ECLI:NL:RBAMS:2013:8904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
HA RK 132.2013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. L.R. Wisse, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker die gedaagde was in een aanhangige civiele procedure met zaaknummer HA EXPL 12-1393. De wrakingsprocedure werd op 5 augustus 2013 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de rechter werden gehoord. De verzoeker stelde dat de rechter zich partijdig had getoond en dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de comparitie waren opgenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking opleverden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor partijdigheid. De rechtbank heeft de door verzoeker genoemde omstandigheden beoordeeld aan de hand van zowel het subjectieve als het objectieve criterium. Het subjectieve criterium betreft de persoonlijke overtuiging van de verzoeker, terwijl het objectieve criterium kijkt naar de objectieve gerechtvaardigdheid van de vrees voor partijdigheid.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter partijdig was of dat er sprake was van de schijn van partijdigheid. De rechter had in zijn reactie terecht aangevoerd dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is besproken en dat het aan de verzoeker was om aan te tonen dat de inhoud van het proces-verbaal niet overeenkwam met de feiten. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en afgewezen, met de bepaling dat de procedure met rolnummer HA EXPL 12-1393 voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beschikking op het op 6 mei 2013 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 132.2013 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. L.R. Wisse, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 april 2013,
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 mei 2013,
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 14 mei 2013,
  • de nadere schriftelijke reactie van verzoeker van 13 juni 2013.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2013, waar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is gedaagde in de bij de rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer/rolnummer 1385625 \ HA EXPL 12-1393. Die zaak is bij de rechter in behandeling.
Op 24 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij was verzoeker vergezeld door een gemachtigde; de wederpartij was eveneens vergezeld van een gemachtigde.
Na afloop van de comparitie is het proces-verbaal, zoals met partijen ter zitting was afgesproken, buiten hun aanwezigheid opgesteld en aan hen toegezonden.
Na sluiting van de comparitie ontving de griffie van de rechtbank diverse brieven, van de gemachtigden en van verzoeker zelf.
In overleg met de rechter heeft de griffier bij brief van 2 mei 2013 aan de gemachtigden van partijen meegedeeld:
“In voornoemde brieven wordt het debat tussen partijen voortgezet. Dit terwijl na afloop van de comparitie, op verzoek van partijen, de zaak naar de rol is verwezen voor vonnis. Voor voortzetting van het partijdebat is thans derhalve geen plaats meer. Op de voornoemde brieven zal dan ook geen acht worden geslagen”.

2.De gronden van het verzoek

2.1
In de brief van 2 mei 2013 staat ten onrechte dat de zaak naar de rol is verwezen op verzoek van partijen. Dat is alleen geschied op verzoek van de wederpartij. Met het verstrekken van nieuwe gegevens na afloop van de comparitie heeft verzoeker niet de bedoeling gehad om het debat voort te zetten, maar slechts zijn standpunt nader willen onderbouwen, voor een goede en rechtvaardige rechtsgang.
2.2
Het proces-verbaal bevat onjuistheden en is onvolledig.
2.3
Bij de comparitie kreeg verzoeker veel minder ruimte dan zijn wederpartij om zijn standpunt voor het voetlicht te brengen. Verzoeker heeft het gevoel dat hij bij de rechter irritatie opriep.
2.4
Door deze gang van zaken heeft de rechter zich partijdig getoond.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat zich geen reden tot wraking heeft voorgedaan.

4.De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd en in onderling verband, geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval partijdig is dan wel de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen.
4.5
De rechter heeft in haar reactie terecht aangevoerd dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen door een rechter ter zitting is waargenomen voor zover dat relevant is in het kader van de betreffende procedure. Een proces-verbaal is een feitelijk verslag van hetgeen is besproken of voorgevallen op een zitting en houdt geen concreet standpunt van de rechter over de zaak van verzoeker in. Het is aan verzoeker om aan te tonen of aannemelijk te maken dat de inhoud van het proces-verbaal niet overeenkomt met de feiten. Daarin is verzoeker niet geslaagd. Zijn stellingen worden niet ondersteund door bijvoorbeeld een verklaring van zijn gemachtigde over eventuele onjuistheden in het proces-verbaal.
4.6
Bij de behandeling heeft de voorzitter toegelicht wat de gebruikelijke gang van zaken is na een comparitie waar een zaak voor vonnis naar de rol is verwezen. De voorzitter heeft voorts toegelicht wat de strekking is van de door verzoeker genoemde artikelen uit het Rolreglement kantonsectoren. Verzoeker heeft deze toelichting voor kennisgeving aangenomen. Voor zover het wrakingsverzoek op het voorgaande is gebaseerd behoeft dat daarom geen verdere bespreking meer.
4.7
Het staat een rechter vrij om bij een comparitie naar eigen inzicht te handelen. Dat de rechter bepaalde vragen niet aan zijn wederpartij zou hebben gesteld en verzoeker zich daarbij onprettig heeft gevoeld, betekent nog niet dat daardoor het stelsel van hoor en wederhoor is geschonden en dat de vrees van verzoeker objectief gerechtvaardigd is dat de rechter een vooringenomenheid jegens hem zou koesteren. Dit geldt ook voor zijn -overigens door de rechter weersproken- stelling dat hij door de rechter werd “afgekapt”, kennelijk omdat de zitting uitliep. Niet weersproken is dat de zitting langer dan twee uur heeft geduurd, terwijl daarvoor 1,5 uur was uitgetrokken. Overigens blijken uit het proces-verbaal voldoende aanwijzingen dat de rechter heeft doorgevraagd en dat partijen hun standpunt voldoende hebben kunnen toelichten. Ook staat vast dat de rechter aan het einde van de behandeling beide partijen in de gelegenheid heeft gesteld nog iets toe te voegen aan hetgeen was besproken. Tot slot staat vast dat de gemachtigde van verzoeker er ter zitting mee heeft ingestemd dat de zaak naar de rol voor vonnis werd verwezen en dat deze gemachtigde toen niet heeft gevraagd of er nog stukken konden worden ingediend.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld of gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met rolnummer HA EXPL 12-1393 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus gegeven door mr. C. von Meyenfeldt, voorzitter en mrs. E.D. Bonga-Sigmond en G.M. Boekhoudt, leden van genoemde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.