ECLI:NL:RBAMS:2013:8500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
CV EXPL 12-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over coniferenhaag en bouwkundige voorzieningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben buren een geschil over een coniferenhaag en bouwkundige voorzieningen. De eisers, wonende aan de [adres], hebben in conventie gevorderd dat de gedaagde, eigenaresse van het aangrenzende pand, een coniferenhaag van 4,20 meter hoog zou verwijderen of snoeien tot een hoogte van 1,72 meter. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering tot verwijdering van de coniferenhaag is verjaard, aangezien deze meer dan 20 jaar geleden is geplaatst. De reconventionele vordering van de gedaagde tot schadevergoeding voor het onrechtmatig beschadigen van de haag door de eisers is afgewezen, omdat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de eisers verantwoordelijk waren voor de schade.

Daarnaast heeft de gedaagde vorderingen ingediend met betrekking tot de bouwkundige voorzieningen die de eisers aan hun uitbouw hebben aangebracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisers onrechtmatig hebben gehandeld door zonder toestemming een aansluiting op het platte dak van de gedaagde te maken. De vordering tot verwijdering van deze voorzieningen is toegewezen, terwijl de vorderingen van de eisers in conventie zijn afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de juridische principes van burenrecht, verjaring, en onrechtmatige daad, en biedt inzicht in de afwegingen die de rechter maakt bij het beoordelen van geschillen tussen buren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
Rolnummer: CV EXPL 12-21
Vonnis van: 3 december 2013
F.no.: 497

Vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
1.
[eiser 1]
2.
[eiser 2]
beide wonende te [woonplaats]
eisers in conventie
gedaagden in reconventie
nader te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. P.G. Salvadori (Arag Rechtsbijstand)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon

VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 25 september 2012 heeft de kantonrechter een gerechtelijke plaatsopneming (descente) met aansluitend een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 5 november 2012. Voorafgaande aan de descente/comparitie heeft [gedaagde] een notitie met producties toegezonden. Op de descente/comparitie zijn beide partijen en de gemachtigde van [eisers] verschenen. De kantonrechter heeft onder meer de tuin en de afwateringsconstructie op de uitbouw aan de achterzijde van beide panden bezichtigd. Op de aansluitende comparitie hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting handgeschreven aantekeningen gemaakt, welke aan het procesdossier zijn toegevoegd. Aan het slot van de zitting zijn nadere afspraken over de verdere behandeling van de zaak gemaakt en is een datum voor een voortgezette comparitie van partijen op de rechtbank bepaald. De voortgezette comparitie van partijen is gehouden op 18 december 2012. Bij die gelegenheid zijn [eiser 1], zijn gemachtigde en [gedaagde] verschenen. Voorafgaande aan de voortgezette comparitie hebben beide partijen aanvullende producties toegezonden en ter zitting toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt, welke aan het procesdossier zijn toegevoegd. Aan het slot van de voortgezette comparitie zijn nadere afspraken gemaakt over het vervolg van de procedure, welke afspraken de griffier aan partijen bij brief van 19 december 2012 heeft bevestigd. Vervolgens heeft [gedaagde] een tweetal aktes na comparitie met producties en tevens houdende wijziging van de reconventionele eis genomen, waarop [eisers] bij antwoord-akte hebben gereageerd. De zaak staat voor vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

in conventie en in reconventie

1.
In het tussenvonnis van 25 september 2012 heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld, de vorderingen in conventie en reconventie weergegeven en het verweer samengevat.

