ECLI:NL:RBAMS:2013:8229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
HA ZA 12-1098
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afleggen van een derden verklaring door Pallimax in het kader van beslaglegging door Rabobank

In deze zaak vorderde de coöperatie Coöperatieve Rabobank Breda U.A. (hierna: Rabobank) van Pallimax B.V. (hierna: Pallimax) dat laatstgenoemde een juiste gerechtelijke derden verklaring zou afleggen. Deze vordering was gebaseerd op een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2011, waarin een bedrag van € 72.945,86 aan Rabobank was toegewezen. Rabobank had executoriaal derdenbeslag gelegd onder Pallimax, omdat Pallimax naar eigen zeggen niets verschuldigd was aan de bestuurder [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat Pallimax onvoldoende en kennelijk onjuiste informatie had verschaft ter onderbouwing van haar derden verklaring. De rechtbank stelde vast dat het voor haar niet mogelijk was om te bepalen of er vorderingen of zaken waren die door het beslag waren getroffen, en dat Pallimax niet had voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat Pallimax in rechte feitelijk in gebreke was gebleven en veroordeelde haar tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag was gelegd, alsof zij zelf schuldenaar was. De rechtbank stelde het verschuldigde bedrag vast op € 62.347,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 30 oktober 2013 door mr. C. Kraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/525408 / HA ZA 12-1098
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK BREDA U.A.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. P.M.M. van der Loo te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PALLIMAX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat [naam 1] te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rabobank en Pallimax genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 21 november 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 maart 2013,
  • de akte tot toelichting en overlegging van producties van de zijde van Pallimax,
  • de antwoordakte uitlating producties van de zijde van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 30 maart 2011 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank Amsterdam [naam 1] (hierna [naam 1]) veroordeeld om € 72.945,86 aan Rabobank te voldoen.
2.2.
[naam 1] is sinds 5 april 2006 enig, zelfstandig bevoegd, bestuurder en sinds 10 maart 2010 enig aandeelhouder van Pallimax. Op 1 januari 2010 is [naam 1] middels zijn praktijkvennootschap Pallimax toegetreden tot de maatschap van [bedrijfsnaam]. Hiertoe heeft Pallimax op 7 januari 2010 een maatschapovereenkomst (hierna: de maatschapovereenkomst) gesloten met twee andere maten van [bedrijfsnaam]. Artikel 9 van de maatschapovereenkomst bepaalt:
“Winst en verlies der maatschap wordt door de Vennoten in gelijke delen genoten respectievelijk gedragen, met uitzondering van de financiële afspraken die AI ter zake zijn toetreding zijn gemaakt en als addendum aan deze akte zal worden gehecht en onderdeel van deze akte uitmaakt. ”
2.3.
Omdat [naam 1] niet voldeed aan zijn verplichtingen uit hoofde van het vonnis, heeft Rabobank op 16 april 2012 ten laste van [naam 1] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder [bedrijfsnaam]. In de verklaring derdenbeslag (hierna: derdenverklaring) van 10 mei 2012 die [bedrijfsnaam] op grond van artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft afgelegd, heeft zij verklaard geen rechtsverhouding te hebben met [naam 1].
2.4.
Vervolgens heeft Rabobank op 6 juni 2012 voor een bedrag van € 62.126,20 ten laste van [naam 1] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Pallimax. Pallimax heeft in haar derdenverklaring van 2 juli 2012 verklaard wel een rechtsverhouding te hebben met [naam 1], maar op het tijdstip van beslag op grond daarvan niets verschuldigd te zijn dan wel te worden aan [naam 1]. De verklaring is door [naam 1] ondertekend.

3.Het geschil

3.1.
Rabobank vordert letterlijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Pallimax te veroordelen:
“I. een schriftelijke en door haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen met inachtneming van hetgeen Rabobank in deze dagvaarding heeft gesteld, van hetgeen zij van [naam 1] onder zich heeft en/of aan [naam 1] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [naam 1] zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [naam 1] verschuldigd zal worden;
II. nadat die verklaring door Pallimax zal zijn afgelegd en door deze rechtbank zal zijn bepaald dat:
- hetgeen Pallimax onder zich heeft en/of aan [naam 1] verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van [naam 1] zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan [naam 1] verschuldigd zal worden tot het ter tenuitvoerlegging af- en overdragen van zodanige gelden en/of goederen, voor zover deze niet overtreffen het totale bedrag dat Rabobank ingevolge voormeld vonnis van [naam 1] te vorderen heeft;
- in het geval dat de rechter de door Pallimax afgelegde buitengerechtelijke verklaring ondanks de betwisting door Rabobank juist mocht achten onder aftrek van of tegen voldoening door Rabobank van de aan de zijde van Pallimax gemaakte kosten tot het doen der gerechtelijke verklaring;
- en in het geval, dat de rechter de buitengerechtelijke verklaring van Pallimax onjuist mocht achten met veroordeling van Pallimax in de kosten gevallen op de verbetering van zijn verklaring;
-tot voldoening van de proceskosten.”
