ECLI:NL:RBAMS:2013:8581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
C-13-531780 - HA ZA 12-1466
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in incident over bevoegdheid van een Turks rechtspersoon om rechtsvordering in Nederland in te stellen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een incident tussen de vennootschap naar Turks recht, Gita Çelik ve İnşaat Sanayi Ticaret Ltd. Şirketi, en ABN AMRO Bank N.V. De rechtbank heeft de vraag aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) voorgelegd of Gita, die in Turkije in staat van faillissement is verklaard, bevoegd is om zelfstandig een rechtsvordering in Nederland in te stellen tegen ABN AMRO. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 16 oktober 2013 aangekondigd dat zij inlichtingen zal inwinnen over deze bevoegdheid en heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun opmerkingen over de voorgenomen vraagstelling te geven.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank de vragen geformuleerd die zij aan het IJI wil voorleggen. ABN AMRO heeft voorgesteld om de vraag meer toe te spitsen op de onderhavige casus, wat de rechtbank heeft overgenomen. Gita heeft verzocht om een eerdere uitspraak van het Hof te Ankara te betrekken bij de vraagstelling, wat de rechtbank ook heeft gedaan. De rechtbank heeft echter een verzoek van Gita om aanvullende omstandigheden te betrekken bij de vraagstelling afgewezen, omdat deze niet door ABN AMRO konden worden gereageerd.

De rechtbank heeft besloten dat de griffier een kopie van het vonnis en de overige processtukken aan het IJI zal doen toekomen en heeft de zaak op de parkeerrol geplaatst in afwachting van de rapportage van het IJI. De partijen zijn vrij om de zaak weer op de rol te plaatsen voor conclusie na de IJI-rapportage. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/531780 / HA ZA 12-1466
Vonnis in incident van 11 december 2013
in de zaak van
de vennootschap naar Turks recht
GITA ÇELIK VE INSAAT SANAYI TICARET LTD SIRKETI,
gevestigd te Kosbas (Turkije),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.P. Wolf,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Meuleman.
Partijen zullen hierna Gita en ABN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 16 oktober 2013,
  • de akte van Gita, met producties,
  • de akte van ABN.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In het tussenvonnis van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij bij het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) inlichtingen zal inwinnen over de vraag of Gita bevoegd is om een rechtsvordering in te dienen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis vragen geformuleerd (r.o. 2.3. van het tussenvonnis) die zij voornemens is ter beantwoording voor te leggen aan het IJI en heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld zich over die voorgenomen formulering uit te laten.
2.2.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over de voorgenomen vraagstelling aan het IJI. De rechtbank zal hierna ingaan op de opmerkingen die partijen hebben gemaakt.
Ten aanzien van vraag 1
2.3.
ABN heeft voorgesteld om vraag 1 meer toe te spitsen op de onderhavige casus. De door haar voorgestelde vraagstelling luidt: “Is een vennootschap naar Turks recht, die in Turkije in staat van faillissement is verklaard, naar Turks recht bevoegd om zelfstandig een rechtsvordering in Nederland tegen een Nederlandse gedaagde in te stellen?”
De rechtbank zal de voorgestelde wijziging overnemen in haar vraagstelling aan het IJI.
2.4.
Gita heeft verzocht om de uitspraak van het Hof te Ankara van 22 juni 2010 bij vraag 1 te betrekken. In die uitspraak is bepaald dat de laatste wettelijke vertegenwoordiger van de vennootschap bevoegd is om een procedure in te stellen, indien op het moment van het instellen van de vordering sprake is van een failliete boedel zonder raad van curatoren en van een spoedeisend belang.
De rechtbank zal deze uitspraak noemen in vraag 1 aan het IJI.
Ten aanzien van vraag 2
2.5.
Beide partijen hebben opgemerkt dat in de voorgenomen vraag 2 aan het IJI een fout staat. Volgens hen klopt het niet dat de administrators zijn aangesteld in juli 2011. Volgens Gita zijn de administrators aangesteld in juli 2010. Zij verwijst daarvoor ook naar de als productie 1 bij haar akte van 12 juni 2013 overgelegde legal opinion waarin staat dat de administrators zijn aangesteld in juli 2010.
2.6.
De rechtbank zal de datum waarop de administrators zijn aangesteld aanpassen in haar vraagstelling aan het IJI.
Ten aanzien van vraag 2 en 3
2.7.
