ECLI:NL:RBAMS:2013:8910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
AWB 11-5069 en 11-5070 WABOA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het vernieuwen en vergroten van een woning met strijdigheid tegen artikel 10:3 van de Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het vernieuwen en vergroten van een woning. Eiser en eiseres hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, dat op 10 maart 2011 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de woning van eiseres, die een beschermd gemeentelijk monument is. Eiser, die in een bijgebouw op het perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn genomen door dezelfde functionaris, wat in strijd is met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het college de vergunning ook zonder de schending van de mandaatregeling zou hebben verleend. De rechtbank heeft overwogen dat de voorwaarde van sloop van het bijgebouw, die aan de omgevingsvergunning is verbonden, niet in strijd is met de wet en dat het bestaan van meerdere vergunningen naast elkaar op zichzelf niet onwettig is.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 944,- en heeft bepaald dat het griffierecht van € 152,- aan zowel eiser als eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/5069 WABOA en AWB 11/5070 WABOA

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

AWB 11/5069 WABOA
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder,
(gemachtigde mr. I.M. van Gompel).
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[naam],
vergunninghoudster.
AWB 11/5070 WABOA
[naam], te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder,
(gemachtigde mr. I.M. van Gompel).
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[eiser],
belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen en vergroten van de woning gelegen op het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 19 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser en eiseres hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 27 april 2012. Eiser is verschenen. Eveneens is verschenen[naam 2], de zuster van eiser, in verband met het vervoer van eiser naar de rechtbank. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar voormalige gemachtigde mr. R. Muurlink. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek heropend en partijen doorverwezen naar mediation.
In april 2013 is de rechtbank medegedeeld dat de mediation is beëindigd zonder dat partijen tot een overeenkomst zijn gekomen. De behandeling van het beroep is daarop hervat.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. De zaken zijn gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld met de beroepszaak van eiseres met procedurenummer AWB 12/2354 WABOA. Eiseres is verschenen, samen met haar zoon [belanghebbende]. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is eigenaar van de woning op het perceel aan de [adres] te [woonplaats]. De woning is een beschermd gemeentelijk monument. Eiser is woonachtig in het bijgebouw dat zich op het perceel bevindt.
1.2
Op 25 februari 2011 heeft eiseres een aanvraag bij verweerder ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vernieuwen en vergroten van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats]. Het bouwplan ziet op het vergroten van het bestaande hoofdgebouw, zonder dat dit wordt vastgebouwd aan het bijgebouw.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en een vergunning ingevolge artikel 10 van de Monumentenverordening [woonplaats]. Eiser heeft tegen de vergunningverlening een bezwaarschrift ingediend.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder is hiermee afgeweken van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (de Commissie) van 26 juli 2011, waarin de Commissie adviseerde tot gegrondverklaring van het bezwaar en het alsnog weigeren van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat de Commissie er aan voorbij is gegaan dat het op de bestemming ‘Erf’ gesitueerde bijgebouw, groot 54 m², gesloopt zal worden, zodat er geen sprake is van een overschrijding van het maximaal toelaatbare aantal vierkante meters aan bebouwing op de bestemming ‘Erf’. Verweerder heeft daartoe het volgende voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning:
“Met de bouw mag pas een aanvang worden gemaakt nadat de omgevingsvergunning voor de sloop van het naastgelegen pand (op de bouwtekening aangeduid met ‘Bestaande bebouwing slopen’) onherroepelijk is en het pand daadwerkelijk in zijn geheel zal zijn gesloopt.”
In het bestreden besluit heeft verweerder voorts een eerder op 1 april 1997 aan [naam 3], de moeder van eiseres, verleende bouwvergunning ingetrokken.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2
Op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Awb wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1
Ten aanzien van de intrekking van de bouwvergunning van 1 april 1997 stelt de rechtbank vast dat het hier om een primair besluit gaat. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen dit onderdeel van het bestreden besluit. Verweerder heeft op 10 april 2012 een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/2354 WABOA. Voor zover de beroepsgronden van eiseres zich richten tegen de intrekking van de bouwvergunning van 1 april 1997 verwijst de rechtbank dan ook voor de behandeling van deze gronden naar de uitspraak van heden met procedurenummer 12/2354 WABOA.
3.2
Ter beoordeling van de rechtbank staat in deze procedure het bestreden besluit voor zover daarbij beslist is op het bezwaar van eiser tegen de op 10 maart 2011 verleende omgevingsvergunning.
3.2.1
De rechtbank dient ambtshalve te onderzoeken of het bestreden besluit is genomen in overeenstemming met artikel 10:3 van de Awb. Uit de door verweerder ter zitting van
27 april 2012 overgelegde mandaatbesluiten van 4 december 2007 en 10 januari 2008 volgt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] mandaat heeft verleend aan de directeur van de werkorganisatie en dat de directeur bevoegd is voor deze bevoegdheden ondermandaat te verlenen. De directeur heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en heeft de uitvoerings- en ondertekeningsbevoegdheden in ondermandaat verleend aan de Afdelingsmanagers van onder andere de afdeling Publiek, Vergunningverlening en Handhaving. De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn genomen door [betrokkene], Afdelingsmanager Publiek, Vergunningverlening en Handhaving. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb, aangezien dezelfde functionaris zowel het primaire besluit als het bestreden besluit heeft genomen.
3.2.2
Ter zitting van 17 september 2013 heeft verweerder hieromtrent erop gewezen dat [betrokkene] het bestreden besluit niet zelf heeft ondertekend, maar dat in haar afwezigheid een collega voor haar heeft getekend. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank het voorgaande niet anders, nu nog steeds het bestreden besluit voor rekening van[betrokkene] komt. De rechtbank ziet voorts het door verweerder ter zitting voorgestane onderscheid tussen beslissingsbevoegdheid en ondertekeningsmandaat niet terug in de bewoordingen en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 10:3, derde lid, van de Awb.
3.2.3
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 10:3 van de Awb en dat het reeds hierom dient te worden vernietigd. De rechtbank overweegt evenwel dat uit het verhandelde ter zitting en de door verweerder ter zitting van 27 april 2012 overgelegde Collegebesluitenlijst van 20 september 2011 alsmede het voorgestelde besluit van 13 september 2011, voorzien van een paraaf van de secretaris, volgt dat verweerder het vernietigde besluit wel voor zijn rekening heeft genomen, in die zin dat er niet een besluit met een andere inhoud zou zijn genomen, indien het bestreden besluit wel in overeenstemming zou zijn genomen met de mandaatregeling van de Awb. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder, indien de rechtbank het bestreden besluit na vernietiging terug zou sturen naar verweerder teneinde een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, tot een andere inhoud zou komen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3.3.1
Eiseres heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder ten onrechte een nieuwe voorwaarde heeft verbonden aan de omgevingsvergunning, namelijk de sloop van het bijgebouw voordat een aanvang met de bouw kan en mag worden gemaakt. De voorwaarde is in het kader van de primaire besluitvorming niet aan de orde geweest.
3.3.2
Eiser heeft aangevoerd dat de vergunning impliceert dat zijn huis, waarin hij sinds [datum] woont, gesloopt dient te worden. Eiseres mocht de vrijstaande, verhuurde woning kopen met de restrictie dat eiser er tot aan zijn dood in mocht blijven wonen. Het bevreemdt eiser dat er een omgevingsvergunning voor de aanbouw is gegeven nog voordat er een vergunning voor de sloop van zijn huis wordt afgegeven. Dit terwijl de Commissie had geadviseerd om het primaire besluit te herroepen en de vergunning alsnog te weigeren. Ter zitting van 27 april 2012 heeft eiser voorts aangegeven het bijzonder te vinden dat verweerder een nieuwe vergunning kan verlenen, terwijl de oude vergunningen nog geldig zijn.
