ECLI:NL:RBAMS:2013:8644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
HA ZA 13-194
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitrale vonnissen wegens partijdigheid en schending van hoor en wederhoor

In deze zaak vordert eiser de vernietiging van twee arbitrale vonnissen, omdat hij meent dat de arbiter partijdig was en het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. De vordering is afgewezen door de rechtbank, die oordeelt dat eiser de mogelijkheid tot wraking had kunnen benutten, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat een vordering tot vernietiging niet kan slagen als de wrakingsmogelijkheid aanwezig was. Eiser was bekend met de gronden voor zijn vordering tijdens de arbitrale procedure, wat betekent dat hij de weg van wraking had kunnen inslaan. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vernietiging op deze gronden niet kan worden toegewezen. Eiser wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Nibe-SVV, die zijn begroot op € 1.493,00. De rechtbank benadrukt dat de procedure niet gaat om handhaving van intellectuele eigendomsrechten, maar om de vernietiging van arbitrale vonnissen, en dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. Het vonnis is uitgesproken door mr. G.H. Marcus op 27 november 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/535921 / HA ZA 13-194
Vonnis van 27 november 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. G.S. de Haas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIBE-SVV B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D. van Kampen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Nibe-SVV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende vordering tot verwijzing van [eiser] van 1 februari 2013, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord van Nibe-SVV, met één productie,
  • het vonnis in incident van 27 maart 2013,
  • de conclusie van antwoord van Nibe-SVV,
  • het tussenvonnis van 5 juni 2013 waarin een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 oktober 2013, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 18 juni 2007 en op 25 september 2007 overeenkomsten gesloten inzake de uitgave van het boek ‘[naam boek], 2e druk’ en het boek ‘[naam boek]’.
2.2.
Over deze overeenkomsten is een geschil ontstaan dat is voorgelegd aan het Nederlands Arbitrage Instituut.
2.3.
Op 1 december 2011 vond de eerste zittingsdag plaats. Op 29 februari 2012 heeft de arbiter, mr. W. Tonkens-Gerkema, een tussenvonnis gewezen. Op 28 juni 2012 en 14 september 2012 vonden de respectievelijk tweede en derde zittingsdag plaats. Op 1 november 2012 heeft de arbiter eindvonnis gewezen. Het eindvonnis is op 6 november 2012 gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank Amsterdam.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (samengevat) vernietiging van de door het Nederlands Arbitrage Instituut gewezen arbitrale vonnissen van 29 februari 2012 en 1 november 2012, met veroordeling van Nibe-SVV in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de arbiter die de vonnissen heeft gewezen partijdig was en dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Volgens [eiser] heeft de secretaris (die uit naam van de arbiter sprak) tijdens de tweede zittingsdag het voorstel gedaan om in het kader van een poging tot een minnelijke regeling te komen, een sturende rol te spelen bij een schikkingspoging. [eiser] is akkoord gegaan met het voorstel om te proberen om tot een minnelijke regeling te komen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de arbiter daarin inderdaad een sturende rol zou spelen. Na afloop van de zitting is [eiser] rechtstreeks gebeld door de secretaris die er bij hem op heeft aangedrongen om het (tijdens de tweede zittingsdag gedane) schikkingsvoorstel van Nibe-SVV te accepteren. Direct na dit telefoongesprek heeft de secretaris contact opgenomen met mr. De Haas. De secretaris maakte in dit gesprek duidelijk dat [eiser] een kansloze zaak had en dat om die reden door de arbiter geen verdere pogingen zouden worden ondernomen om partijen nog tot een schikking te bewegen. [eiser] heeft uiteindelijk op het schikkingsvoorstel gereageerd met een tegenvoorstel waarop Nibe-SVV slechts een nieuw tegenvoorstel eiste. Mr. De Haas heeft de secretaris hierna verzocht om de beloofde sturende rol in te vullen, echter daarop gaf de secretaris aan dat de arbiter haar sturende rol niet verder wilde laten reiken dan dat zij [eiser] adviseerde om zonder meer het voorstel van Nibe-SVV te accepteren. Daarbij herhaalde hij dat [eiser] een kansloze zaak had. Nadat Nibe-SVV terugkwam op haar schikkingsvoorstel heeft de arbiter geen actie ondernomen om te proberen partijen alsnog tot elkaar te brengen. De arbiter heeft dus enkel druk uitgeoefend op [eiser] om het voorstel van Nibe-SVV te accepteren. Als gevolg van deze gang van zaken twijfelt [eiser] ernstig aan de onpartijdigheid van de arbiter. Kennelijk had zij halverwege de zaak haar oordeel al klaar. Deze gedachte wordt bevestigd door het feit dat de arbiter ook geen acht meer sloeg op de argumenten die door [eiser] tijdens de laatste zittingsdag en in de daarvoor voorbereide pleitnota naar voren zijn gebracht. Het gewezen eindvonnis bevestigde voor [eiser] definitief dat er sprake was van vooringenomenheid en partijdigheid. Om die reden kunnen de arbitrale vonnissen niet in stand blijven, volgens nog steeds [eiser].