Gita heeft verzocht om bij de in aanmerking te nemen omstandigheden ook te betrekken (kort gezegd) dat na het ontslag van de curatoren begin 2011 een nieuwe vergadering van schuldeisers is uitgeschreven, dat die vergadering op 4 juni 2013 heeft plaatsgevonden, dat drie van de vier tijdens die vergadering voorgestelde curatoren in de uitspraak van de rechtbank te Kocaeli van 11 juli 2013 tot curator zijn benoemd en dat de tweede vergadering van schuldeisers aanstaande is.
2.8.
Gita heeft ter onderbouwing van deze omstandigheden naar producties in de Turkse taal verwezen. Nu de rechtbank deze producties niet kan lezen en ABN niet in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren, wijst de rechtbank het verzoek van Gita om voornoemde omstandigheden ook te betrekken in de vraagstelling aan het IJI af.
Ten aanzien van vraag 4
2.9.
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van vraag 4.
Overige opmerkingen
2.10.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat het IJI kennis neemt van alle processtukken inclusief producties. De rechtbank zal bepalen dat de griffier van de rechtbank een kopie van het vonnis en de overige processtukken aan het IJI zal doen toekomen en zal het IJI verzoeken om bij de beantwoording van de vragen dit vonnis inclusief de overige processtukken in acht te nemen.
2.11.
ABN heeft voorts verzocht om een extra vraag aan het IJI te formuleren die inhoudt: “Loopt een Nederlandse gedaagde in een situatie waarbij zij, na daartoe te zijn veroordeeld, aan de gefailleerde Turkse vennootschap heeft betaald en in welk faillissement nieuwe curatoren zijn benoemd het risico opnieuw door de (eventueel opvolgende) curatoren tot betaling te worden aangesproken, of bevrijdt een betaling aan de failliete vennootschap de gedaagde jegens de (eventueel opvolgende) curatoren?”
2.12.
De rechtbank wijst het verzoek om deze vraag aan het IJI voor te leggen af, nu deze vraag geen betrekking heeft op de vraag of Gita bevoegd is om een rechtsvordering in te dienen. Deze vraag ziet veeleer op de positie van ABN na een eventuele veroordeling in onderhavige procedure.
2.13.
Voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vragen zoals hierna geformuleerd aan het IJI zal voorleggen.
2.14.
Na het uitbrengen van de rapportage door het IJI zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten.
2.15.
De zaak zal in afwachting van de IJI-rapportage op de parkeerrol worden geplaatst. Het staat partijen vrij om de zaak van de parkeerrol weer op de rol te plaatsen voor conclusie na IJI-rapportage op het moment dat het rapport gereed is of indien voortprocederen anderszins gewenst is.
2.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verzoekt het Internationaal Juridisch Instituut, gevestigd aan [straatnaam], om (zo mogelijk) vòòr 1 april 2014 met betrekking tot het in de rechtsoverwegingen 5.4. en 5.5. van het tussenvonnis van 17 april 2013 weergegeven geschilpunt rapport uit te brengen, met inachtneming van dit vonnis en de overige processtukken in onderhavige zaak,
3.2.
verzoekt het IJI in zijn rapport de volgende vragen te beantwoorden:
Is een vennootschap naar Turks recht, die in Turkije in staat van faillissement is verklaard, naar Turks recht bevoegd om zelfstandig een rechtsvordering in Nederland tegen een Nederlandse gedaagde in te stellen? Wilt u bij het antwoord op deze vraag ook de uitspraak van het Hof te Ankara van 22 juni 2010 (Danistay, 9. Daire, esas numarasi 2008/1641, karar numerasi 2010/3259, karar tarihi 22.06.2010) betrekken?
Wilt u, indien nodig, bij de beantwoording van vraag 1 de volgende omstandigheden in aanmerking nemen:
- de vennootschap is op 8 juli 2010 in staat van faillissement verklaard
- de “administrators” zijn benoemd/aangesteld in juli 2010
- op 8 oktober 2010 heeft de eerste vergadering van schuldeisers plaatsgevonden
- op verschillende data begin 2011 hebben de “administrators” ontslag genomen
- een tweede vergadering van schuldeisers heeft nimmer plaatsgevonden
3. Wilt u aangeven of de beantwoording van vraag 1 anders luidt indien bij de in aanmerking te nemen omstandigheden ook wordt betrokken dat er begin juli 2013 nieuwe curatoren (“administrators”) zijn benoemd?
4. Heeft u nog andere opmerkingen die van belang zijn voor de beslissing op de vraag of de vennootschap bevoegd is om een rechtsvordering in te dienen?
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis en de overige processtukken aan het IJI zal doen toekomen;
3.4.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 1 oktober 2014 voor conclusie na IJI-rapportage, eerst aan de zijde van ABN, daarna aan de zijde van Gita,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: MGV