ECLI:NL:RBAMS:2013:8684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
HA RK 13-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in complexe strafzaak met DNA-problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een gedetineerde verdachte, die betrokken is bij een complexe strafzaak met meerdere verdachten en DNA-problematiek. Het wrakingsverzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. W.J. Morra, en was gericht tegen mr. W.M.C. van den Berg, de rechter die belast was met de behandeling van de strafzaak. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij overwoog dat de tijdigheid van het verzoek in acht was genomen. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen als er feiten of omstandigheden zijn die een objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van eerdere verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet op vooringenomenheid duidde, ondanks de wens van de verdediging om een uitvoeriger motivering te ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de beslissing om de voorlopige hechtenis te handhaven niet getuigde van vooringenomenheid, en dat de rechter niet op voorhand conclusies had willen trekken over de DNA-problematiek, die tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde zou komen. De rechtbank besloot dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 25 januari 2013 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 13-17 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
gedetineerd in Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
raadsman mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. W.M.C. van den Berg, rechter, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een op 25 januari 2013 door de raadsman ingediend verzoekschrift d.d.
  • een proces-verbaal terechtzitting van de meervoudige strafkamer van
  • een proces-verbaal terechtzitting van de meervoudige strafkamer van
  • een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 17 oktober 2012;
  • de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 29 januari 2013 op het ingediende wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de rechter niet in de wraking berust.
Het verzoek is voorts behandeld ter openbare terechtzitting van 1 februari 2013, alwaar verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie
mr. W. van Schaijck zijn gehoord.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a. verzoeker is als verdachte in de zaak met parketnummer 13/676274-11 gedagvaard voor een strafkamer van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker wordt kort gezegd verdacht van moord;
in bovenvermelde strafzaak hebben meerdere pro forma zittingen plaatsgevonden, laatstelijk op 20 september 2012 en 18 december 2012;
bij voornoemde gelegenheden heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank de verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verzoeker afgewezen;
de rechter is op voornoemde terechtzittingen opgetreden als voorzitter van de meervoudige strafkamer;
de rechter zal ten tijde van de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak, welke staat gepland in mei 2013, wederom optreden als voorzitter van de betreffende meervoudige strafkamer.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting mondeling toegelichte gronden.
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het verzoek tijdig is ingediend. Een wrakingsverzoek verdient een weloverwogen beslissing en de jurisprudentie geeft de ruimte aan de verdediging om een wrakingsverzoek te overdenken. Juist om die reden is het verschoonbaar dat de verdediging gewacht heeft op het bekend worden van nadere informatie over de samenstelling van de rechtbank op toekomstige zittingen. De raadsman heeft een aantal malen geïnformeerd naar de samenstelling van de rechtbank, en op dezelfde dag dat de verdediging geïnformeerd werd dat de rechter daarvan deel zou uitmaken, is het wrakingsverzoek ingediend.
Vaste jurisprudentie is dat bij een wrakingsverzoek naar aanleiding van een procesbeslissing, ook gekeken wordt naar de motivering van die procesbeslissing.
Verzoeker zit ruim anderhalf jaar in voorlopige hechtenis. Hij ontkent gemotiveerd de betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Verzoeker wil derhalve van de rechtbank vernemen waarom hij langer in voorlopige hechtenis moet blijven, terwijl medeverdachten – tegen wie het bewijs omvangrijker lijkt – op datzelfde moment worden vrijgelaten. Als de rechter daar vervolgens helemaal niets over zegt behalve ‘dat de ernstige bezwaren nog aanwezig zijn’, dan wordt verzoeker door de rechter ook geen enkel alternatief aangereikt voor de vrees dat het verschil moet worden verklaard vanuit vooringenomenheid, aldus de raadsman.
Dat daar ondanks de uitvoerige motivering van het wrakingsverzoek niet inhoudelijk door de rechter op is gereageerd, is bepaald gebrekkig te noemen en in zoverre zelfs een bevestiging van het wrakingsverzoek, dat tegen precies datzelfde gebrek is gericht.
De rechter heeft op de zitting van 20 september 2012 het bestaan van ernstige bezwaren onder meer geformuleerd met de uitkomst van forensisch onderzoek.
Op de zitting van 18 december 2012 was de stand van het onderzoek in dat opzicht dusdanig veranderd dat de raadsman namens verzoeker gemotiveerd kon bepleiten dat de beslissing van de rechtbank over de voorlopige hechtenis nu een andere zou moeten zijn. Zelfs de toevoeging aan het dossier van een zeer ontlastende contra-expertise, terwijl verzoeker al anderhalf jaar zegt dat hij onschuldig is, en terwijl verzoeker op (m)eerdere zittingen had moeten aanhoren dat het onderzoek nog niet af was omdat er nog op een contra-expertise moest worden gewacht, was voor de rechtbank niet eens aanleiding om opnieuw met een gemotiveerde beslissing te komen, toegespitst op de stand van het onderzoek.
De schriftelijke reactie van de rechter lijkt hier tegenover te stellen dat er DNA-deskundigen zijn opgeroepen voor de inhoudelijke behandeling in mei 2013, maar die beslissing werd reeds ter zitting van 13 juli 2012 genomen en niet op initiatief van de rechtbank.
Wanneer dan, in zo'n cruciaal stadium van de zaak, na zo'n uitvoerig verzoek, cliënt ongemotiveerd in voorlopige hechtenis dient te blijven en medeverdachten worden heengezonden, dan mag je als verdachte en raadsman objectief vrezen dat de rechtbank vooringenomen was, want: de rechter geeft blijk dat zij niet meer opnieuw en serieus wil nadenken over wel heel serieuze verzoeken.
Het verzoek dient dan ook te worden toegewezen, aldus de raadsman.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Het is voor verzoeker te betreuren dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak langer op zich heeft laten wachten. Dit is het gevolg van het feit dat in deze zaak, naast verdachte, andere verdachten naar voren zijn gekomen. In de onderhavige strafzaak speelt DNA-problematiek een voorname rol, waarbij onderzoek is gedaan door het NFI en tevens op verzoek van verzoeker een contra-expertise is uitgevoerd. De uitkomsten hiervan heeft de rechtbank echter niet zo eenduidig aangemerkt dat de ernstige bezwaren tegen verdachte weg zijn genomen.
De rechtbank wil deze DNA-problematiek tijdens de inhoudelijke behandeling ruimschoots aan de orde laten komen, onder meer door het horen van deskundigen, en de rechtbank wil daarbij open staan voor alle mogelijke invalshoeken. De rechtbank heeft dan ook op geen enkele wijze vooruit willen lopen op mogelijke conclusies met betrekking tot deze ingewikkelde DNA-materie.
De beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis van verzoeker die de rechtbank op 18 december 2012 heeft genomen, is een procesbeslissing en getuigt niet van vooringenomenheid. Het feit dat verzoeker bekend is geraakt met het feit dat de rechter voorzitter zal zijn van de meervoudige kamer welke is belast met de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak, levert evenmin een feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aldus de rechter.

4.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tijdig is ingediend, nu de raadsman op een zorgvuldige wijze informatie heeft verzameld, alvorens het wrakingsverzoek in te dienen.
Ter zitting van 18 december 2012 heeft de raadsman uitgebreid verweer gevoerd tegen voortzetting van de voorlopige hechtenis van verzoeker, aldus de officier van justitie. De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis in zeer algemene termen afgewezen. Het openbaar ministerie had zich onder die omstandigheden een meer uitgebreide argumentatie door de rechtbank kunnen voorstellen. Het uitblijven hiervan is evenwel geen grond voor wraking, nu deze beslissingen geen feiten of omstandigheden opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechtbank/rechter.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De ontvankelijkheid van verzoeker
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden - zoals artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvorderingvereist.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede "zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn" betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Op 18 december 2012 heeft de rechtbank besloten om het bevel tot voorlopige hechtenis van verzoeker niet op te heffen, dan wel te schorsen. Vanaf 28 december 2012 heeft de raadsman – na beraad met verzoeker – meermalen bij de rechtbank geïnformeerd naar de samenstelling van de meervoudige strafkamer welke belast zal zijn met de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak. Op 22 januari 2013 heeft de raadsman vernomen dat de rechter wederom als voorzitter zal optreden, waarop de raadsman het wrakingsverzoek tegen de rechter heeft ingediend.
De wrakingskamer constateert dat enige tijd is verstreken tussen de momenten van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de voorlopige hechtenis, het overleg tussen de raadsman en verzoeker hierover, en vervolgens het door de raadsman vernemen van de samenstelling van de meervoudige kamer welke belast zal zijn met de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak.
De vraag is of gegeven dit tijdsverloop is voldaan aan de eis dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
In dit specifieke geval kan de rechtbank billijken dat de raadsman alvorens het wrakingsverzoek te doen zeker wilde weten of de rechter weer deel zou uitmaken van de kamer welke de zaak inhoudelijk zal gaan behandelen.Immers alleen dan zou een wraking zin kunnen hebben.
Het wrakingsverzoek is dus tijdig gedaan.
Verzoeker is derhalve ontvankelijk.
5.2.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een van de door de rechtbank genomen beslissingen. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissingen feiten opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechtbank.
De wrakingskamer begrijpt dat in onderhavige strafzaak complexe DNA-problematiek aan de orde is. Meerdere verdachten – waaronder verzoeker – zijn volgens het openbaar ministerie betrokken bij het strafbare feit. In deze strafzaak heeft de rechtbank meerdere beslissingen genomen, waaronder laatstelijk op 18 december 2012 het afwijzen van de verzoeken tot opheffing en schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verzoeker.
Hoewel een uitvoeriger motivering van de afwijzende beslissing van de rechtbank mogelijk gewenst was, rechtvaardigt het achterwege blijven daarvan niet de vrees dat de beslissing is ingegeven door een vooringenomenheid jegens verzoeker.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking
af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. A.A.M. van Oosten voorzitter, mrs. R.H. de Vries en
K.A. Brunner, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2013 in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.