3.3.3
De rechtbank stelt voorop dat de bezwaarfase bedoeld is voor een volledige heroverweging door verweerder van de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning. In dat kader is het mogelijk dat verweerder aan een dergelijke vergunningverlening voorwaarden verbindt of zelfs na heroverweging in bezwaar de vergunningverlening alsnog volledig weigert.
3.3.4
In dit geval heeft verweerder in afwijking van het advies van de Commissie het primaire besluit in stand gelaten, maar onder toevoeging van de voorwaarde dat het aanwezige bijgebouw op het erf – het bijgebouw waar eiser woont - eerst gesloopt dient te worden. Op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb kan verweerder bij de beslissing op bezwaar afwijken van het advies van de Commissie, maar dient verweerder wel deugdelijk te motiveren waarom het daarvan afwijkt. Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit overwogen dat door het alsnog verbinden van het voorschrift aan de omgevingsvergunning, er van de door de Commissie gesignaleerde strijd met het bestemmingsplan ‘Zevenend 2004’ geen sprake zal zijn, aangezien het maximaal toegestane aantal m² bebouwing in de bestemming ‘Erf’ dan niet zal worden overschreden. Verweerder heeft hierbij overwogen dat dit voorschrift voldoende (rechts)zekerheid biedt aangezien het bijgebouw eerst moet worden gesloopt, voordat er een aanvang met de bouw mag en kan worden gemaakt.
3.3.5
Eiser noch eiseres hebben in beroep gemotiveerd aangegeven waarom de in het bestreden besluit door verweerder gegeven motivering op dit punt onjuist of ondeugdelijk zou zijn. De door verweerder in dit kader gemaakte berekening van het aantal m² dat bij uitvoering van dit bouwplan (met bijbehorend voorschrift) bebouwd zal zijn binnen de bestemming ‘Erf’ is door partijen niet betwist. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag verweerder aan een bouwvergunning een sloopvoorwaarde verbinden als deze er toe strekt een met het bestemmingsplan strijdige situatie te voorkomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2008, zaaknummers 200806656/1 en 200806656/2). De rechtbank ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom hij in afwijking van het advies van de Commissie de omgevingsvergunning in bezwaar heeft gehandhaafd, onder toevoeging van voornoemde voorwaarde. Hetgeen eiser en eiseres hieromtrent hebben aangevoerd, kan niet slagen.
3.3.6
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder geen nieuwe vergunning kan verlenen terwijl er op hetzelfde perceel nog bouwvergunningen rusten, overweegt de rechtbank dat het bestaan van meerdere vergunningen naast elkaar op zichzelf niet in strijd is met enige rechtsregel. Dat een dergelijke situatie onwenselijk te achten is, maakt niet dat de op 10 maart 2011 verleende omgevingsvergunning reeds daarom niet in stand zou kunnen blijven. Verweerder heeft aangegeven deze situatie eveneens onwenselijk en in strijd met het planologisch regime te achten en heeft daarom besloten gebruik te maken van zijn bevoegdheid de oude vergunningen, waar eiser op doelt, van 24 mei 1983 en 1 april 1997, in te trekken. Op deze intrekking ziet het beroep met procedurenummer AWB 12/2354 WABOA. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, faalt.
3.4
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
3.5
Nu het beroep gegrond verklaard zal worden, gelet op de ambtshalve vernietiging van het bestreden besluit met instandlating van de rechtsgevolgen, dient verweerder de proceskosten van eiseres te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 27 april 2012, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Nu eiser zich in deze procedures niet heeft laten bijstaan door een beroepsmatige rechtsbijstandsverlener, bestaat er geen aanleiding verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.
3.6
De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eiser en eiseres het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 september 2011 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, mrs. B. de Vos en I.W. Neleman, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB