ECLI:NL:RBAMS:2013:8686

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-27
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen een woningbouwcorporatie. Het wrakingsverzoek was ingediend op 30 januari 2013 en was gericht tegen mr. Y.A.M. Yacobs, de kantonrechter die de zaak behandelde. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van vooringenomenheid, onder andere omdat de rechter geen prejudiciële vragen had gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en omdat de rechter hem zou kennen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor het wrakingsverzoek onvoldoende waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek niet bedoeld is om een rechterlijke beslissing aan te vechten waar de verzoeker het niet mee eens is. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in dezelfde procedure niet in behandeling zal worden genomen. De procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 30 januari 2013 gedane en onder rekestnummer
HA RK 13-27 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. Y.A.M. Yacobs, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • de brief met bijlage van 4 februari 2013, ingekomen per post op 11 februari 2013, van verzoeker met daarin het wrakingsverzoek;
  • de brief van de rechter van 12 februari 2013, als reactie op het wrakingsverzoek;
  • de brief van verzoeker van 14 februari 2013;
  • de brief van de rechter van 14 februari 2013.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2013, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. De rechter is – zoals vooraf bericht – niet verschenen. Verzoeker is gehoord. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

1.De feiten

1.1.
Verzoeker is gedaagde in een civiele procedure tussen hem en een woningbouwcorporatie.
1.2.
Nadat verzoeker voor antwoord had geconcludeerd, heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 23 januari 2013 beslist dat schriftelijk zou worden voortgeprocedeerd.
1.3.
Verzoeker heeft vervolgens een wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Aan het verzoek wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De rechter had naar aanleiding van de stellingen van verzoeker in de conclusie van antwoord prejudiciële vragen moeten stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de eventuele status aparte van de woningcorporatie en haar eventuele gebondenheid aan Europese mededingingsregels. Door de vragen niet aan het Hof voor te leggen maar aan de gemachtigde van de woningstichting, is er sprake van een kennelijke schending van gemeenschapsrecht. De rechter heeft voorts na de conclusie van antwoord verzuimd een comparitie te bepalen. Daarnaast is het tussenvonnis de inleiding tot het functioneren van de rechter als bankgarantie voor “de actoren”, aldus verzoeker. Er zijn sterke aanwijzingen dat de rechter de conclusie van antwoord niet heeft gelezen. Dit levert zonder meer al een voldoende grond voor het wrakingverzoek op. Er is bovendien sprake van subjectieve schijn van partijdigheid, omdat op de zitting bleek dat de rechtbank verzoeker wel degelijk kent. Ten slotte blijkt uit het instructievonnis dat als gemachtigde deurwaarder [A] is vermeld, terwijl in de dagvaarding is vermeld dat gerechtsdeurwaarders [B] en [C] de gemachtigden zijn. Verzoeker weet niet waar de rechter die informatie vandaan haalt. Kennelijk is deze buiten klager om per post aan de rechter toegezonden. Dit wijst op partijdigheid.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat het wrakingsverzoek kennelijk is gegrond op de beslissing geen comparitie te gelasten, maar schriftelijk voort te procederen. Het is uitdrukkelijk aan de rechter voorbehouden of er na de conclusie van antwoord al dan niet een comparitie wordt bepaald. Bovendien betreft dit louter een beslissing omtrent de wijze van voortprocederen en wordt daarmee geen inhoudelijke beslissing genomen over de inhoudelijke standpunten van partijen. Zij heeft [verzoeker], voor zover zij weet nooit eerder ontmoet. Ten aanzien van de vermelding van deurwaarder [A] in het instructievonnis heeft de rechter bericht dat dit een administratieve kwestie betreft. In het geautomatiseerde administratiesysteem van de griffie staat deurwaarderskantoor [A] & [D] vermeld onder de naamgever: [A]. Deurwaarders [B] en [C] zijn werkzaam op het deurwaarderskantoor van [A] & [D], zoals uit de dagvaarding blijkt. Er is geen enkele aanwijzing om (gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid aan te nemen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
In het onderhavige geval is het verzoek tot wraking gegrond op een rechterlijke beslissing en deels op andere omstandigheden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om een rechterlijke beslissing waarmee verzoeker het niet eens is aan de orde te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs al zou een beslissing als onjuist moeten worden aangemerkt vormt dat enkele feit op zichzelf beschouwd nog geen grond voor wraking.
4.4.
Dit zou anders kunnen zijn indien in het licht van de feiten en de omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder de motivering van de beslissing, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Uit de beslissing van de rechter dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd alsmede uit het feit dat de rechter bij deze stand van de procedure geen prejudiciële vragen heeft gesteld kan geen vooringenomenheid worden afgeleid.
4.5.
Uit hetgeen verzoeker met betrekking tot de naamsvermelding in het instructievonnis heeft aangevoerd valt evenmin (schijn van) rechterlijke partijdigheid af te leiden. Dat er sprake zou zijn van subjectieve partijdigheid in de zin dat de rechter verzoeker zou kennen, heeft verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Bovendien vloeit uit dat enkele feit, indien al juist, evenmin (de schijn van) vooringenomenheid voort.
4.5.
Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen
.De wrakingskamer constateert dat verzoeker, gelet op de aard en de inhoud van het verzoek, op evident onvoldoende zwaarwegende gronden een wrakingsverzoek heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert onder deze omstandigheden een volgend wrakingsverzoek in deze procedure misbruik van het middel van wraking op. Daarom zal worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in dezelfde procedure niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat de procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mrs. C.M. Degenaar en A.W.H. Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2013.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.