in conventie

samenvatting feiten, vordering en verweer
2.
[eisers] en [gedaagde] zijn buren. [gedaagde] is eigenaresse van het pand aan de [adres]. [eisers] hebben in 2010 de aangrenzende woning aan de [adres] gekocht en wonen daar sedert medio 2010. Beide woningen hebben een achtertuin die oost-west is gelegen. De achtertuinen worden gescheiden door een dichte houten schutting met een hoogte van circa 1,72 meter. Aan de kant van [gedaagde] staat langs de gehele lengte van de schutting een vrijwel ononderbroken coniferenhaag (zogenoemde thuja’s) met een hoogte van laatstelijk circa 4,20 meter. De thujahaag ligt ten zuiden van de tuin van [eisers]
3.
[eisers] vorderen in conventie – kort samengevat – bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen alle beplanting:
  • primair binnen
  • subsidiair binnen
  • meer subsidiair binnen een
  • uiterst subsidiair binnen een
[eisers] te machtigen het snoeien zelf te bewerkstelligen in het geval [gedaagde] niet binnen 6 weken na betekening van het vonnis aan de veroordeling onder sub A heeft voldaan;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.
[gedaagde] voert verweer en stelt onder meer dat de vorderingen tot het verwijderen en het snoeien van de beplantingen zijn verjaard en dat het snoeien tot de door [eisers] gewenste hoogte zal leiden tot het afsterven van de thujahaag.
verjaring verwijderen thujahaag
5.
De kantonrechter heeft eerst de vraag te beantwoorden of de vordering van [eisers] tot het verwijderen van de beplantingen binnen 2 meter of een halve meter aan de zijde van [gedaagde] van de erfafscheiding is verjaard.
6.
Op de vordering tot het verwijderen van de beplanting is artikel 3:306 BW van toepassing. Ingevolge deze wettelijke bepaling verjaart de rechtsvordering door verloop van twintig jaren. Op grond van artikel 3:314 BW vangt de termijn van verjaring aan op de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van de onrechtmatige toestand kan worden gevorderd.
7.
Op grond van artikel 5:42 leden 1 en 2 BW is het [gedaagde] niet toegestaan om binnen 2 meter van de erfgrens met [eisers] bomen te hebben. Heesters en heggen mogen niet binnen een halve meter van de erfgrens worden geplaatst. In de plaatselijke APV is van deze afstand niet afgeweken. Artikel 42 lid 3 BW voegt hieraan toe dat buren zich tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen, die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven, niet kunnen verzetten.
8.
Partijen verschillen van mening of de thuja’s (coniferen) bomen of heesters zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter behoeft op dit geschilpunt niet te worden beslist, indien de vordering tot verwijdering van de thujahaag is verjaard.
9.
[gedaagde] stelt dat toen zij haar woning in 1988 kocht en betrok de thujahaag er al stond. Ter ondersteuning heeft [gedaagde] foto’s uit juli 1989 en juli 1990 overgelegd.
Na de descente en de aansluitende comparitie van partijen hebben [eisers] het [expertisebureau] ingeschakeld. Het [expertisebureau] heeft op 29 november 2012 een rapport uitgebracht, welk rapport [eisers] hebben overgelegd. In dit rapport staat onder meer dat de thujahaag naar schatting ongeveer 30 jaar oud is. Ter comparitie heeft (de gemachtigde van) [eiser 1] verklaard, dat het er voor dient te worden gehouden dat de thujahaag meer dan 20 jaar geleden is geplaatst.
10.
Gelet op de door [gedaagde] overgelegde foto’s, het rapport van [expertisebureau] en de door [eisers] ter zitting geuite bevestiging van de bevindingen van het [expertisebureau] is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden, dat de thujahaag meer dan 20 jaar geleden voorafgaande aan het uitbrengen van de dagvaarding op 23 december 2011 binnen 2 meter van de erfgrens is geplaatst. Dit leidt ertoe dat de vordering tot verwijdering van de thujahaag is verjaard, zodat deze vordering van [eisers] wordt afgewezen.
snoeien van thujahaag tot 1 meter 72
11.
[eisers] vorderen voorts het snoeien van de thujahaag tot een hoogte van 1,72 meter. Aan deze vordering leggen [eisers] ten grondslag, dat [gedaagde] jegens [eisers] in strijd met artikel 5:37 BW onrechtmatig handelt door hen hinder, te weten het onthouden van licht en zon, toe te brengen.
12.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert onder meer aan dat de thujahaag in 1989 al ruim drie meter hoog was en dat het terugsnoeien tot de door [eisers] gevorderde hoogte zal leiden tot het afsterven van de thujahaag. Ter ondersteuning heeft [gedaagde] onder meer overgelegd de bevindingen van het [hoveniersbedrijf].
13.