3.2.
Rabobank legt aan haar vordering – samengevat - het volgende ten grondslag. Rabobank betwist (met een beroep op artikel 477a lid 2 Rv) de juistheid van de door Pallimax afgelegde derdenverklaring. Bovendien is deze derdenverklaring in strijd met artikel 476b lid 2 Rv niet met feiten en verifieerbare gegevens onderbouwd. Rabobank gaat ervan uit dat [bedrijfsnaam] een vergoeding betaalt aan Pallimax voor de werkzaamheden die [naam 1] bij [bedrijfsnaam] verricht en voor het feit dat Pallimax [naam 1] aan de maatschap van [bedrijfsnaam] ter beschikking stelt, waar tegenover Pallimax vervolgens een vergoeding verschuldigd is aan [naam 1].
3.3.
Pallimax voert – samengevat – het volgende verweer. De derdenverklaring van Pallimax is juist en met voldoende feiten en gegevens onderbouwd. [naam 1] is onbezoldigd bestuurder van Pallimax. Uit de meest recent gepubliceerde jaarcijfers blijkt dat Pallimax omzet noch winst heeft gegenereerd. Pallimax kan een rechtsverhouding met [bedrijfsnaam] hebben zonder dat dit tot verschuldigdheid van enige vergoeding van Pallimax aan [naam 1] leidt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen worden in de kern verdeeld gehouden over de vraag of Pallimax aan [naam 1] ten tijde van de beslaglegging dan wel daarna, een bezoldiging of vergoeding verschuldigd was.
4.2.
Rabobank vordert onder I, kort gezegd, dat Pallimax op grond van artikel 477a lid 2 Rv een juiste gerechtelijke verklaring aflegt, waaruit blijkt welke vergoeding Pallimax ten tijde van en na de beslaglegging aan [naam 1] verschuldigd was. De rechtbank stelt vast dat Rabobank haar vordering binnen de in de in dit artikel genoemde vervaltermijn van twee maanden heeft ingesteld en dat zij aldus ontvankelijk is in haar vordering.
4.3.
Op de comparitie van 7 maart 2013 heeft de rechtbank Pallimax opgedragen een aantal bescheiden te overleggen, namelijk:
  • de maatschapovereenkomst en eventuele andere stukken waaruit de winstdeling blijkt,
  • de jaarrekeningen vanaf de datum dat Pallimax maat is geworden bij [bedrijfsnaam] tot heden,
  • rekeningafschriften en eventuele andere stukken die inzicht geven in de kasstromen die hebben gelopen tussen [bedrijfsnaam] en Pallimax vanaf de datum dat Pallimax maat is geworden bij [bedrijfsnaam] tot op heden,
  • rekeningafschriften en eventuele andere stukken die inzicht geven in de kasstromen die hebben gelopen tussen Pallimax en [naam 1] vanaf de datum dat Pallimax maat is geworden bij [bedrijfsnaam] tot heden,
  • stukken ter onderbouwing van de schuld van [naam 1] aan Pallimax,
  • stukken ter onderbouwing van het eventuele bedrag dat Pallimax op de datum van beslaglegging verschuldigd was aan [naam 1].
4.4.
Pallimax heeft bij akte tot toelichting en overlegging van producties van 10 april 2013 bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ten tijde van de beslaglegging dan wel daarna niets verschuldigd was aan [naam 1]. Bij antwoordakte uitlating producties heeft Rabobank de inhoud van deze gerechtelijke verklaring betwist.
4.5.
De rechtbank zal aan de hand van de door Pallimax afgelegde gerechtelijke verklaring (met de overgelegde bescheiden) en de gemotiveerde betwisting daarvan door Rabobank vaststellen of een bedrag, en zo ja hoeveel, aan Rabobank toekomt.
4.6.
De rechtbank stelt bij deze beoordeling voorop dat de bewijslast berust bij Rabobank waar deze aanvoert dat – in weerwil van de derdenverklaring – [naam 1] wel degelijk een vordering heeft op Pallimax. Gelet op artikel 476b RV, waarin is bepaald dat de derdenverklaring zo veel mogelijk vergezeld moet gaan van afschrift van tot staving dienende bescheiden, rust volgens vaste jurisprudentie wel een verzwaarde motiveringsplicht op Pallimax.
Maatschapovereenkomst
4.7.
