ECLI:NL:RBAMS:2013:8788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-34
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak, geregistreerd onder parketnummer 13/290100-11. Het wrakingsverzoek was ingediend op 10 februari 2013 en berustte op drie gronden. De eerste grond betrof een procesbeslissing van de rechter, die volgens de verzoeker niet als grond voor wraking kon dienen, omdat deze beslissing niet in zijn nadeel was. De tweede grond betrof een opmerking van de rechter die volgens de verzoeker het zwijgrecht van de verdachte leek te relativeren. De rechtbank oordeelde dat deze vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De derde grond betrof een reactie van de rechter op een beschuldiging van meineed door de verbalisant, waarbij de rechter opmerkte: 'dat zal wel meevallen'. De rechtbank oordeelde dat deze opmerking de kern van het verweer van de verdachte raakte, terwijl het onderzoek naar de gegrondheid van dat verweer nog niet was afgerond. Dit leidde tot de conclusie dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek toegewezen en bepaald dat het onderzoek in de strafzaak heropend en hervat zal worden door een andere politierechter. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling publiekrecht

wrakingskamer
Beschikking op het op 10 februari 2013 gedane en onder rekestnummer HA RK 13-34 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. W.R. Jonk,
advocaat te Almere,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. F.M.S. Requisizione, politierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting op 26 maart 2012;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 10 februari 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 6 maart 2013.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 maart 2013, alwaar verzoeker en zijn raadsman zijn gehoord. De rechter heeft bericht niet aanwezig te kunnen zijn.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is verdachte in een strafzaak, geregistreerd onder parketnummer 13/290100-11. De rechter is de behandelend politierechter in die strafzaak.
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de rechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst om de politierechter, belast met de voortzetting van de behandeling, in de gelegenheid te stellen het dossier inclusief de ter zitting overgelegde schriftelijke reactie van verzoeker ten aanzien van het aan hem ten laste gelegde te bestuderen.
De voortzetting van verzoekers strafzaak is bepaald op 20 maart 2013. Verzoeker is
9 februari 2013 ter kennis gekomen dat dezelfde rechter de behandeling van zijn zaak zal voortzetten.
Daarop heeft verzoeker op 10 februari 2013 het wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Aan het wrakingsverzoek wordt – samengevat en zakelijk weergegeven– ten eerste ten grondslag gelegd dat ter terechtzitting van 26 maart 2012 pas na lang aandringen bij de rechter het onderzoek werd geschorst om verzoekers schriftelijke reactie op de tenlastelegging aan het dossier toe te voegen zodat die bestudeerd kon worden. Verzoeker stelt in dit verband dat waarheidsvinding ondergeschikt leek aan de behoefte om snel een (vooraf afgesproken) veroordeling uit te kunnen spreken.
2.2.
Als tweede grondslag van het verzoek voert verzoeker aan dat de rechter na de schorsing van het onderzoek, vlak voor het verlaten van de zaal tegen hem zei: “U moet later nog wel vragen beantwoorden”. Deze uitspraak druist regelrecht in tegen het beginsel dat een verdachte niet te behoeft mee te werken aan de eigen veroordeling, aldus verzoeker.
2.3.
Ten derde voert verzoeker ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aan dat de reactie van de rechter: “Dat zal wel meevallen”, op verzoekers opmerking: “Waarom? De enige reden dat ik hier überhaupt ben, is de meineed van die agent!”, blijk geeft van een te voorbarige mening van de rechter, nu zij nog geen kennis had genomen van de door verzoeker ingebrachte stukken. Verzoeker verklaart ter zitting dat toen wel al aan de orde is gekomen zijn standpunt dat het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar onwaarheden bevat. Ter zitting heeft verzoekers raadsman hieromtrent toegelicht dat verzoekers verweer in zijn strafzaak nu juist in belangrijke mate gestoeld is op discrepanties in de aangifte en de ondersteunende verklaring van de vriendin van de aangever en in, door verzoeker als onwaarheden gekwalificeerd, uitlatingen in het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de opsporingsambtenaar.
2.4.
Verzoeker concludeert op basis van het voorgaande dat de rechter vooringenomen is jegens hem, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft – samengevat en zakelijk weergegeven - als reactie op de eerste wrakingsgrond schriftelijk aangevoerd dat zij in de nadere door verzoeker ingebrachte stukken in eerste instantie geen aanleiding zag de behandeling te schorsen. Vaak volstaat een leespauze en haar streven was om te proberen de zaak te behandelen. Zij was echter niet van plan een vooraf afgesproken veroordeling uit te spreken, aldus de rechter.
3.2.
