ECLI:NL:RBAMS:2013:8685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M.E. Leijten, kantonrechter te Amsterdam, door een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter over de toelaatbaarheid van een conclusie van antwoord in een civiele procedure tussen de verzoeker en de Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam. De verzoeker betoogde dat de conclusie van antwoord te laat was ingediend en dat de rechter hierdoor in strijd met het rolreglement had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat een verzoek tot wraking niet bedoeld is om een rechterlijke beslissing aan te vechten waar de verzoeker het niet mee eens is. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter en dat de beslissing van de rechter niet kon worden verklaard door vooringenomenheid. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 30 januari 2013 gedane en onder rekestnummer
HA RK 13-24 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
postadres te [plaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.E. Leijten, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • de brief van 24 januari 2012 [de wrakingskamer begrijpt: 2013] van verzoeker aan de rechter;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 januari 2013, waarop de civiele procedure werd behandeld tussen verzoeker en de Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam (hierna: de Deken) met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • de brief van verzoeker van 31 januari 2013 aan de rechtbank.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2013, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. De rechter is – zoals vooraf bericht – niet verschenen. Verzoeker is gehoord. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

1.De feiten

1.1.
Verzoeker is eiser in een civiele procedure tussen hem en de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Amsterdam.
1.2.
Na daartoe twee keer uitstel te hebben verkregen, heeft mr. Kruitwagen namens de Deken een conclusie van antwoord ingediend.
1.3.
Op 30 januari 2013 heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Daarin is een brief van verzoeker van 24 januari 2013 behandeld, waarin hij, kort samengevat, betoogt dat de conclusie van antwoord in zijn ogen te laat is ingediend zodat daarop geen acht geslagen mag worden.
1.4.
De rechter heeft een beslissing genomen over de toelaatbaarheid van de conclusie van antwoord. Daarover is in het proces verbaal onder meer vermeld:
“Ik ben van oordeel dat de conclusie van antwoord terecht is toegelaten als processtuk. Op basis van het rolreglement is het mogelijk om een uitstel te verlenen van meer dan acht weken, namelijk indien een dringende reden voor uitstel wordt geaccepteerd, zoals de rolrechter heeft gedaan. Daarom was het mogelijk buiten de acht weken nog eens vier weken uitstel te verlenen.
Opmerking rechter:Op verzoek van [verzoeker] toon ik hem de brief van 6 september 2012 van mr. Kruitwagen, waarin hij op grond van dringende redenen nader uitstel van vier weken verzoekt, aangezien hij nog in afwachting is van van derden te verkrijgen informatie.”
1.5.
Verzoeker heeft vervolgens een wrakingsverzoek ingediend. Daarover is in het proces verbaal het volgende vermeld:
“De conclusie van antwoord dient niet ontvankelijk te zijn. Maar de rechter heeft de conclusie toch toegelaten. Voor mij zijn onvoldoende middelen aanwezig die bewijzen dat is gehandeld conform het landelijk rolreglement. U benadeelt mij daarmee.”

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Aan het verzoek wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De conclusie van antwoord is buiten de daarvoor krachtens het rolreglement geldende termijnen ingediend. Het processtuk had dan ook niet mogen worden geaccepteerd. De rechter moet zich aan de regels in het rolreglement houden, maar is daaraan in dit geval voorbij gegaan. De rechter pleegt “eigenrichting” door van het rolreglement af te wijken. Daarmee wordt verzoeker benadeeld ten opzichte van de andere procespartij.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft voor haar reactie verwezen naar het proces verbaal van de zitting van 30 januari 2013.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
.In het onderhavige geval is het verzoek tot wraking gegrond op het verwijt van verzoeker terzake van een rechterlijke beslissing. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om een rechterlijke beslissing waarmee verzoekers het niet eens zijn, aan de orde te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs al zou een beslissing als onjuist moeten worden aangemerkt, dan nog vormt dat enkele feit op zichzelf nog geen grond voor wraking.
4.4.
Dit zou anders kunnen zijn indien in het licht van de feiten en de omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder de motivering van de beslissing, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake. Uit de beslissing van de rechter dat de conclusie van antwoord terecht is geaccepteerd als processtuk en de motivering daarvan kan dat volstrekt niet worden afgeleid.
4.5.Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mrs. C.M. Degenaar en A.W.H. Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2013.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.