In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. L.R. Wisse, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker die gedaagde was in een aanhangige civiele procedure met zaaknummer HA EXPL 12-1393. De wrakingsprocedure werd op 5 augustus 2013 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de rechter werden gehoord. De verzoeker stelde dat de rechter zich partijdig had getoond en dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de comparitie waren opgenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking opleverden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor partijdigheid. De rechtbank heeft de door verzoeker genoemde omstandigheden beoordeeld aan de hand van zowel het subjectieve als het objectieve criterium. Het subjectieve criterium betreft de persoonlijke overtuiging van de verzoeker, terwijl het objectieve criterium kijkt naar de objectieve gerechtvaardigdheid van de vrees voor partijdigheid.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter partijdig was of dat er sprake was van de schijn van partijdigheid. De rechter had in zijn reactie terecht aangevoerd dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is besproken en dat het aan de verzoeker was om aan te tonen dat de inhoud van het proces-verbaal niet overeenkwam met de feiten. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en afgewezen, met de bepaling dat de procedure met rolnummer HA EXPL 12-1393 voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek.