6.Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal aangifte ter zake mensenhandel/kinderhandel met nummer 2009017894-1 van 19 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 14], doorgenummerde pag. 335-345.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), zakelijk weergegeven:
Mijn zus [persoon 15] ging trouwen in de zomer van 1999. De familie uit Nederland die daar bij aanwezig waren, waren mijn ooms [verdachte] en [persoon 16]. [verdachte] was met zijn gezin gekomen. Vier weken na het huwelijksfeest zou mijn oom [verdachte] met zijn gezin terug gaan naar Nederland. Hij heeft mij niet gevraagd of ik mee ging, hij heeft gezegd dat hij mij mee zou nemen naar Nederland omdat dat beter zou zijn. Dan zou ik naar school kunnen gaan, kunnen werken voor hem en dat hij mij zou betalen daarvoor. Hij zei tegen mij dat hij voor mij ging zorgen. Ik ben met [verdachte] en zijn vrouw en kinderen naar Nederland gekomen. We zijn met de auto gereisd. Dit was een Vito. Eén kind van [verdachte] is achtergebleven in Marokko. Mijn oom zei tegen mij toen we vertrokken dat het gebruikelijk is aan de grens dat de namen van de kinderen werden geroepen en dat ik dan moest reageren op het moment dat de naam Mohammed werd genoemd. Mijn oom [verdachte] had de paspoorten bij zich van zijn gezin. Ik had geen paspoort, ik heb nooit een paspoort gehad. Ik kwam om 3 uur ’s nachts aan op een zaterdag. We kwamen aan in Amsterdam bij de woning van mijn oom, [adres 1]. Maandagochtend moesten de kinderen van mijn oom weer naar school en op diezelfde ochtend vroeg mijn oom me met hem mee te gaan naar de markt
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Het was toen ongeveer 10 uur ’s ochtends. Toen we daar aankwamen had [persoon 5]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 5]), de broer van mijn oom, de kraam al klaar gemaakt. Ik ben daar toen de rest van de dag gebleven. Ik stond daar naast mijn oom [persoon 5]. Ik heb toen 2 weken bij mijn oom [verdachte] gewoond.
Ik deed elke dag hetzelfde. Ik stond om 8 uur ’s ochtends op om naar de winkel te gaan omdat de kraam om 9.00 uur klaar moest staan. Daarna moest ik bij de kraam blijven tot de markt weer opgeruimd werd.
Mijn oom [verdachte] is twee weken later naar Marokko gegaan om zijn zoon [persoon 17] op te halen. Toen mijn oom [verdachte] wegging heeft [persoon 5] tegen mij gezegd dat ik bij hem ging slapen. Toen mijn oom met zijn zoon [persoon 17] terugkwam ben ik weer teruggegaan naar de woning van mijn oom [verdachte].
Mijn oom zei tegen mij dat als ik buiten rond ging hangen, de politie zou komen om mij op te pakken omdat ik geen papieren had. Ik kreeg geen geld van [verdachte]. Na hele lange tijd kreeg ik wat geld, 10 gulden, ik geloof 1 keer per maand.
Ik heb aan [verdachte] gevraagd of ik naar school kon en hij zei tegen mij dat ik niet naar school kon gaan omdat ik geen papieren had. Mijn nichtje kwam wel eens naar de markt en vroeg aan mij om met haar mee te gaan naar het buurthuis. Mijn oom [verdachte] verbood dit dan.
Ik ben weggegaan bij [verdachte]. Ik ging bij mijn opa en oma wonen. Mijn oom [verdachte] had tegen mijn opa en oma gezegd dat ik ’s avonds niet naar buiten mocht. Ik werkte toen nog steeds voor mijn oom [verdachte], zes dagen per week. Van maandag tot en met zaterdag en soms was er braderie op zondag en dan moest ik ook werken. Ik heb vanaf mijn 14e tot mijn 23e jaar voor mijn oom [verdachte] gewerkt. Ik moest sjouwen met rollen gordijnstof, bankenstof of kledingstof. Die rollen waren enorm zwaar. Ik heb wel eens gedacht om de zaak niet open te maken maar ik had geen keus, ik kon nergens heen.
[persoon 5] had mij verteld dat hij een paspoort voor mij had geregeld. Ik vroeg aan [persoon 5] of ik dat paspoort mocht hebben om naar Spanje te gaan, maar ik kreeg dit paspoort niet van hem. Mijn oom heeft tegen mij gezegd dat hij het paspoort had ontvangen en voor mij had opgeborgen.
Als mijn oom [persoon 5] inkopen moest doen bij de groothandel, belde hij mij en vroeg of ik meeging. Het doel was om hem te helpen. Precies als de ene oom klaar met je is, dan word je overgenomen door de andere oom.
In 2008 wou ik stoppen met werken bij [verdachte] en toen ik dat had gezegd zei [verdachte] dat ik dan ook niet meer kon wonen bij opa en oma. Ik moest toen weg bij opa en oma.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009017894-1 van 20 januari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 18], doorgenummerde pag. 229-235.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), zakelijk weergegeven:
Ik was ongeveer 14 jaar oud toen ik naar Nederland kwam. In die periode is mijn zus uitgehuwelijkt. Zij is in Nador, Marokko getrouwd met die man en is daarna met hem in Spanje gaan wonen. Door mijn oom, [verdachte], is besloten dat ik naar Nederland zou gaan. Hij is een broer van mijn moeder. Mijn oom kwam in 1999 met zijn hele gezin met de auto vanuit Nederland naar Marokko. Hij bleef met zijn gezin, zo’n 5 à 6 weken. In één van die weken trouwde mijn zus [persoon 15]. Toen mijn oom weer terug zou gaan naar Nederland ging ik met hem en zijn gezin mee. Mijn oom liet zijn oudste zoon, [persoon 16], achter in Marokko. Ik ging in ruil van mijn neefje mee naar Nederland. Ik reisde op het paspoort van mijn neefje [persoon 17]. Mijn oom had mij van te voren gezegd dat ik moest doen alsof ik [persoon 17] was.
Ik kwam op een zondag aan in Nederland en moest de volgende dag gelijk aan het werk in de winkel op de [locatie] te Amsterdam, van mijn oom. Mijn oom heeft ook een marktkraam voor de winkel. Ik werkte 6 dagen per week voor hem, van maandag tot en met zaterdag, van 8.00 uur in de ochtend tot ’s avonds ongeveer 17.00 of 18.00 uur. Ik kreeg geen geld, geen kleding of toiletspullen van hem. Ik mocht niet naar school en had heel zwaar werk. Mijn oom verkocht textiel en die rollen stof zijn enorm zwaar. Na twee jaar vertrok ik uit het huis van mijn oom. Mijn oom stelde voor om bij mijn grootouders te gaan wonen. Ik moest in die periode steeds langer werken voor mijn oom, soms wel tot 22.00 uur. Als ik dan terug kwam van mijn werk bij mijn oom, moest ik nog van alles doen voor mijn oma en opa en de volgende dag weer om 8.00 uur bij mijn oom werken. Ik kreeg nog steeds geen geld. Ik heb 6 jaar lang bij mijn grootouders te Amsterdam gewoond. Ik heb via mijn opa uiteindelijk voor elkaar gekregen dat ik af en toe 100 euro kreeg. Dat was nadat ik al 4 jaar voor niets werkte voor mijn oom.
Mijn hele jeugd is door mijn ooms verpest. Ik zeg beide ooms, want ze deden alles samen. Mijn oom [persoon 5] heeft zelf aan de politie verteld dat ik illegaal ben. Hij zei dat de politie mij maar terug moest sturen naar Marokko.
Ik heb altijd in weer en wind buiten in de kou gestaan, voor niets gewerkt. Ik heb nooit naar school mogen gaan. Ik kan niet lezen en schrijven, ik heb niets geleerd, alleen hard werken. Ik mocht en kon nooit met vrienden weg. Ik ben nu 24 jaar en heb niets aan mijn jeugd gehad. Ik wilde wel terug, maar kon niet terug.
3.
Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal aanvullend met nummer 2008236415-1 van 25 augustus 2008, opgemaakt door [persoon 19], doorgenummerde pag. 302-306.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), zakelijk weergegeven:
Ik moest tien jaar lang zes dagen per week werken. Vanaf acht uur in de ochtend tot ongeveer zes uur in de avond. Ik moest ook wel eens midden in de nacht mijn bed uit komen van mijn ooms om de textielrollen uit de vrachtauto’s te laden en de ochtend daarop moest ik weer aan de slag.
Ik werd door deze ooms tien jaar lang onderdrukt omdat ik illegaal in Nederland ben. Door het zware werk wat ik moest verrichten wilde ik op een gegeven moment niet meer voor hen werken. Dat was ongeveer een jaar geleden. Ik had heel veel last van mijn rug.
Toen ik in Nederland was moest ik meteen gaan werken in de textielwinkels van mijn ooms op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Deze ooms zijn genaamd [persoon 5] en [verdachte]. Ik kan me herinneren dat ik in september 1999 op een zaterdag aankwam in Nederland en de maandag daarop moest ik onmiddellijk aan de slag in de textielwinkels en kraampjes van mijn ooms. Ik heb altijd hard moeten werken. Ik mocht niet naar school van mijn ooms. Ik heb mijn oom [verdachte] herhaaldelijk aangegeven dat ik naar school wilde gaan.
4.
Een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer 2008236415-1 van 23 augustus 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 20] en [persoon 19], doorgenummerde pag. 307-310.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), zakelijk weergegeven:
Mijn oom vertelde mij dat ik mijn kop moest houden, anders zou hij bij de politie aangeven dat ik illegaal in Nederland verblijf.
5.
Een proces-verbaal van verhoor aangever Azrou met nummer 2009017894 van 15 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 13], doorgenummerde pag. 347-365.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), zakelijk weergegeven:
Mijn naam is [achternaam 1]. Dat komt omdat mijn vader [achternaam 1] heet en mijn moeder is genaamd [achternaam 2]. Meestal noemen de mensen mij [naam 2] omdat [naam 3] een lange naam is. Ik ben geboren in [plaats] op [1984]. De familie waarbij ik inwoonde hebben mij de naam [naam 1] gegeven. Daar bedoel ik mee [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte), [persoon 5]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 5])en opa [persoon 21]. Ik moest die naam van mijn familie gebruiken.
Ik hielp [persoon 5] als ik klaar was met werken voor [verdachte]. Ik werkte voor [persoon 5] in de avonduren. Ook toen ik bij mijn opa en oma woonde. De werkzaamheden die ik heb verricht voor [persoon 5] heb ik gedaan vanaf het begin dat ik in Nederland aankwam. 2 à 3 keer per week deed ik deze klusjes voor mijn oom [persoon 5]. Als ik klaar was met deze klusjes dan werd ik naar het huis van [verdachte] gebracht. Toen ik later bij mijn opa en oma woonde, dan werd ik gebracht naar het huis van mijn grootouders. Ik heb een keer een poging gedaan om te stoppen en toen werd er gedreigd door [verdachte] dat hij mij terug zou sturen naar Marokko.
Het contact met de marktmeesters was goed. Zij dachten dat ik de zoon van [verdachte] was. Eén van de marktmeesters zei iets over mijn snor, dat is lang geleden. U zegt mij dat er volgens de marktmeesters een incident is geweest in 2005 waardoor ik ben geschorst van de [locatie]. Ik ben toen drie weken thuis gebleven.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 7 november 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]), geboren op [1984], zakelijk weergegeven:
Ik heb aangifte gedaan tegen mijn ooms omdat ik mijn belangen wilde verdedigen. Ze hebben gespeeld met mijn leven. Ik heb inderdaad op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam)gewerkt. Ik begon daar de maandag na het weekend van mijn aankomst. Ik ben toen met [persoon 5] gegaan. Hij werkte toen nog in de winkel met [verdachte]. Dat deed hij tot ongeveer een maand na mijn aankomst of zo. Daarna is hij gestart met een zelfstandige handel op de markt.
Ik werkte op de markt voor [verdachte] van maandag tot en met zaterdag. Ik werkte iedere dag vanaf 8.00 uur tot 17.30 / 18.00 uur. Mijn werkzaamheden bestonden eruit dat ik de achterbouw van de kraam in elkaar zette, een zeil over die kraam trok en vervolgens de spullen vanuit de winkel naar die kraam bracht. Ik moest aan het einde van de dag de spullen ook weer terug de winkel in brengen en de kraam afbreken.
U vraagt mij waaruit de verplichting of de dwang tot werken bestond. Ik ben hier naartoe gebracht. Ik wist niet hoe ik dingen moest doen in Nederland. Er werden mij dingen gevraagd en ik heb gehoorzaamd. [persoon 5] belde als hij met handel thuiskwam dat ik moest helpen lossen in de garage en dat ik vervolgens de koopwaar de volgende dag moest inladen in de auto. Zoals gezegd werd ik meestal gebeld door [persoon 5] als ik klaar was in de winkel en bij de kraam van [verdachte]. [persoon 5] heeft mij wel eens toegezegd dat hij mij wat zou geven als hij goederen had verkocht. Hij heeft mij echter nooit geld gegeven. Ik geloof dat hij mij één keer 25 euro heeft gegeven.
Ik heb vanaf het begin af aan gezegd dat ik [persoon 5] in de avond hielp bij het laden en lossen. [persoon 5] zei ook tegen mij dat hij of in Nederland of in Marokko met mij zou afrekenen. U, officier van justitie, houdt mij voor dat ik heb verklaard “ik wil dat die ooms van mij daarvoor worden gestraft”. Ik bedoelde daarmee [verdachte] en [persoon 5]. Zij hebben tien jaar van mij afgepakt. U vraagt mij waarom ik niet gewoon ben weggegaan. Ik heb dat één keer geprobeerd, in 2004 of 2005. [verdachte] kwam toen onmiddellijk achter mij aan, pakte mij bij mijn pols en nam mij mee. Ik wilde daar weg maar ik had nergens waar ik terecht kon. Ik was bang, ik kende niemand. Ik deed niets anders dan werken en thuis zitten. Ik werd ook beperkt in mijn contacten. Als ik iemand op de markt groette of met iemand sprak, werd mij al gevraagd waarom ik dat deed.
7.
Een proces-verbaal van het Koninkrijk van Marokko, politie provincie Oujda, district Nador, opsporingspolitie, Internationaal rechtshulpverzoek nr. 09/19 van 15 januari 2010, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 22] en vertaald door beëdigd vertaler Arabisch [persoon 23], doorgenummerde pag. 626-629.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 9], zakelijk weergegeven:
[persoon 1] is mijn zoon. Hij is geboren op [1984]. Ik heb ook een dochter, genaamd [persoon 24]. Ik heb drie broers, te weten [persoon 16], [verdachte] en [persoon 5], allen woonachtig te Amsterdam in Nederland.
Mijn zoon is zijn oom gaan helpen in de stoffenwinkel die eigendom was van mijn broers [verdachte] en [persoon 5], ieder voor de helft. Die gemeenschap is beëindigd en de zaak is op naam van [verdachte] gebleven en mijn zoon is hem blijven helpen. Zijn oom heeft hem geen scholing laten volgen met de bewering dat hij niet op een legale wijze in Nederland verbleef.
8.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 8 oktober 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 4], zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik weet hoe en wanneer [naam 3]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1])naar Nederland is gekomen. Ik hoorde van [persoon 25] en haar broers dat [naam 3] met het gezin van [verdachte] naar Nederland is gekomen. Dat is zo’n 10 à 12 jaar geleden. Hij heeft vervolgens meestal bij zijn opa en bij [verdachte] verbleven. Soms verbleef [naam 3] ook bij [persoon 5].
[naam 3] is in Nederland niet naar school gegaan. Hij zat altijd in de winkel van [verdachte]. Hij werkte ook daar. Hij bouwde de kraam op en brak die ook weer af en hij bracht stoffen naar buiten en naar binnen. Ik werkte vanaf 1988 tot 2011 op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Ik was bijna elke dag op de [locatie] met mijn kraam. Ik heb [naam 3] daar zelf zien werken. Dat was bijna vanaf het eerste moment dat hij in Nederland aankwam.
9.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2009017894-8 van 19 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 26], doorgenummerde pag. 204-208.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 4], zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat [naam 3]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1])bijna elke dag ’s ochtends begon met het opbouwen van de marktkraam. Hij moest dan rollen stof tillen, zowel lichte als zware rollen. Die zware rollen wil ik niet tillen omdat dit niet goed is voor mijn rug. Voor een kind is dit dus zeker niet goed.
10.
Een relaas proces-verbaal [X] met nummer 2009017894 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 6-32.
Dit proces-verbaal houdt op pag. 30 onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 1 november 2010 is als getuige gehoord [persoon 6]. Zij verklaarde:
- Dat zij één man kent van de familie [achternaam 2] dat hij altijd in zijn winkeltje zit;
- Dat zij bij het tonen van een foto van [verdachte] deze herkent als de persoon die zij kent van de familie [achternaam 2];
- Dat zij na het tonen van de foto van [persoon 1] hem herkent als de jongen die daar heeft gewerkt.
11.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen met nummer 2009017894 van 1 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 27], doorgenummerde pag. 211-219.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Ik werk op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam), ik heb een marktkraam. Ik heb die al ongeveer 25 jaar. Ik ken een man van de familie [achternaam 2] die altijd in de winkel was. Ik weet niet eens hoe hij heet. Hij laat zijn personeel voor hem de stal in en uitpakken. Hij zit altijd in zijn winkeltje, aan de overkant naast de pizzeria. U toont mij foto 1. Die jongen heeft er gewerkt, dat weet ik zeker. Na hun vakantie was hij er ineens. Ze zeiden dat het een neefje was en dat hij bij hun werkte. Ik zag hem altijd op de markt, volgens mij elke dag. U vraagt mij wat voor werk hij dan deed. Uitpakken, inpakken van stoffen en helpen van klanten. Hij haalde rollen stoffen naar buiten. U vraagt mij wat zijn werktijden waren. Gewoon de hele dag. U toont mij foto 4. Dat is volgens mij de eigenaar.
12.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 1 november 2013, inhoudende dat de persoon op voornoemde foto 1, pag. 215, [persoon 1] is en dat de persoon op foto 4, pag. 218, verdachte is.
13.
Een proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goederen [adres 1] te [plaats] met nummer 2009017894 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 648-650.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 13 oktober 2010 zijn er bij een doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te [plaats] een aantal goederen in beslag genomen. Naar aanleiding van deze in beslag name heb ik onderzoek gedaan.
In de woning zijn aangetroffen:
- Een verlopen Marokkaans paspoort op naam van [persoon 28], geboren op [1969];
- Een kopie van een Marokkaans paspoort voorzien van nummer [nummer 1] op naam gesteld van [persoon 1].
Bij onderzoek van het Marokkaanse paspoort op naam gesteld van [persoon 28] is bevonden:
Op pagina 11 is een visa van de vreemdelingenpolitie voor terugkeer naar Nederland van de kinderen [persoon 17], [persoon 29], [persoon 30] en [persoon 31] aanwezig met vermelding: afgegeven op 26/079-/1999 naar Marokko te volbrengen voor 26/10/1999. Op pagina 48 van het paspoort zijn 3 stempels geplaatst, waaronder:
- Sortiestempel 1 september 1999 Police PM [plaats].
Bevindingen met betrekking tot het document met de titel: Traduction nr. [nummer 2]: Uit de vertaling blijkt dat het document een huwelijksakte is van [verdachte], geboren in 1962
(de rechtbank begrijpt: verdachte)en [persoon 28].
Bij doorzoeking is een kopie van het Marokkaanse paspoort van [persoon 1] aangetroffen in een kast in de slaapkamer van de ouders in de woning. Deze kopie is gelijkend aan de kopie van het Marokkaanse paspoort dat in het onderzoek [X] naar voren is gekomen. Opvallend daarbij is dat de kopie van beter kwaliteit is dan de kopie die meerdere malen door [persoon 5] aan de politie is verstrekt.
14.
Een proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goederen [adres 2] te [plaats] met nummer 2009017894 van 7 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 678-680.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 13 oktober 2010 is bij een doorzoeking in de woning van [persoon 5] aan de [adres 2] te [plaats] een aantal goederen in beslag genomen. Naar aanleiding van deze inbeslagname heb ik onderzoek gedaan naar de in beslag genomen goederen.
In de woning zijn de volgende goederen aangetroffen:
- 8 kopieën van een kopie van een Marokkaans paspoort op naam gesteld van [persoon 1];
- Een foto met daarop afgebeeld [persoon 1].
In de woning van [persoon 5] zijn op twee plaatsen kopieën van een kopie van een Marokkaans paspoort op naam gesteld van [persoon 1] aangetroffen. Deze kopieën zijn gelijkend aan de kopie van het Marokkaanse paspoort dat in het onderzoek [X] naar voren is gekomen. Opvallend daarbij is dat de twee aangetroffen kopieën in de slaapkamer van betere kwaliteit zijn dan de kopie die meerdere malen door [persoon 5] aan de politie is verstrekt. De kwaliteit van deze twee kopieën komt overeen met de aangetroffen kopie bij de verdachte [verdachte].
15.
Een relaas proces-verbaal [X] met nummer 2009017894 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 6-32.
Dit proces-verbaal houdt op pag. 13 onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
[naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1])heeft verklaard dat er een Marokkaans paspoort geregeld zou zijn door zijn oom [persoon 5]. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat een kopie van dit paspoort al twee keer door [persoon 5] aan de politie was verstrekt. Uit deze kopie blijkt dat het paspoort op naam was gesteld van [persoon 1], geboren op [1984] te [plaats]. Het paspoort is voorzien van het paspoortnummer [nummer 1] en als domicilieadres staat geregistreerd: [adres 2] te [plaats].
16.
Een geschrift, zijnde een niet in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Marokkaanse Consulaat met nummer 2009017894-1, ongedateerd, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 13], doorgenummerde pag. 472-474.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 19 februari 2009 is er aangifte gedaan van sociale uitbuiting door [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1]). Naar aanleiding van het bovenstaande hebben wij op 7 april 2009 het Marokkaanse consulaat bezocht te Amsterdam. Voorafgaande aan het bezoek had ik, [persoon 13], telefonisch contact opgenomen met [persoon 32] van de afdeling Sociale zaken. In het telefoongesprek had ik aangegeven dat het bureau Vreemdelingenpolitie een kopie van een verlenging van een Marokkaans paspoort voorzien van het nummer [nummer 1] op naam van [persoon 1], geboren [1984] te [plaats] ter beschikking had, maar dat op de kopie niet zichtbaar was wie op de pasfoto op het paspoort stond afgebeeld.
Wij hebben gesproken met dhr. [persoon 32] en hem de kopie van het paspoort getoond. Op zijn bureau lag een dossier waarop een pasfoto bevestigd was. [persoon 32] vroeg aan ons of de persoon op de pasfoto de persoon was die wij kenden als de Marokkaanse jongen. Wij zagen dat de persoon op de pasfoto een sprekende gelijkenis vertoonde met de ons bekende aangever [naam 1]. Tevens zag ik, [persoon 14], dat de pasfoto was bevestigd op een zogenaamde persoonskaart. Ik zag dat op deze persoonskaart de naam [persoon 1] stond met de datum [1984] en [plaats]. Ik zag de naam [achternaam 2] staan. [persoon 32] verklaarde dat de naam [achternaam 2] de familienaam van de moeder was.
17.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2009017894 van 14 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 49-57.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik verkoop textiel. Mijn bedrijf heet [naam A]. Ik heb een winkel en een kraam op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam).
18.
Een proces-verbaal van tweede verhoor verdachte met nummer 2009017894 van 12 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 58-70.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik sta ingeschreven op het adres [adres 1]
(de rechtbank begrijpt: te [plaats]). Ik woon daar al ongeveer 12 jaar.
19.
Een proces-verbaal van derde verhoor verdachte met bijlagen met nummer 2009017894 van 23 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 75-95.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als noot van voornoemde opsporingsambtenaar en als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Noot verbalisant: aan de verdachte wordt een foto getoond, voorzien van nummer 2. Deze foto wordt als bijlage bijgevoegd. Getoond wordt foto 2.
V
(de rechtbank begrijpt: verdachte):is mijn zoon [persoon 17].
Noot verbalisant: aan de verdachte wordt een foto getoond, voorzien van nummer 1. Deze foto wordt als bijlage bijgevoegd.
20.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 1 november 2013, inhoudende dat de persoon op voornoemde foto 1, pag. 89, [persoon 1] is.
20.
Een proces-verbaal van eerste verhoor verdachte met nummer 2009017894 van 5 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 114-129.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 5], zakelijk weergegeven:
Ik woon op het adres [adres 2]
(de rechtbank begrijpt: te [plaats]). Ik werk als marktkoopman op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam).