In het in opdracht van [eisers] opgestelde expertiserapport van [expertisebureau] d.d. 29 november 2012 wordt onder meer opgemerkt, dat de thujahaag aan de zijde van [gedaagde] slechts tot op het zogenoemde tweejarige hout kan worden teruggesnoeid. In dit geval betekent dat terugsnoeien tot een hoogte van 4 meter. Als tot 1,72 meter boven maaiveld wordt teruggesnoeid, blijft volgens [expertisebureau] van de thujahaag slechts kale staken over waaraan naar verwachting geen nieuwe scheuten komen. Het snoeien tot de hoogte van 1,72 meter zal daardoor tot gevolg hebben dat de thujahaag afsterft.
14.
Daarnaast blijkt uit het expertiserapport van [expertisebureau] dat de hoogte van de thujahaag leidt tot een aanzienlijke beperking van de zonlichtintreding in de tuin van [eisers] In het rapport zijn berekeningen gemaakt van een thujahaag op 5 meter, 4,25 meter en 2 meter hoogte. Op 21 juni van ieder jaar zal in de tuin de meeste zon zijn. Als de thujahaag 4,20 meter hoog is, zal in de tuin van [eisers] een strook van 3,70 meter zon hebben, waardoor meer dan de helft van de tuinoppervlakte gedurende het gehele jaar geen direct zonlicht heeft. Als de thujahaag een hoogte van 2 meter heeft, zal ieder jaar op 21 juni een belangrijk deel van de tuin zon hebben, behalve een strook van 90 cm.
15.
[gedaagde] heeft tijdens de onderhavige procedure vrijwillig de hoogte van de thujahaag van circa 5 meter teruggebracht naar circa 4,20 meter, hetgeen volgens het rapport van [expertisebureau] enige verbetering van zonlicht toetreding in de tuin heeft gegeven.
16.
Volgens [eisers] bestaat de door hen ondervonden hinder van de thujahaag uit minder zonlicht in de tuin en in de huiskamer en keuken van [eisers] Volgens [eisers] hebben zij belang bij het terugsnoeien tot een hoogte van 1,72 meter omdat de beperking van direct zonlicht grote invloed op de gemoedstoestand en gezondheid van mensen heeft.
17.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de thujahaag van thans circa 4,20 meter hoog leidt tot een (substantiële) beperking van licht in de woning van [eisers]
18.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat uit de rapportage van [expertisebureau] blijkt, hetgeen door [gedaagde] niet is bestreden, dat de thujahaag van thans circa 4,20 meter hoogte zorgt voor een substantiële beperking van zonlicht in de tuin van [eisers]
19.
Als veronderstellende wijs wordt aangenomen dat de beperking van de zonlicht toetreding in de tuin van [eisers] op grond van artikel 5:37 BW jegens hen onrechtmatig is, rijst de vraag of in dit specifieke geval aan [eisers] de bevoegdheid toekomt de thujahaag tot lager dan 4 meter te snoeien.
Ingevolge artikel 3:13 lid 1 BW kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt haar niet inroepen voorzover hij haar misbruikt. Volgens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemend de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen.
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van misbruik van recht weegt de kantonrechter in ieder geval de navolgende omstandigheden:
  • uit de overgelegde technische rapportages blijkt dat het terugsnoeien van de thujahaag tot een lagere hoogte dan 4 meter feitelijk tot gevolg zal hebben dat de thujahaag afsterft, zodat het terugsnoeien tot een lagere hoogte dan 4 meter feitelijk tot gevolg zal hebben een verwijdering van de thujahaag;
  • [eisers] hebben hun woning in 2010 gekocht en waren toen bekend, althans hadden toen bekend moeten zijn, met de beperkte zonlichttoetreding in hun tuin ten gevolge van de thujahaag in de aangrenzende tuin van [gedaagde];
  • het terugsnoeien tot een hoogte van de thujahaag tot 4 meter, waartoe [gedaagde] zich bereid heeft verklaard en tijdens de gerechtelijke procedure ook uitvoering aan heeft gegeven, leidt tot enige verbetering van de zonlichttoetreding in de tuin van [eisers];
  • in de tuin van [eisers] is een strook grond met directe zonlichttoetreding.
Onder deze omstandigheden levert het terugsnoeien van de thujahaag tot 1 meter 72 naar het oordeel van de kantonrechter misbruik van recht op nu onder de huidige omstandigheden [eisers] in hun tuin een strook grond met directe zonlichttoetreding heeft en het terugsnoeien tot die hoogte feitelijk tot gevolg zal hebben dat de thujahaag in de tuin van [gedaagde] zal afsterven, daarmee feitelijk alsnog een verwijdering van de thujahaag wordt bereikt terwijl de vordering tot verwijdering van de thujahaag is verjaard en [gedaagde] het genot van de door haar sedert 1988 onderhouden thujahaag zal missen.
20.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook de vordering tot het snoeien van de thujahaag wordt afgewezen.
proceskosten in conventie
21.
Bij afwijzing van de conventionele vorderingen worden [eisers] veroordeeld in de proceskosten. Voor een gedaagde partij bestaat de proceskosten in de regel uit een forfaitair bedrag aan salaris gemachtigde. Nu [gedaagde] in persoon procedeert worden haar proceskosten op nihil begroot.

in reconventie

schadevergoeding beschadiging thujahaag
22.
[gedaagde] vordert in reconventie onder meer vergoeding van een bedrag van € 4.021,59 wegens het onrechtmatig beschadigen en/of verwijderen van delen van de aan haar toebehorende thujahaag in september 2010 en maart/april 2011. Ter onderbouwing van de schade heeft [gedaagde] offertes en facturen van [hoveniersbedrijf] overgelegd.
[gedaagde] voert kort gezegd aan, dat [eisers] in september 2010 onder meer een hele thuja tot ongeveer 20 centimeter boven maaiveld hebben afgezaagd en in maart/april 2011 een deel van de thujahaag hebben kaal gehakt.
23.
[eisers] erkennen dat zij op enig moment overhangende takken van de thujahaag hebben gesnoeid, maar betwisten dat het snoeien grootschalig is geweest en dat zij een hele thuja hebben afgezaagd.
24.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] aan haar vordering onrechtmatig handelen van [eisers] ten grondslag legt, zodat [gedaagde] concrete feiten en omstandigheden heeft te stellen en bij betwisting met bewijsstukken heeft te onderbouwen dat het [eiser 1] en/of zijn vrouw [eiser 2] en/of derden in opdracht van [eisers] zijn geweest die de door [gedaagde] gestelde onrechtmatige handelwijze hebben verricht. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] die nadere feiten en omstandigheden niet heeft gesteld. De enkele stelling van [gedaagde] dat zij of haar hovenier die thuja niet heeft gekapt en de thujahaag niet deels heeft kaal geknipt is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het dan haar buren [eisers] zijn geweest. Dit betekent dat deze reconventionele vordering wordt afgewezen.
samenvatting feiten met betrekking tot uitbouw
25.
Aan de achtergevel van het pand van [gedaagde] ([adres]) is een uitbouw geplaatst, waarin [gedaagde] een keuken en een slaapkamer heeft gerealiseerd. Die uitbouw bestaat uit metselwerk met daarin een aluminium schuifpui. Het platte dak van de uitbouw heeft een houten constructie en is bedekt met bitumen. De bitumen is belast met grind. De dakrand van de uitbouw is afgewerkt met een zinken afdekkap.
26.
[eisers] hebben medio 2010 eveneens een uitbouw aan hun achtergevel laten bouwen. Ook deze uitbouw bestaat uit metselwerk met een plat dak. Het platte dak heeft een houten constructie met daarover een bitumen dakbedekking. Het platte dak is niet belast met grind of tegels.
Bij de aansluiting van de uitbouw aan hun achtergevel hebben [eisers] een opstand laten maken, waarop bitumen omhoog is gelijmd. Voorts is de rand afgewerkt met een aluminium daktrim.
[eisers] hebben hun platte dak aangesloten op het platte dak van [gedaagde] door bovenop de aluminium daktrim een opstand van houten delen te plaatsen. Vervolgens is hier overheen bitumen gelijmd dat met een loodslabbe tot over de dakrand van het platte dek van [gedaagde] is afgedekt.
afschot dak overbouw [eisers]
27.
[gedaagde] vordert in reconventie dat [eisers] worden gelast een deugdelijk verdiepte afvoerbak op hun platte dak van de uitbouw, eventueel ondersteund door een afschot van stroken bitumen, aan te brengen en de afwerking van hun platte dak, waaronder de opstaande randen, in overeenstemming met de welstandseisen te brengen.
28.
[gedaagde] voert aan dat op het platte dak van [eisers] waterplassen liggen, hetgeen bij haar tot vochtschade en hinder van muggen en dergelijke kan leiden. Voorts leidt de onafgewerkte uitbouw tot vermindering van haar woongenot en vreest [gedaagde] dat het een negatieve invloed op de waarde van haar huis heeft.
29.
[eisers] voeren gemotiveerd verweer.
30.
De kantonrechter leidt uit het standpunt van [gedaagde] af, dat zij kennelijk ook aan deze reconventionele vordering ten grondslag legt dat [eisers] jegens haar onrechtmatig handelen waardoor zij schade lijdt. Alsdan is het aan [gedaagde] concrete feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting met bewijs te onderbouwen, dat het hebben van water op het platte dak van de uitbouw van [eisers] en de wijze waarop de uitbouw is uitgevoerd jegens [gedaagde] onrechtmatig is, dat [gedaagde] schade lijdt en dat die schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [eisers]. [gedaagde] heeft in ieder geval de door haar gestelde schade en overlast van de waterplassen op het platte dak van [eisers] en de door haar gestelde waardedaling van haar pand niet met concrete feiten onderbouwd en evenmin daarvoor bewijs aangeboden, zodat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] schade lijdt uit (mogelijk) onrechtmatig handelen van [eisers]. Dit betekent dat ook deze reconventionele vordering wordt afgewezen.
