In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M. de Rooij, rechter te Amsterdam, door verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV. Het wrakingsverzoek was ingediend op 22 juli 2013 en was gebaseerd op de stelling dat verzoeker niet op de hoogte was gesteld van een telefonisch contact tussen de rechtbank en de gemachtigde van de wederpartij voorafgaand aan de zitting. Verzoeker vond dit opmerkelijk en had de indruk dat de rechter partijdig was, vooral omdat de uitspraaktermijnen waren verlengd zonder duidelijke redenen.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechter heeft tijdens de zitting toegelicht dat het gebruikelijk is om contact op te nemen met partijen over organisatorische zaken en dat het niet mogelijk was om verzoeker voorafgaand aan de zitting te bereiken. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve of subjectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter partijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderling verband, geen grond vormden voor de stelling dat de rechter partijdig was. De overschrijding van de uitspraaktermijnen, veroorzaakt door vakantie en ziekte van de rechter, werd niet als partijdigheid beschouwd. Het verzoek tot wraking werd als ongegrond afgewezen, en de zaak met nummer AWB 12/4428 ZW werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.