ECLI:NL:RBAMS:2013:8998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
27 december 2013
Zaaknummer
HA RK 254.2013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. E. Pennink in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E. Pennink, rechter te Amsterdam. Het verzoek is ingediend op 5 augustus 2013, na een periode van vier weken na de laatste proceshandeling en acht weken na de beslissingen die aanleiding gaven tot het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, waardoor verzoekers niet-ontvankelijk zijn verklaard. De wrakingsgronden van verzoekers zijn gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomenheid zou koesteren, wat volgens hen blijkt uit de wijze van procesbehandeling en het niet tijdig beantwoorden van bezwaarschriften. Verzoekers hebben het gevoel dat zij niet voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten naar voren te brengen en dat er sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er geen sprake is van partijdigheid en dat de beslissingen zijn genomen in het belang van een goede procesorde. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot wraking niet tijdig is ingediend, waardoor zij niet toekwam aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 5 augustus 2013 gedane en onder zaaknummer
HA RK 254.2013 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. Pennink, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek met bijlagen van 5 augustus 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het ingediende wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de rechter niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 september 2013, alwaar verzoekers en de rechter zijn gehoord. Ter zitting is medegedeeld dat de beschikking binnen veertien dagen zal worden gegeven.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekers treden op als eisers in conventie en gedaagden in reconventie in de zaak die is aangevangen bij dagvaarding van 14 januari 2011 onder zaak/rolnummer 1223032 CV EXPL 11-4298. Gedaagde in conventie en eiseres in reconventie in die zaak is de naamloze vennootschap Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund N.V. (hierna: BDI)
In bovenvermelde zaak is op 23 mei 2011 bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd.
Op 14 mei 2012 is een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is comparitie van partijen gelast voor het geven van nadere inlichtingen. De comparitie is gehouden op 6 september 2012. Vervolgens zijn ingediend: de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie van verzoekers met producties, de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie van BDI, de conclusie van dupliek in reconventie van verzoekers met producties, de akte waarin BDI reageert op de laatste producties.
Op 8 november 2012 heeft een descente plaatsgevonden waar partijen en de gemachtigde van BDI zijn verschenen.
Op 14 januari 2013 hebben verzoekers een akte “vermeerdering eis in reconventie na descente tevens nieuwe feiten en verzet tegen akte vermeerdering eis in reconventie” genomen.
Op 11 februari 2013 hebben verzoekers een “conclusie van antwoord in reconventie na descente en tevens nieuwe feiten en verzet” genomen. Op diezelfde dag heeft BDI in reactie op de akte van 14 januari 2013 een “antwoord akte n.a.v. wijzing eis” met bijlagen genomen.
Bij brief van 11 februari 2013 heeft de kantonrechter verzoekers in de gelegenheid gesteld
“uitsluitend”op de bijlagen van de wederpartij te reageren. Op 11 maart 2013 hebben verzoekers vervolgens ieder voor zich een akte “uitlating bijlagen tevens nieuwe feiten en verweer” genomen. Bij brief van 13 maart 2013 heeft BDI bezwaar gemaakt tegen de omvang en inhoud van laatstgenoemde aktes van verzoekers nu daarin niet uitsluitend is gereageerd op de bijlagen. Bij brief van 20 maart 2013 hebben verzoekers gereageerd, bezwaar gemaakt tegen inwilliging van het bezwaar van BDI en hun aktes van 11 maart 2013 aangevuld.
Bij vonnis van 3 juni 2013 heeft de rechter onder meer beslist de aktes van verzoekers van 11 maart 2013 buiten beschouwing te laten omdat de zaak stond voor akte uitlating door BDI en verzoekers niet in de gelegenheid waren gesteld een nadere akte te nemen. Voorts heeft de rechter beslist om een deskundige te benoemen. Op 20 juni 2013 hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissingen in het vonnis van 3 juni 2013.
Op 1 juli 2013 heeft [verzoeker 2] een akte uitlating deskundigen genomen, [verzoeker 1] heeft een akte uitlating deskundigen tevens inhoudende verbetering en aanvulling op het vonnis van 3 juni 2013 ([verzoeker 1]).
Het bezwaarschrift van 20 juni 2013 en de akte van [verzoeker 1] van1 juli 2013 zijn aangemerkt als klacht en als zodanig in behandeling genomen. De akte van [verzoeker 1] van 1 juli 2013 is niet aan het procesdossier toegevoegd en teruggestuurd omdat slechts gelegenheid bestond voor een akte uitlating deskundigen.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1
Het verzoek tot wraking bestaat uit 14 pagina’s met bijlagen. Het verzoek bevat een inleiding, feiten en omstandigheden gedurende het procesverloop, de wrakingsgronden en een conclusie.
3.2
Samengevat is het verzoek gebaseerd op het volgende. Sinds de rolzitting van 11 maart 2013 doen zich – aldus verzoekers - uitzonderlijke omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de verzoekers vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. In hun bezwaarschrift van 20 juni 2013 en akte ter rolzitting van 1 juli 2013 hebben verzoekers de rechter daarmee geconfronteerd. Verzoekers stellen hierin vast, dat de gronden van de beslissingen niet voldoende met waarborg zijn omkleed om verzekerd te zijn dat op een evenwichtige en onpartijdige wijze met de belangen van verzoekers rekening is gehouden.
3.3.
Dat de rechter in de periode maart 2013 t/m 1 juli 2013 twee bezwaarschriften niet beantwoordt, twee akten uit het procesdossier buiten beschouwing laat en één akte ter rolle terug heeft gezonden, getuigt, aldus verzoekers, van vooringenomenheid. De houding van de rechter, de wijze van procesbehandeling en het geven van een bepaald voorlopig oordeel zijn voor verzoekers aanleiding voor een wrakingsverzoek.
3.4
Verzoekers hebben het gevoel dat zij van de rechter niet voldoende de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten naar voren te brengen, er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat er bij vonnis onvoldoende dossierkennis is opgedaan, er bepaalde stukken niet aan het procesdossier zijn toegevoegd die feitelijk wel tot het procesdossier behoren en in het procesdossier processtukken ontbreken. Dit is een schending van het beginsel hoor en wederhoor.
3.5
Volgens verzoekers kan vast worden gesteld, dat de rechter over de afgelopen tweeënhalfjaar niet heeft gehandeld met het oog op het belang van een tijdige afdoening van zaken. Tegelijkertijd heeft hij er niet voor gezorgd dat dit geen afbreuk heeft gedaan aan de inhoudelijke kwaliteit van zijn beslissingen. Als voorbeeld kan worden genomen de uitspraak van 3 juni 2013 waarin de rechter beslist dat van de in totaal negentien hoofdvorderingen van verzoekers achttien niet kunnen worden beoordeeld voordat er een uitspraak ligt over de negentiende vordering.
Verzoekers hebben tot twee maal toe tegen deze uitspraak bezwaar gemaakt, temeer omdat de beslissing van de rechter niet met waarborgen is omkleed. De rechter wekt de schijn de procedure onnodig lang voort te laten voortduren door geen bindende eindbeslissing over de overige vorderingen te nemen. Bij dagvaarding van 14 januari 2011 hebben verzoekers één eis ingesteld waarbij aanpassing van de huurprijs ingevolge de bepaling uit de huurovereenkomst is gevorderd. Zestien maanden later is bij tussenvonnis van 14 mei 2012 besloten nog geen bindende uitspraak te doen. Veertien maanden nadien besluit de rechter, bij tussenvonnis van 3 juni 2013, om tegen de wil van procespartijen in alsnog te beslissen het onderzoek uit handen te geven aan een te benoemen deskundige. Inmiddels loopt de procedure tweeënhalfjaar en is er nog geen bindende eindbeslissing door de rechter uitgesproken. Dat is niet aan verzoekers uit te leggen.

4.Het standpunt van de rechter

4.1
De rechter heeft in zijn schriftelijke het volgende aangevoerd. In deze zaak heeft naar aanleiding van het tussenvonnis van 14 mei 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daar zijn partijen verschenen en op dat moment hadden verzoekers nog een procesgemachtigde die eveneens is verschenen. Tijdens die mondelinge behandeling is onder meer gesproken over de benoeming van de deskundige en ook over de staat van het gehuurde. Vervolgens is, teneinde mogelijk een langdurige procedure te voorkomen, afgesproken dat een descente zou plaatsvinden en een bezichtiging van een aantal vergelijkingspanden, mede met de bedoeling dat partijen overeenstemming zouden kunnen bereiken over deze vergelijkingspanden. Deze descente heeft op 8 november 2012 plaatsgevonden waarbij een aantal panden, waaronder het gehuurde, is bezocht. Aan het eind van de descente is de zaak naar de rol verwezen teneinde verzoekers in de gelegenheid te stellen een akte te nemen en daarbij indien gewenst nadere stellingen, die al eerder door verzoekers kort voorafgaand aan de comparitie waren ingebracht en toen in verband met de omvang niet waren toegestaan, in het geding te brengen. Dat hebben verzoekers gedaan, waarna overeenkomstig het rolreglement BDI in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Daarna de is zaak (wederom) voor vonnis komen te staan.
4.2
Voor zover in het wrakingsverzoek inhoudelijke opmerkingen over het vonnis van 3 juni 2013 worden gemaakt, meent de rechter dat deze geen aanleiding kunnen vormen voor een verzoek tot wraking. Dat zijn houding aanleiding heeft kunnen geven voor het verzoek tot wraking kan de rechter niet plaatsen. Zowel tijdens de comparitie als tijdens de bezichtiging op 8 november 2012 is daar voor verzoekers kennelijk ook geen aanleiding voor geweest.
4.3
Het standpunt van verzoekers dat gehandeld is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor deel de rechter niet. Zoals in het vonnis van 3 juni 2013 al is opgemerkt is een akte van verzoekers buiten beschouwing gelaten omdat deze op de rol werd aangebracht op het moment dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om een akte te nemen. Dat is in de visie van de rechter een beslissing waaruit geen partijdigheid kan worden afgeleid, maar een noodzakelijk oordeel met het oog op een goede procesorde waarbij ook de belangen van de wederpartij van verzoekers, die daar ook een beroep op had gedaan, in ogenschouw zijn genomen.
4.4
Met betrekking tot hetgeen na het vonnis van 3 juni 2013 heeft plaatsgevonden, is de rechter van mening dat evenmin van enige partijdigheid sprake is. De opmerkingen die door verzoekers in de faxbrief van 20 juni 2013 en de akte van 1 juli 2013 met betrekking tot het vonnis van 3 juni 2013 zijn gemaakt, zijn door de griffier aangemerkt als een klacht en zijn beantwoord in een afzonderlijke brief waarbij verzoekers zijn gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep. Verder is een akte teruggezonden omdat partijen alleen in de gelegenheid waren gesteld om zich bij akte uit te laten over de deskundige en zich daartoe niet hadden beperkt.
4.5
Ten slotte maken verzoekers in het wrakingsverzoek nog opmerkingen over de omstandigheid dat in de beslissing van 3 juni 2013 op een aantal vorderingen van verzoekers nog niet is beslist terwijl dat in hun ogen wel mogelijk was geweest. Voor een deel is daarover in het vonnis van 3 juni 2013 al verantwoording afgelegd, omdat deze vorderingen samenhangen met de hoogte van de huur en voor het overige betreft het een inhoudelijke beslissing om de beslissing voor het overige aan te houden, aldus de rechter.

5.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Ingevolge artikel 37 Rv moet een verzoek tot wraking worden gedaan
zodrade feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn.
5.3
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek niet tijdig is gedaan en overweegt daartoe het volgende.
5.4
Volgens verzoekers doen zich sinds de rolzitting van 11 maart 2013 uitzonderlijke omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de dienaangaande vrees van verzoekers objectief gerechtvaardigd is. De klachten richten zich met name tegen de beslissingen in het tussenvonnis van 3 juni 2013. De laatste proceshandelingen die in de zaak zijn verricht waren het nemen van een tweetal aktes ter rolle van 1 juli 2013, waarvan er één diezelfde dag is geweigerd en teruggestuurd.. Het wrakingsverzoek is ingediend op 5 augustus 2013 dus ruim vier weken na de laatste proceshandeling.
5.5
Ondanks de dwingende woordkeus “zodra” van artikel 37 Rv, mag verzoekers enige tijd worden gegund voor beraad en overleg en voor het opstellen van het wrakingsverzoek.
Een periode van ruim vier weken is daarvoor echter te lang. De omstandigheden die door verzoekers zijn aangevoerd als verklaring voor het tijdsverloop, rechtvaardigen naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat het verzoek pas acht weken na het tussenvonnis van 3 juni 2013 is ingediend. De gronden van het verzoek richten zich immers met name op hetgeen zich tussen 11 maart 2013 en 3 juni 2013 heeft voorgedaan en op de in het tussenvonnis van 3 juni 2013 genomen beslissingen.
Dat verzoekers zonder rechtskundige bijstand procederen, acht de wrakingskamer niet dermate uitzonderlijk dat hen reeds hierom een dermate ruime termijn zou moeten worden gegund voor het indienen van een wrakingsverzoek. Dat de opsteller van het onderhavige verzoek een baan heeft en tijd nodig had voor het opstellen van het verzoek, kan evenmin tot die conclusie leiden.
5.6
De indiening van een wrakingsverzoek na een periode van vier weken na de laatste proceshandeling en acht weken na de beslissingen die kennelijk met name grond tot het verzoek hebben gegeven kan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet meer tijdig worden genoemd. Dit oordeel leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden..
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
Aldus gegeven door mr. A.W.H. Vink voorzitter, mrs. Th.P.J. de Graaf en H.L.L. Briët, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2013 in tegenwoordigheid van F.C.H. Krieger, griffier.