ECLI:NL:RBAMS:2013:8551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
13-680005-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland na veroordeling voor drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een rechterlijke beslissing van het Landsgericht Hamburg van 23 september 2010, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 3 maanden voor drugshandel. De veroordeelde, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is op 4 juni 2009 in Nederland aangehouden en heeft in totaal tijd in overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis doorgebracht.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 2 juli en 1 oktober 2013, waarbij de veroordeelde, zijn raadsman mr. W.R. Jonk, en de officier van justitie aanwezig waren. De raadsman betoogde dat de veroordeelde enkel was veroordeeld voor de invoer van 7 kilo cocaïne en niet voor betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor een groter transport. De rechtbank oordeelde echter dat het Duitse vonnis zowel de invoer als de voorbereidingshandelingen omvatte, en verwierp het verweer.

De rechtbank concludeerde dat de feiten die aan de Duitse veroordeling ten grondslag lagen, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van het Duitse vonnis toelaatbaar is, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van de tijd die de veroordeelde al in detentie had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn re-integratie in de Nederlandse samenleving na zijn vrijlating in Duitsland. Uiteindelijk legde de rechtbank een gevangenisstraf van 900 dagen op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

parketnummer: 13/680005-11
RK nummer: 13/2858
Datum uitspraak: 15 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van
2 mei 2013 en strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van het Landsgericht Hamburg (Duitsland) van 23 september 2010. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de vrijheidsbenemende straf van 3 jaar en 3 maanden van:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1961],
wonende op het adres [adres] te [plaats],
verder te noemen: veroordeelde.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 2 juli 2013 en 1 oktober 2013. Daarbij zijn telkens de veroordeelde, zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere en de officier van justitie gehoord.

2.Identiteit veroordeelde

Veroordeelde heeft op beide zittingen verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd juist zijn en dat hij de Turkse en de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toelaatbaarheid

De Duitse autoriteiten hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van het Landsgericht Hamburg (Duitsland) van 23 september 2010.
De veroordeelde is op 4 juni 2009 aangehouden in Nederland ter fine van overlevering aan Duitsland. Hij heeft vanaf die datum tot 2 september 2009 en van 11 september 2009 tot zijn overlevering op 18 september 2009 aan Duitsland in Nederland in overleveringsdetentie verbleven. Veroordeelde is vanaf 19 september 2009 tot 23 september 2010 in Duitsland gedetineerd geweest, waarna hij – op de dag van de uitspraak – op 23 september 2010 in vrijheid is gesteld.
De rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat uit het Duitse vonnis volgt dat de veroordeelde uitsluitend is veroordeeld voor de invoer van 7 kilo cocaïnemengsel en niet voor betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen ten aanzien van een transport van 500 kilo heroïnemengsel.
De rechtbank is met officier van justitie van oordeel dat het Duitse vonnis wel degelijk inhoudt dat een straf is opgelegd voor zowel de invoer van 7 kilo cocaïnemengsel als voor betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen ten aanzien van een transport van 500 kilo heroïnemengsel. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Duits recht strafbaar zijn. Deze feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar.
De feiten worden naar Nederlands recht gekwalificeerd als:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
Veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn geweest.
De tenuitvoerlegging van het hiervoor vermelde vonnis dient toelaatbaar te worden verklaard nu is bevonden dat aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan. Het verlof tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis zal op na te melden wijze worden verleend.

4.Motivering van de strafoplegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in Nederland in overleveringsdetentie en in Duitsland in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hierbij heeft de officier van justitie een korting toegepast van 3 maanden – ten opzichte van de in Duitsland opgelegde straf van 3 jaar en 3 maanden – vanwege het feit dat het enige tijd heeft geduurd voordat onderhavige zaak ter terechtzitting is behandeld.
Door de raadsman is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat deze eis onvoldoende rekening houdt met het feit dat de veroordeelde op 23 september 2010 door de Duitse rechter in vrijheid is gesteld zonder enige beperking. Bovendien is de detentieperiode in Duitsland voor de veroordeelde zwaar geweest vanwege onder andere het feit dat hij zeven maanden in afzondering heeft gezeten. De veroordeelde heeft sinds 23 september 2010 zijn leven in Nederland weer opgepakt. Hij is sinds oktober 2010 weer aan het werk als buschauffeur en is niet meer met justitie in aanraking gekomen. Vervolgens heeft de eerste zitting in onderhavige procedure pas plaatsgevonden op 2 juli 2013. Een belangrijk doel van het EG-verdrag inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (EGTUL) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) is de re-integratie van de veroordeelde in het land van herkomst. In het onderhavige geval zou iedere straf die ertoe leidt dat de veroordeelde opnieuw vast komt te zitten, strijdig zijn met het reeds bereikte doel van re-integratie. De raadsman heeft daarom verzocht een straf op te leggen waarvan de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de detentie tot nu toe niet overstijgt.
Bij de vaststelling van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van veroordeelde. De rechtbank neemt voorts het volgende in overweging.
Op de dag van de uitspraak van het vonnis op 23 september 2010 is de veroordeelde door de Duitse rechter in vrijheid gesteld. De veroordeelde heeft vervolgens zijn leven in Nederland weer opgepakt. Zoals ook door de raadsman naar voren is gebracht heeft hij sinds oktober 2010 een baan in Nederland en is hij na zijn vrijlating in Duitsland niet meer met justitie in aanraking gekomen. De re-integratie van de veroordeelde in de Nederlandse samenleving is bereikt. Er is sprake van een behoorlijk tijdsverloop sinds het Duitse vonnis en de vrijlating van de veroordeelde op 23 september 2010 en de vordering van de officier van justitie ex artikel 18 WOTS van 2 mei 2013. De eerste behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Met de raadsman constateert de rechtbank dat een belangrijk doel van het EG-verdrag inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (EGTUL) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) de re-integratie van de veroordeelde in het land van herkomst is en dat dit doel in het onderhavige geval bereikt is.
De rechtbank is vanwege deze omstandigheden van oordeel dat de veroordeelde niet opnieuw in Nederland vast moet komen te zitten. Een groot deel van de op te leggen straf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd. Naast een gevangenisstraf zal tevens een werkstraf worden opgelegd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 10 en 10a Opiumwet;
de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30, en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 2, 3, 5, 6, 7 en 8 van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, gesloten te Brussel op 13 november 1991 (Trb. 1992, 39).

6.Beslissing

VERKLAART TOELAATBAARde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Landsgericht Hamburg (Duitsland) van 23 september 2010 opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
LEGT OPeen gevangenisstraf voor de duur van 900 (negenhonderd) dagen en een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 (tweehonderd veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveeltdat een gedeelte, groot 431 (vierhonderd eenendertig) dagen van de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
BEVEELTdat de tijd welke
[veroordeelde]voornoemd in Nederland in overleveringsdetentie en in Duitsland in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2013.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen