ECLI:NL:RBAMS:2013:8999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
27 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13.255
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens onterecht afzien van getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 september 2013 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de verdachte in een strafzaak met parketnummer 13/660237-12. Het verzoek tot wraking was ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechters om getuigen niet ter zitting te horen. De rechtbank had eerder op 3 april 2013 besloten dat het noodzakelijk was om twee getuigen te horen in het kader van het verweer van de verdediging. Echter, op 9 augustus 2013, tijdens een zitting, werd besloten om de getuigen niet te horen, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De rechtbank oordeelde dat de rechters in strijd hadden gehandeld met artikel 12 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie door zonder de verdediging te consulteren met het openbaar ministerie te communiceren over de zaak. De oudste rechter had in een e-mail aan de officier van justitie laten weten dat er geen bijzondere reden was om de getuigen ter zitting te horen, wat niet gemotiveerd was en waarover de raadsvrouw niet was geraadpleegd. Dit leidde tot de conclusie dat de rechters de eerdere beslissing onterecht hadden herzien zonder de verdediging te betrekken.

De rechtbank oordeelde dat de gang van zaken de schijn van partijdigheid wekte en dat de beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen gerechtvaardigd was. De rechtbank besloot dat de behandeling van de strafzaak heropend moest worden door een andere meervoudige kamer. De beslissing werd genomen in het belang van een eerlijke procesvoering en om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 9 augustus 2013 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 13.255 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsvrouw: mr. B.G.M.C. Peters,
advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. J.A.A.G. de Vries, voorzitter, en W.F. Korthals Altes en R. Hirzalla, leden van de meervoudige kamer, rechters te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal terechtzitting d.d. 9 augustus 2013 met daaraan gehecht de pleitnota van de raadsvrouw inhoudende het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van de voorzitter namens de rechters d.d. 22 augustus 2013.
De rechters hebben meegedeeld dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek.
Het verzoek is behandeld op 28 augustus 2013 waar de raadsvouw en de officier van justitie, mr. K.M. Römer zijn gehoord. Vanwege het uitlopen van een eerdere zitting van de rechtbank was de voorzitter van de meervoudige kamer niet meer in staat de mondelinge behandeling bij te wonen. De raadsvrouw heeft een pleitnota met bijlage overgelegd. De uitspraak is bepaald op 11 september 2013.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 13/660237-12.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 3 april 2013 heeft een meervoudige kamer in een andere samenstelling naar aanleiding van verzoeken van de raadsvrouw tot het horen van getuigen beslist:
“De rechtbank overweegt hieromtrent dat de raadsvrouw voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom zij deze twee getuigen wil horen, mede in het licht van het door haar aangekondigde verweer. De rechtbank is voorts van oordeel dat het van belang is, juist in het kader van dat verweer, deze getuigen ter zitting te horen. Zo nodig kan de rechtbank dan ook zelf vragen stellen.”
De officier van justitie heeft de getuigen opgeroepen voor de zitting van 9 augustus 2013.
In een e-mail van 25 juli 2013 van - kennelijk - de werkgever van één van de getuigen aan de officier van justitie is medegedeeld dat deze getuige zich onveilig zou voelen als zij bij het verhoor met verzoeker zou worden geconfronteerd. Daarom heeft de officier van justitie bij e-mail van 29 juli 2013 aan de rechters verzocht of het mogelijk zou zijn deze getuige alsnog door de rechter-commissaris te laten horen. In deze e-mail is verder onder meer het volgende vermeld:

De advocaat van de verdachte zal –op mijn verzoek- maandag as. overleggen met haar cliënt over de mogelijkheid de getuige alsnog door de RC te laten horen ipv op zitting, al zou dat nog een keer aanhouding betekenen. De advocaat gaf overigens aan hier niet veel voor te voelen. Ik zal u daarna informeren. Indien u op voorhand echter al weet dat u de getuige toch sowieso zelf op zitting wilt horen, dan zou ik het fijn vinden dat alvast te vernemen, zodat ik dat nu vast aan de getuige kan doorgeven”.
De e-mail van de officier van justitie is niet in kopie aan de raadsvrouw gestuurd.
De oudste rechter heeft bij e-mail van 29 juli 2013 geantwoord:
“Wij hebben het pv van de zitting bekeken en zien niet een bijzondere reden waarom de getuige op de zitting moet worden gehoord. Onder deze omstandigheden moet aan een verhoor door de rechter-commissaris de voorkeur worden gegeven. Gezien de tijd die rest, zou dat nog vóór de zitting van 9 augustus a.s. kunnen gebeuren”.
De e-mail van de oudste rechter is ook niet in kopie aan de raadsvrouw gestuurd.
De Officier van Justitie heeft voorafgaand aan 9 augustus 2013 getracht bij de rechter-commissaris een verhoor te plannen, hetgeen niet is gelukt omdat de raadsvrouw verhinderd was.
Naar aanleiding daarvan heeft de oudste rechter bij e-mail van 1 augustus 2013 aan de officier van justitie meegedeeld dat hij de zaak met de jongste rechter had besproken, nu de voorzitter tot kort voor de zitting wegens vakantie afwezig was. De oudste rechter heeft voorts meegedeeld dat was besloten de getuigen niet op de zitting van 9 augustus 2013 te horen, maar dat op die zitting zou worden besproken of vastgehouden werd aan de beslissing de beide getuigen ter zitting te horen dan wel of dit geheel of ten dele aan de rechter-commissaris zou worden overgelaten. Hij heeft de officier van justitie laten weten het raadzaam te achten dat zij aan de getuigen zou laten weten dat deze niet op 9 augustus 2013 behoefden te verschijnen.
Deze e-mail is wel in kopie aan de raadsvrouw gestuurd.
Direct na aanvang van de zitting op 9 augustus 2013 heeft verzoeker de rechters gewraakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden en ter zitting nog aangevuld.
2.1
De rechters hebben in strijd gehandeld met artikel 12 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie door met het openbaar ministerie inhoudelijk over de zaak te communiceren zonder de verdediging daarbij te betrekken. Pas na herhaalde verzoeken is aan de verdediging op 1 augustus 2013 de voorafgaande e-mail correspondentie verstrekt. Deze informatie die niet met de verdediging is gedeeld, is essentieel voor de beoordeling van het gedrag van verzoeker in verband met het strafbaar feit waarvan hij wordt verdacht. De informatie heeft betrekking op de al dan niet terechte angst van de getuige om in het bijzijn van verzoeker te worden gehoord vanwege zijn vermeende agressie. In deze zaak moet nu juist worden beoordeeld of het gedrag van verzoeker is voortgekomen uit zijn ziektebeeld of omdat hij zonder reden agressief gedrag zou vertonen. Deze gang van zaken is ook in strijd met een behoorlijke procesvoering. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Breda (thans rechtbank-Zeeland-West-Brabant) van 8 april 2011 gepubliceerd in Nieuwsbrief Strafrecht 2011/206.
2.2
De rechters zijn zonder nadere motivering teruggekomen op de eerdere beslissing, in welke beslissing nadrukkelijk was overwogen welk belang is gediend met het ter zitting horen van beide getuigen. Verzoeker noch zijn raadsvrouw zijn hierover gehoord. Deze beslissing is daarom onbegrijpelijk.
2.3
Als gevolg van deze beslissing wordt het belang van de getuige, welk belang niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd, gesteld boven het belang van verzoeker. Het betreft een bijzondere situatie omdat verzoeker niet kan horen en praten en wellicht door zijn blik angst bij anderen kan oproepen. Dat betekent echter nog niet dat de angst van de getuige gerechtvaardigd is. Verzoeker is niet agressief uit zichzelf en heeft de getuige niet bedreigd. De rechters hebben in hun e-mail van 29 juli 2013 al een standpunt ingenomen omtrent de vraag op welke wijze de getuige gehoord zou moeten worden en hebben het onmogelijk gemaakt om de getuigen alsnog op 9 augustus 2013 te horen door hun opdracht aan de officier van justitie om de getuigen af te bellen. Zij hadden de getuigen bijvoorbeeld ook kunnen wijzen op hun plicht om gevolg te geven aan de oproep om te komen te getuigen of hadden een bevel medebrenging kunnen gelasten. Kennelijk zien de rechters het belang niet van het verweer dat de verdediging nog wil voeren.
2.4
De rechters hebben op grond van het vorenstaande de schijn gewekt dat zij zich reeds een oordeel hebben gevormd over strafbaarheid van verzoeker.

