdragen aan de naar objectieve maatstaven vast te stellen gerechtvaardigdheid van de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking
af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. K.A. Brunner en A.W.H. Vink, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2013 in tegenwoordigheid van mr. M.R.S. Bacon, griffier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.