22.
De ter terechtzitting van 1 november 2013 in deze rechtbank afgelegde verklaring van verdachte, opgenomen in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van de terechtzitting, niet doorgenummerd.
U vraagt mij of ik [persoon 1] ken. Ja. Hij is mijn neef, de zoon van mijn zus. Ik zag hem opeens hier in Nederland. Dat was ongeveer in 1999. Ik zag hem toen op de [locatie]. U vraagt mij of ik wist dat [naam 3] hier illegaal verbleef. Ja.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde daarnaast acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
23.
Een relaas proces-verbaal [X] met nummer 2009017894 van 2 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14], doorgenummerde pag. 6-32.
Dit proces-verbaal houdt op pag. 11 onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de verklaring van [naam 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1])dat hij gewerkt had voor zijn oom op de [locatie] zijn de marktmeesters [persoon 2] en [persoon 3] van de [locatie] als getuigen gehoord op 6 april 2009.
Getuige [persoon 2] verklaarde onder meer na het tonen van een foto van [naam 1] dat hij deze jongen herkent als de zoon van [verdachte], waarvan [verdachte] heeft gezegd dat het zijn zoon is.
Getuige [persoon 3] verklaarde na het tonen van een foto van [naam 1] dat hij deze jongen herkende als de zogenaamde zoon.
24.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen met nummer 2009017894-3 van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 13], doorgenummerde pag. 160-174.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], zakelijk weergegeven:
Ik werk vanaf 1998 op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam)als marktmeester. Mijn werktijd is van 8.00 uur tot 17.30 uur. Ik ken de familie [achternaam 2]. We hebben een vaste plaatshouder genaamd [verdachte]. [persoon 5] is een jonger broertje van hem, hij heeft een losse plaats maar hij staat met hetzelfde artikel als zijn broer, namelijk met stoffen. Ik ken de zoon van [verdachte], deze jongen ken ik nu een jaar of 9. In het begin dacht ik dat het personeel was, totdat we een voorval kregen. Dat was op 4 april 2005. Die jongen heeft een mes laten zien, waarop ik er toen bij ben gehaald als marktmeester. Toen ik ter plaatse kwam was de jongen al weg en heeft [verdachte] tegen mij gezegd dat de jongen zijn zoon is en dat hij hem zelf zou straffen. Wij hebben de jongen geschorst van 1 april 2005 tot 30 april 2005 op de [locatie]. De schriftelijke waarschuwing is persoonlijk overhandigd door mij aan [verdachte] op 5 april 2005.
Ik herken de persoon op foto 1 als de jongen waarvan [verdachte] heeft gezegd dat het zijn zoon is. Ik ken hem ongeveer 9 jaar denk ik. ’s Ochtends zag ik deze jongen de stal opbouwen. 9 jaar geleden zag ik dat de jongen bij het opbouwen en afbreken van de kraam van [verdachte] aanwezig was op de [locatie]. In een verloop van 2 à 3 jaar zag ik de jongen steeds vaker achter de kraam van [verdachte] staan tijdens de dagelijkse controles. Ik schat dat de jongen een jaar of 14 was toen ik hem voor het eerst zag. In het begin had ik het idee dat hij geen Nederlands sprak. In een later stadium zei de jongen in gebrekkig Nederlands goedemorgen, goedemiddag en eet smakelijk. Het werk dat hij deed, opbouwen en afbreken, is voor een 14 jarige zwaar werk. Het zware werk was onder andere het sjouwen van grote en zware rollen stof. Hij was op de markt aanwezig op tijden dat een jongen zoals hij op school had moeten zitten.
25.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 1 november 2013, inhoudende dat de persoon op voornoemde foto 1, pag. 173, [persoon 1] is.
