ECLI:NL:RBAMS:2013:8992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2013
Publicatiedatum
27 december 2013
Zaaknummer
AWB 10-5297
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over werkloosheidsuitkering voor a-typische grensarbeider en de relevantie van het Miethe-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een volledig werkloze a-typische grensarbeider en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.M.T.A. van der Wulp, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), welke door verweerder bij besluit van 4 augustus 2010 was afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar werd ongegrond verklaard bij besluit van 21 september 2010, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met andere beroepen en heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 11 april 2013 zijn beantwoord.

De rechtbank oordeelde dat het arrest Miethe, dat eerder relevant werd geacht, niet meer van toepassing is op de huidige zaak. Het Hof had geoordeeld dat de regels omtrent het vrije verkeer van werknemers niet in de weg staan aan de weigering van een lidstaat om een werkloosheidsuitkering toe te kennen aan een a-typische grensarbeider die niet in het land woont waar hij voor het laatst werkzaam was. De rechtbank concludeerde dat de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing is, zoals vastgelegd in artikel 65 van Verordening 883/2004.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de eiser niet in aanmerking komt voor een Nederlandse werkloosheidsuitkering en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5297 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2013 in de zaak tussen

[eiser],

wonende te[woonplaats] [land]), eiser,
(gemachtigde mr. P.M.T.A. van der Wulp),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

verweerder,
(gemachtigde I. Eijkhout LL.B)

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 4 augustus 2010 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak van eiser, tezamen met de beroepen geregistreerd onder de nummers AWB 10/4520 WW en 10/3709 WW, gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 30 maart 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Vervolgens heeft de rechtbank in de gevoegde procedures bij verzoek van 24 augustus 2011 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Deze verwijzingsuitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2011:BS1156.
Bij arrest van 11 april 2013 (te vinden op http://curia.europa.eu onder zaaknummer C-443/11) heeft het Hof de gestelde vragen beantwoord.
Na ontvangst van het arrest zijn de gevoegde procedures gesplitst. De beroepen in de zaken 10/4520 en 10/3709 zijn, na nieuwe besluiten van verweerder, ingetrokken.
Eiser en verweerder hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nieuwe zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de zaak voor verdere afdoening verwezen naar een enkelvoudige kamer.

Overwegingen

1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Voor de feiten en het toepasselijke rechtskader verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde verwijzingsuitspraak van 24 augustus 2011.
3.
Het geschil spitst zich toe op de betekenis van het arrest in de zaak Miethe (Hof 12 juni 1986, zaak C-1/85) onder Verordening 883/2004 en het recht van vrij verkeer van werknemers, als neergelegd in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
4.
In het arrest van 11 april 2013 heeft het Hof op de door de rechtbank gestelde vragen geantwoord dat het arrest Miethe niet relevant is voor de uitleg van artikel 65, tweede lid, van Verordening 883/2004. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de regels betreffende het vrije verkeer van werknemers, die met name in artikel 45 van het VWEU zijn vervat, aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat de lidstaat van de laatste werkzaamheden overeenkomstig zijn nationale recht weigert om aan de zogenaamde a-typische grensarbeider, die volledig werkloos is geworden een werkloosheidsuitkering toe te kennen op de grond dat die werknemer niet op zijn grondgebied woont, aangezien volgens artikel 65 van Verordening 883/2004 de wetgeving van de woonlidstaat van toepassing is.
5.
Gelet op de inhoud van dit, mede jegens eiser gewezen arrest, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het arrest Miethe eiser niet kan baten. Waar eiser zich voorts, in relatie tot het vrij verkeer van werknemers, heeft beroepen op artikel 7 van Verordening 1612/68 (thans: Verordening 492/2011) verwijst de rechtbank naar het hiervoor weergegeven oordeel van het Hof over artikel 45 van het VWEU. De rechtbank ziet geen aanleiding om, in aanvulling op het overwogene ten aanzien van Verordening 883/2004 en artikel 45 van het VWEU, tot een ander oordeel te komen.
6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser niet voor een Nederlandse werkloosheidsuitkering in aanmerking komt. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor honorering van het verzoek van eiser om vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. Dit wordt niet anders indien wordt aangenomen dat een pleitbaar standpunt is ingenomen door eiser (zoals door eiser is gesteld).

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending ervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB