ECLI:NL:RBAMS:2013:8905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-138
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak verzoekster wegens vermeende onpartijdigheid en vals proces-verbaal

In deze zaak heeft verzoekster, verdachte in een strafzaak, op 7 mei 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters G.M. van Dijk, D.J. Cohen Tervaert en V. Zuiderbaan van de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank een vals proces-verbaal had opgemaakt en dat de rechters niet onpartijdig waren. Verzoekster stelde dat er aanvankelijk was besloten om drie getuigen te horen, maar dat de rechtbank na beraad terugkwam op deze beslissing en slechts twee getuigen zou horen. Dit zou volgens verzoekster een schending van haar recht op een eerlijke rechtsgang zijn.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld tijdens een openbare zitting op 24 mei 2013, waar de verzoekster, haar raadsman, en de officier van justitie aanwezig waren. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben hun standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2012 de bron is van waaruit moet worden uitgegaan en dat er geen gronden zijn voor de wraking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van verzoekster dat het proces-verbaal vals is, niet kan worden onderbouwd en dat er geen objectieve vrees voor partijdigheid is.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de beslissing van de rechters op de zitting van 31 mei 2012 niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank heeft benadrukt dat de integriteit van de rechters niet in twijfel kan worden getrokken en dat de gronden voor wraking niet voldoende zijn om het verzoek te honoreren. De beslissing is genomen door de voorzitter A.W.J. Ros en de rechters T.J.M. Gijsberts en S.P. Pompe, en is uitgesproken op 7 juni 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 7 mei 2013 gedane en onder rekestnummer
HA RK 13-138 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. B.M. Beg,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. G.M. van Dijk, D.J. Cohen Tervaert en V. Zuiderbaan, leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van de terechtzitting van 7 mei 2013 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • een schriftelijke reactie van 14 mei 2013 van de advocaat van verzoekster, met bijlagen.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2013, alwaar verzoekster, de raadsman van verzoekster, mr. G.M. van Dijk en mr. V. Zuiderbaan, alsmede de officier van justitie mr. J.F. de Boer zijn verschenen. Mr. Van Dijk heeft medegedeeld dat mr. Cohen Tervaert niet in de gelegenheid is om aanwezig te zijn. De raadsman van verzoekster heeft het standpunt van verzoekster toegelicht. De rechters hebben daarop gereageerd en de officier van justitie heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteengezet. Na gelegenheid voor re- en dupliek is een datum voor beschikking bepaald.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekster is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer 13/708122-11.
Op 31 mei 2012 heeft er in de strafzaak een terechtzitting plaatsgevonden, waarbij de rechtbank in een andere samenstelling zitting had dan op de zitting van 7 mei 2013 het geval was.
Ter terechtzitting van 31 mei 2012 heeft de rechtbank – na beraad – beslist dat er een tweetal getuigen door de rechtbank ter terechtzitting zullen worden gehoord. Het verzoek om een derde getuige ter terechtzitting te horen is afgewezen. De behandeling is vervolgens geschorst.
Van de zitting van 31 mei 2012 is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij brief van 17 juni 2012 heeft de raadsman van verzoekster verzocht om het proces-verbaal van 31 mei 2012 te corrigeren. Volgens verzoekster maakt het proces-verbaal er ten onrechte geen melding van dat de rechtbank aanvankelijk had beslist dat er drie getuigen ter terechtzitting zouden worden gehoord en na beraad is teruggekomen op deze beslissing. Aan dit verzoek tot aanpassing is geen gehoor gegeven.
Op de terechtzitting van 7 mei 2013 heeft de raadsman van verzoekster onder meer aan de orde gesteld dat het proces-verbaal van 31 mei 2012 vals is, aanpassing daarvan verzocht zodat de drie aangevers (de door verzoekster voorgedragen getuigen, wrk.) kunnen worden gehoord en om daartoe de zaak aan te houden. Daarnaast heeft de raadsman van verzoekster naar voren gebracht dat hij in juni 2012 heeft gevraagd om de aantekeningen van de griffier van de zitting van 31 mei 2012, maar dat de griffier heeft bericht dat die niet worden verstrekt.
Na beraad heeft de rechtbank besloten, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting, dat zij vast houdt aan de doctrine, zoals die is vastgesteld in de jurisprudentie van de Hoge Raad, dat het proces-verbaal van 31 mei 2012 de bron is waarvan moet worden uitgegaan, dat ieder het erover eens is dat de rechtbank destijds heeft besloten dat er twee getuigen zullen worden gehoord zoals in het proces verbaal is vermeld en dat het proces-verbaal hooguit onvolledig is. Dit laatste is geen reden voor aanpassing.
De raadsman van verzoekster heeft daarop blijkens het proces-verbaal van 31 mei 2013 onder meer het volgende verklaard:
“Ik kan nu alleen maar constateren dat het proces-verbaal vals is opgemaakt (…) ik vind het onsmakelijk dat ik geen inzage krijg in de aantekeningen van de griffier. Ik ben hier vandaag niet gekomen om me te laten belazeren en dat is wat er gebeurt. (…) Ik verzoek om wraking van de rechtbank.”

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de in het proces verbaal van 7 mei 2013 vermelde gronden.
2.2.
In de eerste plaats heeft verzoekster gesteld dat de rechtbank de zaak tegen haar wil behandelen op grond van een vals opgemaakt proces-verbaal. Nadat de rechtbank had beslist dat “de aangevers” ter zitting zouden worden gehoord en de raadsman van verzoekster vervolgens verduidelijkte dat dit de drie aangevers waren, heeft de rechtbank zich teruggetrokken voor beraad en vervolgens beslist dat er twee aangevers zouden worden gehoord. Hiervan maakt het proces-verbaal van 31 mei 2012 geen melding. De voorzitter van de huidige meervoudige kamer was op 31 mei 2012 de oudste rechter, maar ze weet niet meer hoe het precies op die zitting ten aanzien van de kwestie over het horen van de getuigen is gegaan. Desondanks worden de aantekeningen van de griffier van die zitting niet verstrekt. Dit verzoek is al eerder gedaan in juni 2012 en ook toen zijn de aantekeningen niet verstrekt. Dit zijn zelfstandige gronden voor wraking.
2.3.
Daarnaast stelt verzoekster zich op het standpunt dat de rechtbank is teruggekomen op haar eerdere beslissing om alle aangevers als getuige te horen. De huidige rechtbank gaat voort op die beslissing. Verzoekster verwijst naar een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Breda, waarin volgens verzoekster het terugkomen op een eerdere beslissing tot toewijzing van een wrakingsverzoek leidde.
2.4.
Verzoekster heeft, samengevat en zakelijk weergegeven, betoogd dat er geen sprake is van onpartijdige rechtspraak. De integriteit van de rechtbank is niet boven elke twijfel verheven. Volgens verzoekster kan het ongetwijfeld zo zijn dat de rechtbank onpartijdig is en tegelijkertijd niet integer, maar het is innerlijk tegenstrijdig. De eed die de rechters hebben afgelegd is niets waard en de rechtbank schendt die ostentatief.

3.De reactie van de rechters

3.1.
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft toegelicht dat het een omissie is dat in het proces-verbaal van 7 mei 2013 niet uitdrukkelijk is vermeld dat de raadsman van verzoekster heeft herhaald dat hij de aantekeningen van de griffier wenste in te zien en dat hij dat verzoek eerder schriftelijk heeft gedaan.
3.2.
Wat betreft het verwijt dat het proces-verbaal vals is en de reden waarom geen aantekeningen zijn verstrekt verwijzen de rechters naar de motivering van de beslissing die in het proces-verbaal van 7 mei 2013 is vermeld (zie 1.g).
3.3.
Ten aanzien van het verwijt dat verzoekster heeft gemaakt over het terugkomen op een beslissing dat er drie getuigen zouden worden gehoord hebben de rechters toegelicht dat dit een beslissing van een andere combinatie betrof en dat dit niet aan de orde is in deze wrakingsprocedure. De grond voor wraking komt neer op en afwijzing van een verzoek van verzoekster en dat levert geen grond voor wraking op.

4. De reactie van het Openbaar Ministerie

4.1.
Het Openbaar Ministerie heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Over de eindbeslissing die op 31 mei 2012 is genomen met betrekking tot het horen van getuigen was destijds geen enkele discussie. Het wrakingsverzoek is gegrond op het feit dat verzoekster haar zin niet krijgt, maar dat is geen grond voor wraking. Het is niet helder waarom de rechters de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoeker beslissend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
5.3.
De eerste wrakingsgrond betreft de stelling van verzoekster dat de behandeling van de strafzaak wordt voortgezet op grond van een vals proces-verbaal. Dit is – gelet op hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht – naar het oordeel van de wrakingskamer niet het geval. Ook als van de visie van verzoekster zou worden uitgegaan, is er (hoogstens) sprake van een onvolledig proces-verbaal en uit het feit dat niet tot aanvulling van dat proces-verbaal is overgegaan kan geen (objectieve vrees voor) rechterlijke partijdigheid worden afgeleid.
5.4.
De tweede grondslag komt er in de kern op neer dat verzoekster het niet eens is met de beslissing van de rechters op de terechtzitting van 31 mei 2012 ten aanzien van de te horen getuigen. Ook deze grond kan het verzoek niet dragen. De combinatie waartegen het wrakingsverzoek is ingediend heeft die beslissing niet genomen en verzoekster heeft niet duidelijk gemaakt waarom die beslissing tot vooringenomenheid bij deze rechters leidt. Voor zover verzoekster heeft willen betogen dat de voorzitter van de huidige combinatie destijds bij die beslissing als oudste rechter was betrokken kan dit betoog evenmin tot toewijzing van het verzoek leiden. Het betreft immers een rechterlijke beslissing, waarvan de inhoud in beginsel geen grond voor wraking kan opleveren. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die beslissing niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven.
5.5.
Ten slotte is uit de weigering van de rechters om de schriftelijke aantekeningen van de griffier van de zitting van 31 mei 2012 te verstrekken – ook indien dit in het licht van de andere verwijten wordt bezien – evenmin een objectieve vrees voor vooringenomenheid af te leiden.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. T.J.M. Gijsberts en S.P. Pompe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2013.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.