Met betrekking tot de tweede wrakingsgrond stelt de rechter dat deze opmerking na schorsing van de zitting is gemaakt, hoewel zij niet de precieze bewoordingen meer weet. Het was haar bedoeling om duidelijk te maken dat bij een volgende zitting een gesprek met verzoeker de voorkeur zou hebben en niet de overgelegde verklaring. Bij aanvang van de behandeling ter terechtzitting heeft de rechter de cautie aan verzoeker gegeven en zij zal dat bij een eventuele volgende zitting weer doen.
3.3.
Ten slotte voert de rechter met betrekking tot haar uitlating zoals weergegeven in overweging 2.3. aan dat zij iets dergelijks heeft gezegd op het moment dat verzoeker de zaal zou verlaten. De aanleiding voor de opmerking was het roepen van verzoeker over het plegen van meineed door de opsporingsambtenaar en de sfeer in de aanloop van het verlaten van de zaal door verzoeker, om zijn roepen enigszins te sussen. Het betrof geenszins een mening over de inhoud van verzoekers strafzaak, aldus de rechter.
3.4.
Het voorgaande brengt volgens de rechter mee dat er geen sprake is van vooringe-nomenheid en dat het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
4. De beoordeling van het verzoek
De ontvankelijkheid van verzoeker
4.1.
In de eerste plaats ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het wrakings-verzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vereist. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Voor de tijdigheid van het verzoek is bepalend het moment waarop verzoeker naar aanleiding van de oproep voor de terechtzitting van 20 maart 2013 ervan op de hoogte raakte dat de rechter de zaak wederom zou behandelen en niet het tijdsverloop sinds de gewraakte uitlatingen. Verzoeker hoefde immers op het moment van de schorsing geen rekening te houden met de omstandigheid dat de voortzetting door diezelfde rechter zou worden behandeld. Verzoeker heeft daags nadat hij door het openbaar ministerie in kennis is gesteld van de voortzetting van zijn zaak door dezelfde rechter – en dus zodra hem dat feit bekend werd – het verzoek ingediend.
4.3.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.5.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.6.
Met betrekking tot de eerste door verzoeker aangevoerde grond wordt overwogen dat naar vaste jurisprudentie door rechters genomen procesbeslissingen, ook als deze in het nadeel van een procespartij uitvallen, in het algemeen geen grond vormen om te veronder-stellen dat de betrokken rechter jegens een verzoeker vooringenomenheid koestert of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze wrakingsgrond betrekking op een door de rechter genomen procesbeslissing die bovendien niet in het nadeel van verzoeker is uitgevallen. De rechter schorste immers het onderzoek en voegde zijn verklaring toe aan het dossier zoals verzoeker verlangde. Dat het enige tijd duurde voordat de rechter zijn verzoek toewees, zoals verzoeker stelt, maakt het voorgaande niet anders. De grond kan daarom niet leiden tot inwilliging van het verzoek.
4.7.
Met betrekking tot de tweede grond overweegt de rechtbank als volgt. De rechter heeft met haar opmerking dat verzoeker bij een volgende zitting nog wel vragen zou moeten beantwoorden, verklaard tot uitdrukking te brengen dat het haar voorkeur had om met verzoeker een gesprek te hebben en niet te volstaan met kennisneming van zijn schriftelijke verklaring. De woorden van de rechter kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer in redelijkheid niet aldus worden begrepen dat zij bedoeld heeft het zwijgrecht van verzoeker of het uitgangspunt dat niemand aan zijn eigen veroordeling behoeft mee te werken, te relativeren. De bij verzoeker in deze kennelijk bestaande vrees voor vooringenomenheid is dan ook niet objectief gerechtvaardigd.
4.8.
Die vrees voor vooringenomenheid is naar het oordeel van de wrakingskamer wel objectief gerechtvaardigd met betrekking tot de reactie van de rechter op de uitlating van verzoeker, dat de verbalisant van het proces-verbaal van bevindingen meineed heeft gepleegd. De mededeling van de rechter “dat zal wel meevallen” raakt de kern van het verweer van verdachte, terwijl het onderzoek ter terechtzitting naar de gegrondheid van dat verweer nog niet was afgerond. Aldus is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter niet volledig open zou staan voor het door hem gevoerde verweer en dat van een onbevangen beoordeling geen sprake meer kon zijn.
4.9.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking toe;
 bepaalt dat het aangehouden onderzoek in de strafzaak met parketnummer 13/290100-11 wordt heropend en hervat door een andere politierechter.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, H.M. Patijn en C.M. Degenaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Looij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515, vijfde lid, Sv geen rechtsmiddel open.