ECLI:NL:RBAMS:2013:8515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
13-737989-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Polen deels geweigerd in verband met te lage maximumstraffen in Nederland

Op 10 december 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 september 2013 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984 en thans gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het verbod op de Opiumwet en diefstal met geweld. Tijdens de zitting op 26 november 2013 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. M. Bijleveld, voerde verweer aan tegen de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor bepaalde feiten moest worden geweigerd, omdat niet voldaan was aan de vereisten van de Overleveringswet. Dit betrof met name feiten waarvoor in Nederland geen maximumstraf van ten minste twaalf maanden was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de feiten 3, 4 en 5 niet voldeden aan deze eis, terwijl de feiten 1, 2 en 5 wel aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank heeft de overlevering voor deze laatste feiten toegestaan.

De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de noodzaak om te waarborgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gerespecteerd. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet, in haar overwegingen betrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. W.H. van Benthem als voorzitter fungeerde, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2013. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737989-13
RK nummer: 13/6692
Datum uitspraak: 10 december 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 oktober 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 september 2013 door
the Judge of the District Courtin Opole (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1984],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [A],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 november 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. Bijleveld, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
I. vonnis van 1 december 2006 van
the District Court in Nysa,met kenmerk VI K 1288/06;
II. vonnis van 16 februari 2009 van
the District Court in Nysa,met kenmerk II K 69/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en twee maanden voor vonnis I en twee jaar en drie maanden voor vonnis II. Hiervan resteert volgens het EAB nog een straf van 1 maand en 18 dagen ten aanzien van vonnis I en een straf van 1 jaar en 1 maand ten aanzien van vonnis II.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 15 november 2013. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I van 1 december 2006 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Dit volgt uit het EAB en uit de verklaringen van de opgeëiste persoon.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat ten aanzien van dit vonnis niet duidelijk is of de opgeëiste persoon op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de datum en tijdstip van de behandeling ter terechtzitting, ondanks de informatie uit het EAB. Er is aldus sprake van een verstekvonnis zonder dat een garantie is gegeven conform artikel 12 sub d OLW, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak zodat hierover nadere vragen kunnen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit bij onderdeel d) van het EAB, het zogenaamde kruisjesformulier, optie a heeft aangekruist. Daarin is vermeld dat de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard op 24 november 2006 en is geïnformeerd over de tijd en plaats van de behandeling ter terechtzitting. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hieruit volgt dat sprake is van de situatie zoals beschreven in artikel 12 sub a (eerste deel) OLW. Een garantie conform artikel 12 sub d OLW is aldus niet vereist. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering voor de volgende feiten moet worden geweigerd, nu van deze feiten niet kan worden vastgesteld dat hierop in Nederland een maximumstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld:
  • feit 3 (nummering volgens EAB):
  • feit 4:
  • feit 5:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, ondanks het feit dat de precieze hoeveelheden van de cannabis bij de feiten 3, 4 en 5 ontbreekt, de overlevering moet worden toegestaan nu het kennelijk gaat om een kleine hennepplantage waarbij ook paddo’s zijn gevonden, terwijl feit 5 duidelijk laat zien dat de opgeëiste persoon frequent heeft gedeald. Deze feiten moeten in samenhang met elkaar worden bezien, zodat op die manier voor alle feiten de strafmaat voldoet aan artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW.
De rechtbank is van oordeel dat in het EAB verschillende, aparte, feiten zijn beschreven. Voor elk van die feiten moet worden voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen. Ten aanzien van de volgende feiten is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd, nu van deze feiten niet kan worden vastgesteld dat hierop in Nederland een maximumstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld:
  • feit 3 (nummering volgens EAB):
  • feit 4:
Feit 5, de verkoop van 26 porties marihuana in een periode van drie maanden, kwalificeert de rechtbank als dusdanig stelselmatige verkoop van marihuana dat artikel 11, derde lid van de Opiumwet hierop van toepassing is. Ondanks het feit dat de precieze hoeveelheden niet duidelijk zijn geworden, staat op dit feit naar Nederlands recht aldus een straf van maximaal zes jaren. Het verweer ten aanzien van dit feit wordt verworpen.
Voor de feiten 3 en 4 dient de overlevering aldus te worden geweigerd.
De rechtbank stelt vast dat de feiten 1, 2 en 5 zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 is gebleken dat niet is voldaan aan de vereisten van de Overleveringswet, wordt de overlevering voor deze feiten geweigerd.
Voor de overige feiten (feit 1, 2 en 5) wordt de overlevering toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Judge of the District Courtin Opole (Polen) ten aanzien van feit 3 (
he cultivated cannabis (…) in the form of 5 cuttings)en feit 4 (
he possessed psychoactive substances in the form of psilocybin (magic mushrooms) in the amount of 2,25 grams and marijuana).
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Judge of the District Courtin Opole (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten 1, 2 en 5.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. S. Ju en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.