Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
afdeling publiekrecht
- het proces-verbaal van de terechtzitting op 26 maart 2012;
- het wrakingsverzoek van verzoeker van 10 februari 2013;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 6 maart 2013.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak, geregistreerd onder parketnummer 13/290100-11. Het wrakingsverzoek was ingediend op 10 februari 2013 en berustte op drie gronden. De eerste grond betrof een procesbeslissing van de rechter, die volgens de verzoeker niet als grond voor wraking kon dienen, omdat deze beslissing niet in zijn nadeel was. De tweede grond betrof een opmerking van de rechter die volgens de verzoeker het zwijgrecht van de verdachte leek te relativeren. De rechtbank oordeelde dat deze vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De derde grond betrof een reactie van de rechter op een beschuldiging van meineed door de verbalisant, waarbij de rechter opmerkte: 'dat zal wel meevallen'. De rechtbank oordeelde dat deze opmerking de kern van het verweer van de verdachte raakte, terwijl het onderzoek naar de gegrondheid van dat verweer nog niet was afgerond. Dit leidde tot de conclusie dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek toegewezen en bepaald dat het onderzoek in de strafzaak heropend en hervat zal worden door een andere politierechter. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.