Voor [eiser] is het onduidelijk of de arbiter dan wel de secretaris, ook met Nibe-SVV heeft gesproken. Als dat wel het geval is, dan is er naast partijdigheid ook nog sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. [eiser] behoort er immers van op de hoogte te zijn dat door de arbiter of de secretaris wordt gesproken met de (advocaat van de) wederpartij, aldus steeds [eiser].
3.3.
Nibe-SVV heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op de limitatief in de wet genoemde gronden (artikel 1065 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Nu [eiser] heeft nagelaten om één van de gronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 Rv voor de vernietiging aan te dragen, dient ingevolge artikel 1064 lid 5 Rv te worden geoordeeld dat er sprake is van verval van recht als gevolg waarvan de vordering dient te worden afgewezen. Bovendien voert Nibe-SVV aan dat een vordering tot vernietiging volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 februari 1994, NJ 1994/765) niet kan slagen als van de wrakingsmogelijkheid ex artikel 1033 Rv gebruik gemaakt had kunnen worden. Nu dat het geval is – [eiser] heeft immers zelf beweerd dat hij tijdens het arbitraal geding met één of meer redenen van wraking bekend is geraakt – dient de vordering ook op die grond afgewezen te worden. Ten slotte heeft Nibe-SVV aangevoerd dat [eiser] niet heeft voldaan aan de stelplicht omdat een deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt. Aldus steeds Nibe-SVV.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of, zoals Nibe-SVV heeft gesteld, de vordering dient te worden afgewezen omdat [eiser] in strijd met artikel 1064 lid 5 Rv heeft nagelaten om in de dagvaarding één van de in artikel 1065 lid 1 Rv genoemde gronden voor vernietiging aan te dragen.
4.2.
[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat hij zich in de dagvaarding heeft beroepen op vernietiging van de arbitrale vonnissen wegens partijdigheid en schending van het beginsel van hoor en wederhoor en dat deze gronden onder de reikwijdte van de vernietigingsgrond zoals genoemd in artikel 1065 lid 1 onder e Rv vallen. Voor zover Nibe-SVV meent dat er enkel sprake kan zijn van vernietiging van een arbitraal vonnis wanneer één of meer van de in artikel 1065 lid 1 Rv bedoelde gronden voor vernietiging letterlijk worden genoemd, vindt deze opvatting geen steun in het recht, volgens [eiser].
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1065 lid 1 Rv volgt dat vernietiging van een arbitraal vonnis slechts plaats kan vinden op de in dat artikel limitatief opgesomde gronden. Deze vernietigingsgronden moeten bovendien reeds in de dagvaarding worden voorgedragen, op straffe van verval van het recht daartoe, zo volgt uit artikel 1064 lid 5 Rv. Voorgaande betekent dat de rechtbank voor wat betreft de aangevoerde vernietigingsgronden enkel acht zal slaan op de gronden zoals genoemd in de dagvaarding. In de dagvaarding heeft [eiser] aan zijn vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen ten grondslag gelegd dat de arbiter die de vonnissen heeft gewezen partijdig was en dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Uit de toelichting op artikel 1065 lid 1 onder e Rv volgt dat deze gronden vallen onder de reikwijdte van dit artikel (het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden). Nu de wet of jurisprudentie geen steun biedt aan de stelling dat de betreffende grond voor vernietiging letterlijk dient te worden genoemd wanneer vernietiging van een arbitraal vonnis wordt gevorderd, wordt het daaromtrent door Nibe-SVV gevoerde verweer verworpen.
4.4.
Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het door Nibe-SVV gevoerde verweer dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen nu hij van de wrakingsmogelijkheid ex artikel 1033 Rv gebruik had kunnen maken.
4.5.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 februari 1994, NJ 1994/765 geoordeeld dat voor vernietiging van het vonnis wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of onafhankelijk zijn van een arbiter alleen dan plaats is wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig dan wel niet onafhankelijk was, hetzij omtrent diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden van het geval mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld, te vergen dat zij zich bij de uitspraak neerlegt. Een partij kan in een zodanige vordering tot vernietiging slechts slagen, indien de door hem aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden hem gedurende de arbitrale procedure niet bekend zijn geweest en het hem niet valt toe te rekenen dat hij daarmee in dat stadium niet bekend was. Valt dit hem wel toe te rekenen of was hij daarmee reeds vóór het arbitraal vonnis bekend, dan heeft voor hem de weg van wraking van de betreffende arbiter opengestaan, hetgeen een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis op grond van deze feiten en omstandigheden uitsluit.
4.6.
Ten aanzien van de aangevoerde grondslag voor vernietiging dat de arbiter partijdig was, geldt dat [eiser] met deze gestelde omstandigheid reeds gedurende de arbitrale procedure bekend was. Immers, [eiser] heeft zelf gesteld dat de secretaris een week na de tweede zittingsdag contact met hem en zijn raadsman heeft opgenomen. [eiser] heeft aangevoerd dat hij desondanks (tijdens de derde zittingsdag) geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot wraking omdat dat zou betekenen dat de kosten enorm zouden toenemen. Bovendien had hij toch nog hoop op de goede afloop van de zaak, gelet op uitlatingen van de arbiter en het gevoerde slotpleidooi. De rechtbank is van oordeel dat, wat er van deze argumenten om niet tot wraking over te gaan ook zij, dit een eigen keus is geweest van [eiser] die niet wegneemt dat de mogelijkheid van wraking heeft opengestaan. Dat betekent dat de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis, voor zover deze is gegrond op de stelling dat de arbiter partijdig was, niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
4.7.
Ook de stelling dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden kan niet leiden tot toewijzing van de vordering. Niet alleen heeft Nibe-SVV gemotiveerd betwist dat de secretaris ook met haar inhoudelijk over de zaak heeft gesproken, ook geldt dat zelfs als de secretaris wel inhoudelijk met haar over de zaak had gesproken, dit een omstandigheid is waarmee [eiser] gedurende de arbitrale procedure bekend had kunnen zijn geweest. Immers, [eiser] (althans zijn advocaat) had, nadat door de secretaris contact was opgenomen met hem en zijn raadsman, bij Nibe-SVV kunnen informeren of de secretaris ook met haar inhoudelijk over de zaak had gesproken. Het nalaten hiervan is een omstandigheid die aan [eiser] is toe te rekenen. Nu dit hem valt toe te rekenen betekent dit (met inachtneming van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad) dat voor [eiser] de weg van wraking heeft opengestaan, hetgeen een vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen op grond van de gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor uitsluit.
4.8.
Gelet op vorenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.9.
Nibe-SVV heeft gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld in de integrale vergoeding van de proceskosten van rechtsbijstand. Zij heeft aan die vordering artikel 1019h Rv en misbruik van procesrecht ten grondslag gelegd. Volgens haar volgt uit recente rechtspraak van de Hoge Raad en het Europese Hof van Justitie dat artikel 1019h Rv ruim dient te worden geïnterpreteerd en toegepast. Indien de rechtbank dat niet van oordeel is, dan geldt dat [eiser] heeft moeten begrijpen dat onderhavige procedure geen reële kans van slagen heeft en dat de door hem aangevoerde gronden ontoereikend zijn voor toewijzing van de vordering.
4.10.
[eiser] heeft verweer gevoerd. Volgens hem is artikel 1019h Rv niet van toepassing op onderhavige zaak, omdat het in onderhavige zaak niet draait om handhaving van rechten van intellectueel eigendom, waarvan tijdens de arbitrale procedure wel sprake was. Bovendien is er geen sprake van misbruik van procesrecht. Daarvoor dient sprake te zijn van aperte onredelijkheid, hetgeen niet het geval is, volgens steeds [eiser].
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. In zaken van handhaving van rechten van intellectueel eigendom kan de in het ongelijk gestelde partij, voor zover nodig, worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten, zo volgt uit artikel 1019h Rv. De rechtbank is van oordeel dat onderhavige zaak geen zaak van handhaving van rechten van intellectueel eigendom betreft. Onder handhaving vallen, volgens de toelichting op artikel 1019 Rv, alle maatregelen en acties ter zake van inbreuk op één of meer intellectuele eigendomsrechten, maar ook andere acties, zoals bijvoorbeeld de door Nibe-SVV genoemde exequaturprocedure waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht (HvJ EU 18 oktober 2011, zaak nr. C-406/09, NJ 2012/19 (Realchemie/Bayer)). Weliswaar is niet vereist dat in de procedure de inbreukvraag aan de orde is (zoals ook volgt uit het door Nibe-SVV aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2012 (HR 22 juni 2012, LJN BW 0393 (Knooble/NNI)), echter de procedure dient wel te strekken tot handhaving van het intellectuele eigendomsrecht. Hoewel de arbitrale procedure strekte tot handhaving van een intellectueel eigendomsrecht, strekt onderhavige zaak enkel tot vernietiging van de in de arbitrale procedure gewezen vonnissen. Van een zaak die strekt tot handhaving van een intellectueel eigendomsrecht is derhalve geen sprake.
4.12.
Ook van misbruik van procesrecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Van misbruik van procesrecht kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad pas sprake zijn als de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de eisende partij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Van een dergelijke situatie is geen sprake.
4.13.
Dat betekent dat de rechtbank de proceskosten zal berekenen aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief. De kosten aan de zijde van Nibe worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Nibe tot op heden begroot op € 1.493,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: MGV