ECLI:NL:RBAMS:2013:8790

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-37
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich beklaagde over de gang van zaken tijdens een kort geding procedure. Verzoekster had het wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. van Walraven, de rechter die de zaak behandelde. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter ten onrechte had geweigerd dat de gemachtigde van verzoekster, mr. [B], het woord voerde tijdens de zitting. Verzoekster stelde dat de rechter haar niet op de hoogte had gesteld dat mr. [B] niet als gemachtigde zou worden toegelaten, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank oordeelde dat de rechter op basis van het procesreglement had gehandeld en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat een volgend verzoek in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen. De procedure werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 13 januari 2013 gedane en onder rekestnummer
HA RK 13-37 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
zaakdoende te [plaats],
verzoekster,
advocaat mr. J. Frissen,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M. van Walraven, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • Een fax namens verzoekster met bijlagen, gedateerd 12 februari 2013 en ingekomen op 13 februari 2013, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • Een fax van mr. Frissen van 13 februari 2013 waarin deze het wrakingsverzoek herhaalt;
  • de reactie van de rechter van 13 februari 2013, met bijlagen;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2013. Verzoekster is niet verschenen. De rechter is verschenen, vergezeld door een collega. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Na de behandeling ter zitting en na beraad in raadkamer heeft de wrakingskamer terstond mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking van de beslissing.

1.De feiten

1.1.
[verzoekster] is in een kort geding procedure betrokken door [A]. Ter zitting van 29 januari 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de voorzieningenrechter. Aldaar is [verzoekster] niet verschenen, maar wel namens haar mr. [B] (hierna: [B]). [B] is geen advocaat.
1.2.
De rechter heeft mr. [B], onder verwijzing naar artikel 11.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken medegedeeld dat hij niet namens verzoekster het woord zal kunnen voeren omdat de gedaagde in kort geding alleen in persoon of bij advocaat kan verschijnen.
De voorzieningenrechter heeft tegen [verzoekster] verstek verleend.
1.3.
Daarna heeft [verzoekster] zich tot de advocaat mr. Frissen gewend. Deze heeft het verstek gezuiverd op 29 januari 2013. Er is vervolgens een mondelinge behandeling gepland op woensdag 13 februari 2013.
1.4.
Bij fax, gedateerd op 7 februari 2013, heeft de advocaat van [verzoekster] aan de rechter onder meer medegedeeld dat er op de zitting van 29 januari 2013 een discussie heeft plaatsgevonden tussen de rechter en [B], en voorts bericht:
“waarbij mr. [B] uiteindelijk op minder prettige wijze het veld heeft moeten ruimen en waarbij u mr. [B] tijdens de discussie – naar verluid – verder hebt genegeerd.
[verzoekster] heeft de rechter in overweging gegeven zich aan de behandeling van het kort geding te onttrekken,
“teneinde minst genomen de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid en bevooroordeeldheid te voorkomen – zoals cliënte en mr. [B] die kennelijk voelen (…)”
1.5.
De rechter heeft het verzoek van verzoekster niet ingewilligd.
1.6.
Verzoekster heeft vervolgens een wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Aan het verzoek wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter heeft [B] niet toegestaan ter zitting op te treden namens verzoekster. Dit terwijl [B] had aangekondigd dat hij ter zitting als gemachtigde zou optreden. [B] heeft vóór de behandeling van 29 januari 2013 stukken in het geding gebracht alsmede een brief met volmacht waarin hij aankondigt op te treden als gemachtigde namens verzoekster. Het is de rechter voorts bekend dat [B] de afgelopen 7 jaren ook bij de voorzieningenrechter te Amsterdam als gemachtigde verweer heeft gevoerd in kort geding procedures. Het is onbegrijpelijk dat de rechter [B] naar de zitting heeft laten komen in de wetenschap dat zij hem als gemachtigde zou weigeren.
Volgens verzoekster had het in de rede gelegen dat dit namens de rechter aan [B] op voorhand zou zijn bericht, zodat hij een vernederende gang naar de zitting had kunnen vermijden. Dit alles geldt temeer daar [B] de partner is van verzoekster. Ook met hetgeen op de mondelinge behandeling op 29 januari 2013 is voorgevallen heeft de rechter de schijn gewekt dat zij niet voldoende onpartijdig, onbevooroordeeld en onbevangen tegenover verzoekster als partij staat.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat in het procesreglement is bepaald dat gedaagden in een kort geding procedure bij de voorzieningenrechter alleen in persoon of vertegenwoordigd door een advocaat ter zitting kunnen verschijnen. Een niet-advocaat kan de gedaagde niet bijstaan, indien deze niet ook zelf aanwezig is. De rechter wijst erop dat zij op basis van het procesreglement een procedurele beslissing heeft genomen en dat uit die beslissing geen vooringenomenheid jegens verzoekster kan worden afgeleid. Zij betreurt het dat [verzoekster] dit anders ervaart, dat is niet haar bedoeling geweest.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
Het wrakingsverzoek is gegrond op het verwijt dat de rechter – in de ogen van verzoekster ten onrechte – geweigerd heeft [B] als gemachtigde van gedaagde het woord voor de verdediging te geven, en voorts dat zij verstek heeft verleend tegen verzoekster. Ook verwijt verzoekster de rechter dat zij [B] niet op voorhand heeft bericht dat hij niet als gemachtigde van verzoekster zou worden toegelaten. Tenslotte beklaagt zij zich, al dan niet in samenhang met het voorgaande, over hetgeen op de zitting van 29 januari 2013 is voorgevallen.
4.4.
Het eerstgenoemde verwijt betreft de ter zake door de rechter genomen procesbeslissing. Echter, het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt geen ruimte voor een beoordeling binnen het kader van een wrakingsprocedure van de juistheid van een door de rechter genomen (processuele) beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als voor zodanige beslissing geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter. Uit de omstandigheid dat de rechter het procesreglement heeft toegepast op een wijze die verzoekster niet welgevallig is kan iets dergelijks niet worden afgeleid. Verder is het aan de rechter om de orde op een zitting te bepalen en valt uit hetgeen verzoekster daaromtrent heeft aangevoerd geen (schijn van) rechterlijke partijdigheid af te leiden. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de rechter niet vooraf aan [B] heeft bericht dat hij ter zitting verzoekster niet zou mogen vertegenwoordigen. Ook indien hetgeen door verzoekster is aangevoerd in onderling verband en samenhang wordt bezien, kan daaruit op geen enkele wijze worden afgeleid dat sprake zou kunnen zijn van enige (schijn van) vooringenomenheid. Kort en goed komt het er immers op neer dat verzoekster zich niet kan verenigen met de toepassing van het geldend procesreglement. Dat levert geen grond voor wraking op.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen. De wrakingskamer constateert dat verzoekster, gelet op de aard en de inhoud van het verzoek, op evident onvoldoende zwaarwegende gronden een wrakingsverzoek heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert onder deze omstandigheden een volgend wrakingsverzoek in deze procedure misbruik van het middel van wraking op. Daarom zal worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking – door of namens [verzoekster] ingediend in het kader van dezelfde procedure – niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat de procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mrs. C.M. Degenaar en A.W.H. Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2013.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.