amotie overbouw
31.
[gedaagde] vordert voorts verwijdering van de door [eisers] aangebracht overbouw op haar platte dak. Aanvankelijk vorderde [gedaagde] voorts herstel van haar platte dak en daklijst in de oorspronkelijke staat. Nadien heeft zij de vordering tot herstel in de oude toestand ingetrokken onder de mededeling dat zij in eigen beheer voor herstel van de zinken dakrand en haar muur zal zorgdragen.
32.
Ter onderbouwing van deze reconventionele vordering voert [gedaagde] samengevat het navolgende aan. [eisers] hebben zonder haar toestemming een aansluiting van hun platte dak aan haar platte dak gemaakt. Voor het maken van die aansluiting heeft de aannemer van [eisers] haar zinken afdekkap ingeknipt en omgebogen.
De door [eisers] aangebrachte aansluiting leidt ertoe dat de afdekkap c.q. dakrandafwerking van haar platte dak aan de zijde van de buren [eisers] niet meer bereikbaar is voor inspectie en onderhoud, terwijl dat in het kader van renovatie werkzaamheden op korte termijn noodzakelijk is.
Voorts stelt [gedaagde] dat de door [eisers] uitgevoerde dakrandafwerking ongebruikelijk is en tot risico heeft dat lood en bitumen opwaaien hetgeen tot vochtproblemen kan leiden. Ook het inknippen en ombuigen van de zinken afdekkap geeft volgens [gedaagde] een verhoogd risico op vocht intreding. [gedaagde] stelt dat de aansluiting van de dakrandafwerking tussen de twee platte daken op de achtergevel op de eerste verdieping niet deugdelijk waterdicht is afgedicht. Ook bestaat op die plek het risico dat het geplaatste voetlood loskomt.
[gedaagde] heeft deskundige bijstand ingeroepen van het bouwkundig bureau [bouwkundig bureau]. Het rapport en e-mailberichten van het bouwkundig bureau [bouwkundig bureau] zijn door [gedaagde] overgelegd.
33.
[eisers] erkennen dat aan de zijde van [gedaagde] een overbouw op de rand van haar platte dak is gemaakt. Dit is noodzakelijk om afwatering tussen de gemene muren te voorkomen. De aannemer van [eisers] heeft een soort slab aangebracht die tijdelijk kan worden verwijderd, zodat [gedaagde] toegang heeft tot haar afdekkap c.q. dakrand afwerking.
[eisers] heeft – kennelijk haar – aannemer [bouwbedrijf] gevraagd een voorstel te doen om aan de bezwaren van [gedaagde] zoveel mogelijk tegemoet te komen.
34.
[bouwbedrijf] heeft daartoe twee voorstellen met een schetsontwerp uitgewerkt. Beide voorstellen zijn door het bouwkundig bureau [bouwkundig bureau] beoordeeld. Rechtstreeks overleg tussen beide bouwkundigen heeft niet tot een oplossing geleid.
35.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd en verkregen een aansluiting heeft gerealiseerd op de dakrand van het platte dak van de uitbouw van [gedaagde]. De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] met deze handelwijze inbreuk hebben gemaakt op het eigendomsrecht van [gedaagde]. [eisers] hebben daarmee jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld.
36.
De gevorderde verwijdering van de door [eisers] gemaakte overbouw op de dakrand van haar platte dak levert naar het oordeel van de kantonrechter geen misbruik van recht op. Zo heeft [gedaagde] mede gelet op haar voornemen renovatie aan haar platte dak en dakrand uit te voeren een gerechtvaardigd belang bij haar vordering tot ongedaanmaking van deze onrechtmatige handelwijze en is gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk geworden dat [eisers] geen voorziening voor de afwatering op hun eigen platte dak kunnen realiseren zonder dat een ingrijpende en kostbare voorziening in hun uitbouw noodzakelijk is.
