ECLI:NL:RBAMS:2013:8900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
13.111
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve grond voor vrees van partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. P.H.A. Knol, rechter te Amsterdam, door verzoeker, die zich onvoldoende voorbereid voelde voor de zitting van 27 maart 2013. Verzoeker stelde dat hij niet genoeg tijd had gekregen om zich voor te bereiden en dat het onderzoek op de zitting onvolledig was. De rechtbank heeft de omstandigheden die verzoeker aanvoerde, zowel afzonderlijk als in onderling verband, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees dat de rechter partijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter iets had gedaan of nagelaten dat aanleiding kon geven tot de vrees voor partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat de onderliggende zaak met nummer AWB 12/4439 hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op het op 5 april 2013 ingekomen en onder rekestnummer 13.111 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. P.H.A. Knol, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 een proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2013 in de zaak met nummer AWB 12/4439 WW44,
 de brieven van verzoeker van 5 april, 8 april en 15 april 2013,
 de schriftelijke reactie van de rechter van 25 april 2013.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 mei 2013 waar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord. Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd. De uitspraak is bepaald op 22 mei 2013.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Verzoeker is eisende partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer AWB 12/4439 WW44.
Op 27 maart 2013 heeft ten overstaan van de rechter in deze zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht en aangevuld, is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.1
Verzoeker heeft bij de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek aangevoerd dat zijn verzoek er in de kern op neerkomt dat aan hem onvoldoende voorbereidingstijd is gegund om de zitting van 27 maart 2013 voor te bereiden en voorts dat het onderzoek op die terechtzitting onvolledig is geweest. Verzoeker had de verwachting dat de rechter alle partijen aan een kruisverhoor zou onderwerpen en dat daarbij alle aspecten die van belang zijn voor de zaak van verzoeker aan de orde zouden worden gesteld. Omdat dit niet is gebeurd en het voor verzoeker een ingewikkelde zitting was, heeft hij het gevoel dat hij van de rechter te weinig tijd heeft gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. Daar komt nog bij dat hij van de rechter de indruk had verkregen dat er nog een zitting zou volgen. Verzoeker was dan ook onaangenaam verrast toen de rechter aan het slot van de behandeling meedeelde dat onderzoek was gesloten en hij uitspraak zou doen.
2.2
Verzoeker heeft in zijn schriftelijke wrakingsverzoek een aantal gronden voorgedragen, die hierna bij de reactie van de rechter aan de orde komen.

3.De reactie van de rechter

3.1
Verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting van 27 maart 2013 een aantal malen verzocht om de behandeling te verdagen, omdat hij meer tijd nodig had. Deze verzoeken zijn, gelet op de motivering daarvan en de strenge voorwaarden die voor toewijzing daarvan gelden, terecht afgewezen.
3.2
Het gehele procesdossier dat in het bezit is van de rechtbank is in kopie aan verzoeker toegezonden. Stukken die eventueel bij de opruiming van de woning van verzoeker zijn meegenomen, zijn niet in het bezit van de rechtbank.
3.3
Bij aanvang van de zitting is aan partijen meegedeeld dat de zaak inhoudelijk behandeld zou worden. Aan partijen is niet meegedeeld dat het een regiezitting was of dat nog een nadere zitting zou volgen. Aan het einde van de behandeling is meegedeeld dat de rechtbank voldoende was voorgelicht en is het onderzoek gesloten. Bij de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek heeft de rechter hieraan toegevoegd dat uit het proces-verbaal blijkt dat partijen hun standpunt hebben kunnen toelichten. Met verzoeker is de mogelijkheid van de heropening van het onderzoek ter terechtzitting in een later stadium niet besproken, omdat daartoe geen aanleiding was en dit ook niet gebruikelijk is. Die mogelijkheid had de rechter wel in zijn achterhoofd, voor het geval dat bij het opstellen van de beslissing, er toch nog zaken waren, waarover de rechter onvoldoende informatie had verkregen.
3.4
Aan verzoeker is op voorhand meegedeeld dat een vertegenwoordiger van de tegenpartij op de zitting aanwezig zou zijn. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is geen afbreuk gedaan. Verzoeker is voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren.
3.5
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij op de zitting is “weggezet”. De rechter betreurt het dat verzoeker dat zo heeft ervaren, maar ook gelet op de inhoud van het proces-verbaal zijn daarvoor geen objectieve aanknopingspunten.
3.6
De rechter is van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren
voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert,
althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd en in onderling verband bezien, geen grond op voor de stelling dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat de dienaangaande bij hem bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Niet gebleken is dat de rechter concreet iets heeft gedaan of nagelaten dat daartoe enige aanleiding kan vormen.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn
gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
 wijst het wrakingsverzoek af;
 bepaalt dat de zaak met het nummer AWB 12/4439 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, voorzitter en mrs. G.H. Marcus en T.J.M. Gijsberts, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.:
Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.