ECLI:NL:RBAMS:2013:8897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-97
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2013 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. R.H.C. Jongeneel, de voorzieningenrechter, en was gebaseerd op de stelling dat deze rechter jegens verzoekster bevooroordeeld zou zijn. De verzoekster stelde dat de schijn van vooringenomenheid was gewekt door een gebeurtenis uit het verleden die haar partner betrof, die als toehoorder aanwezig was bij de zitting. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen vooringenomenheid jegens verzoekster zelf betroffen, maar eerder jegens haar partner, die als advocaat betrokken was bij de zaak. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor het wrakingsverzoek onvoldoende zwaarwegend waren en dat er sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen en dat de procedure zou worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, F.C.H. Krieger, en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Afdeling Privaatrecht
Beschikking op het op 3 april 201 gedane en onder rekestnummer
HA RK 13-97 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. J. Frissen te Den Haag,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • Een proces-verbaal van de zitting van 3 april 2013;
  • Een brief met bijlagen van 5 april 2013 van de advocaat van verzoekster met een nadere toelichting op het wrakingsverzoek;
  • Een brief van 10 april 2013 van de advocaat van verzoekster.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 april 2013, alwaar de rechtbank de advocaat van verzoekster en de rechter heeft gehoord. De advocaat van verzoekster heeft een pleitnota overgelegd en een verklaring voorgelezen. De rechter is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven.
Vervolgens is de behandeling gesloten. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op vrijdag 19 april 2013.

1.De feiten

1.1
Verzoekster is eiseres in conventie en gedaagde in reconventie in een bij deze rechtbank aanhangige kort geding procedure. Het betreft een executiegeschil.
1.2
Bij brief van 27 maart 2013 heeft de advocaat van verzoekster de rechter verzocht zich te verschonen.
1.3
Bij brief van 29 maart 2013 heeft de griffier de advocaat van verzoekster medegedeeld dat de rechter geen grond zag om zich te verschonen.
1.4
Ter zitting van 3 april 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de rechter. Ter zitting heeft mr. Frissen namens verzoekster een wrakingsverzoek gedaan.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek berust samengevat op de volgende gronden.
2.1
[partner van verzoekster], de partner van verzoekster, is bij de rechter niet onbekend. Bovendien is het de rechter ambtshalve bekend dat [partner van verzoekster] de juristenpraktijk van verzoekster runt. Verzoekster heeft van de Deken van de Orde van Advocaten en een tweetal advocaten die ten behoeve van het kantoor van verzoekster als advocaat optraden vernomen dat de rechter in het verleden ondermeer één van die advocaten na een zitting heeft aangesproken en hem heeft medegedeeld dat de rechter het niet op prijs stelde dat de advocaat optrad ten behoeve van zaken van het kantoor van verzoekster en dat de rechter daarover ook contact had opgenomen met de Amsterdamse Deken.
2.2
Naar verluid heeft ook de Deken de advocaat over dit onderwerp benaderd terwijl het in de ogen van verzoekster volstrekt geoorloofd is dat advocaten aldus zaken ten behoeve van de praktijk van verzoekster behartigen indien er verplichte procesvertegenwoordiging geldt. In verband daarmee heeft de advocaat van verzoekster de rechter verzocht zich te beraden op zijn positie als voorzieningenrechter in het voor 3 april 2013 vastgestelde kort geding, temeer daar het verzoekster gestoord heeft en zij ervaren heeft dat de rechter zich actief heeft ingespannen om de feitelijke praktijkuitoefening door verzoekster en haar partner in negatieve zin te beïnvloeden.
2.3
Verzoekster is van mening dat uit de handelwijze als voormeld is af te leiden dat de rechter haar praktijk geen warm hart toedraagt. Dat heeft zij nadien ook nog in een andere procedure ten overstaan van de rechter ervaren. Verzoekster meent dat de rechter niet de aangewezen persoon is om als Voorzieningenrechter te oordelen in een procedure tussen verzoekster enerzijds en een andere partij anderzijds. Dit klemt te meer nu de rechter geen grond heeft gezien zich te verschonen ondanks dat hij erkent de advocaat en de Deken te hebben benaderd en volhoudt dat hij indertijd juist zou hebben gehandeld.
2.4
Daarnaast maakt verzoekster uit de lichaamstaal van de rechter onwelwillendheid jegens haar op. Niet alleen tijdens het kort geding van 3 april 2013, maar ook tijdens een eerdere gelegenheid waarin hij als rechter optrad in een zaak waarbij verzoekster was betrokken. Daaruit leidt verzoekster af dat de rechter niet onbevooroordeeld is jegens haar. Het gaat er daarbij niet enkel om of de rechter daadwerkelijk bevooroordeeld is maar mede dat hij met zijn handelen in het verleden op zijn minst genomen de schijn kan hebben gewekt, dat hij bevooroordeeld zou kunnen zijn, aldus verzoekster.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft erkend dat hij enige jaren geleden bij de behandeling van een handelszaak na de zitting een advocaat heeft aangesproken. Hij heeft de advocaat erop gewezen dat uit het dossier bleek dat de zaak, waarin verplichte procesvertegenwoordiging was voorgeschreven, materieel tot aan de rechtszitting behandeld was door [partner van verzoekster], die als advocaat van het tableau was geschrapt, en dat de advocaat deze gang van zaken faciliteerde. De rechter heeft de advocaat te kennen gegeven dat geen gewenste gang van zaken te vinden, nu daarmee feitelijk schrapping van het tableau werd omzeild. De rechter heeft de advocaat in overweging gegeven deze werkzaamheden niet langer te verrichten. Ook heeft de rechter de advocaat medegedeeld dat hij de Deken hierover zou benaderen, wat hij ook heeft gedaan. De rechter heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat indien een advocaat wordt geschorst of geschrapt van het tableau de rechters daarvan bericht krijgen van de Orde van Advocaten. De rechter dient er vervolgens op toe te zien dat de geschorste of geschrapte advocaat niet meer als zodanig optreedt. Als de rechter dan merkt dat een advocaat meewerkt om de schrapping van het tableau of de schorsing te omzeilen, acht hij het zijn plicht die advocaat daarop aan te spreken.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

4.1
Voordat het verzoek inhoudelijk kan worden behandeld ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verzoekster in haar verzoek kan worden ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Uit de stukken en de nadere ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de gronden waarop het verzoek is gedaan, een gebeurtenis betreffen die zich jaren geleden heeft voorgedaan en de partner van verzoekster betrof. Door die gebeurtenis is volgens verzoekster de schijn gewekt dat de rechter jegens haar bevooroordeeld is.
4.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn er geen feiten en omstandigheden aangevoerd die betrekking hebben op een eventuele vooringenomenheid jegens verzoekster, maar op haar partner, die als toehoorder ter zitting van 3 april 2013 aanwezig was. Verzoekster kan dan ook niet in haar verzoek worden ontvangen.
4.4
De wrakingskamer constateert dat verzoekster, gelet op de aard en de inhoud van het verzoek, op evident onvoldoende zwaarwegende gronden een wrakingsverzoek heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert onder deze omstandigheden een volgend wrakingsverzoek in deze procedure misbruik van het middel van wraking op. Daarom zal worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking – door of namens verzoekster ingediend in het kader van dezelfde procedure – niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat de procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. M.V. Ulrici en W.M.C. van den Berg, leden, in tegenwoordigheid van F.C.H. Krieger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 19 april 2013.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.