26.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen met nummer 2009017894-4 van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 14] en [persoon 13], doorgenummerde pag. 175-189.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
Ik werk in totaal zo’n 12 jaar als marktmeester op de [locatie]
(de rechtbank begrijpt: te Amsterdam). Mijn werktijd is van 8.00 tot 17.30 uur. Ik ken de vaste plaatshouder [verdachte]. Hij heeft ook een winkel op de markt en hij verkoopt stoffen. Ik ken ook [persoon 5], hij is een losse plaatshouder. De winkel is gevestigd op de [locatie] en de kraam is gevestigd voor de winkel. Ik zie in het marktdossier dat de naam van de winkel Lama-tex is. Ik heb altijd gedacht dat de jongen die werkzaam was voor [verdachte] zijn zoon was. Deze jongen bouwde de kraam op en brak deze kraam later ook weer af. Dat begon ’s ochtends vroeg. Ik heb altijd gedacht dat hij de zoon was van [verdachte] omdat [verdachte] dat tegen mijn collega heeft gezegd. Dat heeft plaatsgevonden na een incident op de markt.
In het begin kwam de jongen alleen ’s ochtends om de kraam op te bouwen en ’s middags om de kraam af te breken. Vanaf ongeveer 2000 stond de jongen achter de kraam op momenten dat wij de markt controleerden. Volgens mij stond die jongen de gehele dag op de markt. Ik herken de persoon op foto 1. Dat is zijn zogenaamde zoon. Ik heb namelijk van de politie vernomen dat deze jongen niet de zoon is van [verdachte]. Ik noemde hem “zoon met snor”. Dat komt omdat hij een beginnend snorretje kreeg. Toen ik hem voor het eerst leerde kennen was hij volgens mij een jaar of 14. In het begin was hij erg gesloten. Ik had het vermoeden dat hij toen de Nederlandse taal niet machtig was. Het werk dat hij deed was het in- en uitpakken van stoffen en het sjouwen met rollen stof. Hij begon tegen mij te lachen als ik tegen hem zei: “hee man met snor, doe er wat aan”.
27.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 1 november 2013, inhoudende dat de persoon op voornoemde foto 1, pag. 185, [persoon 1] is.
28.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 19 december 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 3], zakelijk weergegeven:
Als ik voorbij de kraam van [verdachte] liep was de jongen altijd aanwezig. U vraagt mij of er ook momenten zijn geweest waarop ik langs de kraam liep en de jongen met snor er niet was. Nee. Dat is niet voorgekomen. De jongen was eigenlijk altijd wel bij de kraam van [verdachte].
U, officier van justitie, houdt mij voor dat mijn verklaring bij de politie de suggestie wekt dat die jongen met snor er overdag niet was. Die suggestie is inderdaad niet juist.
29.
Een geschrift, zijnde een waarschuwing verstoren van de orde op de markt van 5 april 2005, doorgenummerde pag. 444.
Dit geschrift houdt onder meer in als gegevens van de geadresseerde, zakelijk weergegeven:
[verdachte], [adres 1], [postcode] [plaats].
Dit geschrift houdt voorts onder meer in, zakelijk weergegeven:
Geachte heer [verdachte],
Op 31 maart 2005 werd marktmeester [persoon 2] gebeld om met spoed te komen naar de aan u toegewezen marktplaats. Er waren daar ongeregeldheden tussen naar wat nu blijkt uw zoon [persoon 17] en een personeelslid van de fa. [achternaam 3]. Wij spraken af dat u uw zoon [persoon 17] niet op de [locatie] zult laten werken in de periode van 1 april tot 30 april 2005.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde daarnaast acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
30.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 1 november 2013, zoals weergegeven in het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van die terechtzitting.
De voorzitter stelt vast dat in het door de raadsman ter terechtzitting overgelegde Nederlandse paspoort van verdachte onder meer te zien is een entreestempel op 4 augustus 1999 en een sortiestempel op 1 september 1999.
31.
Een geschrift, zijnde een e-mail bericht van de Postbus 51 Informatiedienst van 12 oktober 2010, doorgenummerde pag. 577.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
In 1999 hadden de basisscholen in de regio Noord zomervakantie van 24-7-1999 tot en met 5-9-1999.
32.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 10 maart 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de getuige [persoon 24], zakelijk weergegeven:
Mijn broer [naam 3] is in 1999 of 2000 naar Nederland gekomen. Ik was toen al in Spanje. Wij zijn in 1999 of 2000 in Marokko getrouwd en drie à vier dagen daarna ben ik in Spanje aangekomen. Mijn broer was op de bruiloft aanwezig. De bruiloft was voordat hij naar Nederland vertrok.