Dit leidt ertoe dat de kantonrechter deze reconventionele vordering zal toewijzen.
37.
Op zichzelf heeft [eisers] terecht aangevoerd, dat beide partijen belang hebben bij een goede water afwerende voorziening op de erfgrens van beide platte daken teneinde vochttoetreding in (onder meer) de gemene muren te voorkomen. [eisers] en/of [gedaagde] hebben daartoe evenwel geen vordering ingesteld, zodat door de kantonrechter daarop niet kan worden beslist.
inspectie
38.
[gedaagde] vordert voorts in reconventie dat [eisers] hun medewerking verlenen aan een bouwkundige inspectie naar mogelijke toekomstige schade door het gebruik van haar muur voor de realisatie van de uitbouw van [eisers] en het aanbrengen van de overbouw op haar platte dak van haar uitbouw.
39.
[eisers] betwisten de noodzaak tot het voeren van een bouwkundige inspectie.
40.
[gedaagde] verlangt kennelijk een bouwkundige inspectie op het erf van [eisers]. [gedaagde] heeft echter niet specifiek aangegeven waaruit die inspectie bestaat en waarom het nodig is daarvoor het erf van [eisers] te betreden. Zo is niet duidelijk gemaakt of het louter een visuele inspectie betreft of dat het noodzakelijk is inkepingen in de uitbouw van [eisers] en/of de gemene muur te maken. Evenmin is duidelijk gemaakt waarom de door [gedaagde] verlangde inspectie niet vanaf en op haar zijde van de gemene muur kan worden uitgevoerd. Onder deze omstandigheden is de reconventionele vordering te onbepaald en wordt de vordering afgewezen.
vergoeding kosten rechtsbijstand
41.
[gedaagde] vordert vergoeding van de door haar gemaakte kosten van rechtskundige bijstand, zijnde een bedrag groot van € 3.194,93. Ter onderbouwing van de vordering heeft [gedaagde] de facturen en betalingsbewijzen overgelegd.
42.
[eisers] betwisten de vordering. Voorzover sprake is van kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking nu de gemachtigde van [gedaagde] slechts één brief aan (de gemachtigde van) [eisers] heeft gezonden.
43.
Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken maakt de kantonrechter op dat de door [gedaagde] gevorderde vergoeding van advocaatkosten onder meer betrekking heeft op het verlangen van [eisers] tot het verwijderen en snoeien van de thujahaag en de door [eisers] gepleegde bouwkundige ingrepen op de dakrand van haar platte dak van de uitbouw.
44.
De kantonrechter verstaat deze reconventionele vordering aldus dat het kosten betreft ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Dergelijke kosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen voorzover het redelijk is deskundige bijstand in te roepen en de gemaakte kosten redelijk zijn. Nu het kosten van rechtskundige bijstand betreft dienen voorts daarop in mindering te worden gebracht de kosten die tevens dienen ter instructie van de zaak, aangezien die kosten als proceskosten worden beschouwd.
45.
De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de juridische complicaties rond de door [eisers] zonder toestemming van [gedaagde] aangebrachte bouwkundige voorzieningen op de dakrand van haar platte dak redelijk was rechtskundige bijstand in te roepen. [gedaagde] heeft de facturen van de door haar ingeschakelde advocaat niet uitsplitst naar de verschillende onderwerpen waarover [gedaagde] advies heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden heeft de kantonrechter dat bedrag te begroten met inachtneming van de begrenzing als weergeven in r.ov. 44. De kantonrechter begroot het bedrag op € 300,00 incl. btw. De kantonrechter zal [eisers] veroordelen tot betaling van dit bedrag.
proceskosten in reconventie
46.
Nu beide partijen in reconventie deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, welke worden begroot op nihil;

in reconventie

veroordeelt [eisers] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot verwijdering van de door hun aangebrachte bouwkundige voorzieningen op de afdekkap c.q. dakrandafwerking op het platte dak van de uitbouw van [gedaagde];
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van € 300,00 inclusief btw wegens vergoeding van kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.