Bij brief van 6 december 2011 hebben verzoekers pro forma (voorlopig) beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar genomen door de Raad voor de Rechtsbijstand.
In het beroepschrift bestrijden verzoekers de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam en voeren daartoe samengevat het volgende aan. Verzoekers hebben een klacht ingediend bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in verband met de schending van mensenrechten van verzoekers door onder andere rechters van de rechtbank Amsterdam. Daarnaast hebben verzoekers aangifte gedaan tegen de president, verschillende rechters en medewerkers van de rechtbank Amsterdam. Voorts hebben verzoekers samen met 35 andere belanghebbenden een geldvordering ingesteld tegen de rechtbank Amsterdam wegens het schenden van de mensenrechten.
Bij brief van 6 maart 2012 is verzoekers door de griffier gevraagd het verzoek om behandeling door een andere rechtbank binnen twee weken nader schriftelijk toe te lichten.
Bij brief van 19 april 2012 heeft de griffier verzoekers er op gewezen dat zij de brief van 6 maart 2012 nog niet hadden beantwoord en is hen verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Omdat verzoekers ook op deze brief niet hebben gereageerd, is hen op 7 juni 2012 aangekondigd dat het beroep op 29 augustus 2012 ter zitting wordt behandeld en is hen de gelegenheid geboden om, indien zij op die datum verhinderd zouden zijn, een andere zittingsdatum te vragen.
Omdat verzoekers hierop niet hebben gereageerd zijn verzoekers bij brief van 15 juni 2012 opgeroepen tegen de zitting van 29 augustus 2012. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoekers niet op de zitting zijn verschenen.
De rechtbank heeft besloten de zaak te verwijzen naar de rechtbank Alkmaar voor de verdere behandeling van de zaak. Deze verwijzing heeft bij brief van 17 september 2012 plaatsgevonden.
Op 19 september 2012 heeft de rechtbank Alkmaar de ontvangst van het beroepschrift schriftelijk bevestigd aan verzoekers.
Op 7 oktober 2012 hebben verzoekers de rechtbank Alkmaar schriftelijk gemeld dat zij ook de bevoegdheid van de rechtbank Alkmaar bestrijden, omdat zij geen verschil hebben ervaren tussen de wijze waarop de medewerkers van de administraties van de rechtbanken Amsterdam en Alkmaar hun werkzaamheden vervullen. Verzoekers hebben daarbij aangegeven dat zij ook de bevoegdheid bestrijden van de rechtbanken Arnhem, Breda, Den Bosch, Den Haag, Dordrecht, Haarlem, Utrecht en Zutphen.
De rechtbank Alkmaar heeft daarop de voorzitter van de Amsterdamse bestuurssector bij brief van 18 oktober 2012 gevraagd de reden van de verwijzing van de zaak naar de rechtbank Alkmaar nader schriftelijk toe te lichten.
Naar aanleiding van dit antwoord heeft de rechtbank Alkmaar verzoekers bij brief van 11 december 2012 onder meer het volgende medegedeeld:”Over het beroep met zaaknummer ALK 12 / 2281 deel ik u het volgende mede. In mijn brief van 18 oktober 2012 heb ik de rechtbank Amsterdam gevraagd de reden voor doorverwijzing van de zaak schriftelijk toe te lichten. Op 29 november heb ik het antwoord ontvangen. Bijgaand ontvangt u een afschrift van die brief. Uit dit antwoord blijkt dat de rechtbank Amsterdam bij de beslissing de zaak door te verwijzen in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de zaak verband hield met een zaak die direct een van de medewerkers van de rechtbank Amsterdam betrof. Uit dit antwoord blijkt verder dat de rechtbank Amsterdam thans geen reden meer ziet om af te zien van de behandeling van de zaak in Amsterdam. Gelet hierop verwijst de rechtbank Alkmaar de zaak weer terug ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam, Hiermee wordt tevens tegemoetgekomen aan het in uw brief van 26 oktober 2012 uitgesproken verzoek om de rechtbank Alkmaar “niet-ontvankelijk” (bedoeld zal zijn: onbevoegd) te verklaren in deze zaak”.
Bij brief van 11 maart 2013 heeft de rechtbank Amsterdam verzoekers aangekondigd dat hun beroep op 5 april 2013 ter zitting wordt behandeld en is verzoekers wederom de gelegenheid geboden om, indien zij op die datum verhinderd zouden zijn, een andere zittingsdatum te vragen.
Verzoekers hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt waarna hen bij brief van 18 maart 2013 meegedeeld dat de behandeling van zijn zaak ter zitting van 5 april 2013 doorgang zal vinden.