3.De reactie van de rechters

De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat zich geen reden tot
wraking heeft voorgedaan.
3.1
Het verzoek betreft een processuele beslissing en dat kan geen grond tot wraking opleveren. Die beslissing kan eventueel in hoger beroep aan de orde worden gesteld.
3.2
Er is een nieuwe situatie ontstaan doordat één van de verdachten zich onveilig bleek te voelen bij een confrontatie met verzoeker. De rechters hebben gekozen voor een praktische oplossing om de zitting toch door te laten gaan en de getuige daaraan voorafgaand door de rechter-commissaris te doen horen.
3.3
Toen dat niet mogelijk bleek, is voorgesteld om op de zitting van 9 augustus 2013 te bespreken op welke wijze de getuige gehoord zou kunnen worden. Dat deze bespreking niet meer heeft plaatsgevonden, kan de rechters niet worden verweten, omdat zij toen reeds waren gewraakt.
3.4
Er is niet inhoudelijk met het openbaar ministerie gecommuniceerd buiten de raadsvrouw om over de inhoud van het dossier. Die contacten betroffen uitsluitend de organisatie van het proces.

4.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verzoek onbegrijpelijk is en dat zich geen grond tot wraking heeft voorgedaan. Er is overleg geweest, ook met de raadsvrouw. De rechters hebben besloten om het op de zitting van 9 augustus 2013 met alle partijen te bespreken. Dat is een normale beslissing geweest. Er is ook niet teruggekomen op de eerdere beslissing van 3 april 2013.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat contacten zoals die hebben plaatsgevonden tussen de oudste rechter en de officier van justitie door artikel 12 RO niet worden verboden. Hoezeer de rechtbank ook begrip kan opbrengen voor de praktische oplossing die de rechters hebben geprobeerd te bewerkstelligen in verband met de voortgang van de zaak, is de rechtbank alles afwegende toch van oordeel dat in dit geval het verzoek moet worden toegewezen.
5.4
Uit de inhoud van de e-mail van de oudste rechter van 29 juli 2013 aan de officier van justitie blijkt namelijk dat de rechters ten aanzien van de getuige de eerdere beslissing van de meervoudige kamer van 3 april 2013 ongedaan hebben gemaakt. De oudste rechter stelt, na overleg met de jongste rechter, geen bijzondere reden te zien waarom de getuige op de zitting moet worden gehoord. Hij is bovendien van mening dat aan een verhoor bij de rechter-commissaris de voorkeur moet worden gegeven. Deze nieuwe beslissing is niet gemotiveerd en de raadsvrouw is voorafgaand daaraan ook niet geraadpleegd. Daarvoor was juist wel aanleiding, omdat die eerdere beslissing van de meervoudige kamer in de andere samenstelling was genomen naar aanleiding van de uitdrukkelijke verzoeken van de raadsvrouw om de getuigen ter zitting te horen. In haar beslissing van 3 april 2013 geeft de meervoudige kamer aan dat zij het in het kader van het verweer van de verdediging noodzakelijk acht om de getuigen ter zitting te horen, een en ander in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken, namelijk een verhoor bij de rechter-commissaris. Dat uiteindelijk toch nog werd besloten om de ontstane situatie ter zitting van 9 augustus 2013 te bespreken doet daaraan niet af. Die beslissing werd immers pas genomen nadat was gebleken dat een verhoor voor de zitting van 9 augustus 2013 bij de rechter-commissaris niet mogelijk was. De beslissing zoals verwoord in de mail van 29 juli 2013 werd daarmee geenszins ongedaan gemaakt
.
5.5
Het is naar objectieve maatstaven voorstelbaar dat verzoeker door de gang van zaken zoals weergegeven onder 5.4 de indruk heeft gekregen dat de rechters vooringenomen jegens hem waren. Niet alleen is zijn raadsvrouw niet op de hoogte gesteld van de inhoud van het contact van de rechters met de officier van justitie, ook zijn de rechters ongemotiveerd afgeweken van een eerdere beslissing van de meervoudige kamer.
5.6
De rechtbank acht het verzoek ook toewijsbaar jegens de voorzitter, omdat de regie over deze strafzaak bij haar in handen is en het een gezamenlijke beslissing is geweest om de getuige in beginsel bij de rechter-commissaris te horen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat de behandeling van de strafzaak van verzoeker met parketnummer 13/660237-12 wordt heropend en hervat door een meervoudige kamer in een andere samenstelling dan de hiervoor vermelde.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter en T.J.M. Gijsberts en T.P.J. de Graaf, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.