Pallimax heeft de maatschapovereenkomst overgelegd. Uit de maatschapovereenkomst volgt dat [naam 1] middels Pallimax per 1 januari 2010 tot de maatschap is toegetreden. Voorts blijkt uit artikel 9 van deze overeenkomst dat winst en verlies door de vennoten van de maatschap in gelijke delen worden genoten respectievelijk gedragen, met uitzondering van de financiële afspraken die met [naam 1]/Pallimax ter zake de toetreding zijn gemaakt en die als addendum aan de overeenkomst zijn gehecht. Tijdens de comparitie heeft Pallimax erkend dat zij recht heeft op een deel van de winst van de maatschap. Nu Pallimax het addendum niet heeft overgelegd, stelt de rechtbank vast dat Pallimax geen inzicht heeft gegeven in de precieze afspraken die [bedrijfsnaam] en Pallimax met elkaar hebben gemaakt ten aanzien van de winstdeling. Uit de jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012van [bedrijfsnaam] kan wel blijken welk winstaandeel aan Pallimax is uitgekeerd, maar deze jaarrekeningen heeft Pallimax niet in het geding gebracht.
Jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012
4.8.
Voorts heeft Pallimax haar jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012 (waarvan de laatste in concept) overgelegd. In de toelichting op de overgelegde jaarrekeningen staat vermeld dat geen accountantscontrole heeft plaatsgevonden. In de jaarrekeningen 2010 en 2011 staat vermeld dat er geen opbrengsten zijn gegenereerd en dat het resultaat na belastingen negatief is. In de jaarrekening 2012 staat bij de post “Opbrengst Projecten” wel een bedrag van € 30.000,00 vermeld. Pallimax heeft deze post niet toegelicht. Voorts blijkt uit de jaarrekening 2012 dat het resultaat na belastingen positief is. Uit de jaarrekeningen blijkt niet dat door Pallimax enig vergoeding aan [naam 1] is betaald vanwege door hem verrichte werkzaamheden bij [bedrijfsnaam].
4.9.
Verder stelt de rechtbank vast dat de algemene reserve die per eind 2010
€ 39.179,00 bedraagt eind 2011 ineens verlaagd is met een bedrag van € 13.866,00, zonder dat blijkt van een dividenduitkering of een andere verklaring die deze vermindering rechtvaardigt. Hetgeen in de toelichting op de jaarrekening 2011 onder het kopje “vordering op aandeelhouder”staat vermeld, is als verklaring voor deze vermindering volstrekt ontoereikend.
Transactiedetails via internetbankieren
4.10.
De rechtbank heeft Pallimax opgedragen stukken te overleggen waaruit de kasstromen blijken tussen [bedrijfsnaam] en Pallimax enerzijds en Pallimax en [naam 1] anderzijds. Zoals Pallimax zelf heeft aangegeven zijn de overgelegde transactiedetails die via internetbankieren verkregen zijn, onvolledig. Het is voor de rechtbank niet mogelijk om op basis hiervan vast te stellen welke kasstromen precies hebben plaatsgevonden.
Pallimax geeft als toelichting dat in 2010 geen kasstroom tussen haar en [bedrijfsnaam] heeft plaatsgevonden. Pallimax heeft niet toegelicht waarom zij, ondanks het feit dat [naam 1] via Pallimax per 1 januari 2010 als vennoot bij [bedrijfsnaam] werkzaam was en Pallimax volgens eigen zeggen recht had op een deel van de winst van [bedrijfsnaam], geen enkele vergoeding hiervoor van [bedrijfsnaam] zou hebben ontvangen.
Zowel in 2011 als in 2012 heeft Pallimax maandelijks € 2.500,00 van [bedrijfsnaam] ontvangen, waarbij als omschrijving op de rekeningafschriften staat “AI privé opn.”. De rechtbank stelt vast dat de ontvangst van deze betalingen niet is terug te vinden in de jaarrekening 2011, terwijl evenmin blijkt van het opbouwen van een schuld van Pallimax aan [bedrijfsnaam] met een bedrag van € 2.500,00 per maand. In deze jaarrekening is immers opgenomen dat er geen opbrengsten zouden zijn, terwijl evenmin blijkt van het opbouwen van een schuld van Pallimax aan [bedrijfsnaam] met een bedrag van € 2.500,00. In de jaarrekening 2012 is onder de post “Opbrengst Projecten” een bedrag van € 30.000,00 opgenomen. Het lijkt hier te gaan om de vergoeding van [bedrijfsnaam], maar Pallimax heeft hier geen duidelijkheid over verstrekt.
4.11.
Voor wat betreft de kasstromen tussen Pallimax en [naam 1] heeft Pallimax toegelicht dat zij in 2011 in totaal om en nabij € 3.250,00 en in 2012 € 4.185,00 heeft betaald. Zoals hiervoor onder 4.9 overwogen is het voor de rechtbank op basis van de overgelegde stukken niet mogelijk om te controleren of de door Pallimax genoemde bedragen juist zijn. Verder stelt de rechtbank vast dat de genoemde bedragen niet, althans niet volledig, verwerkt zijn in de jaarrekeningen 2011 en 2012. Zo komen in de winst- en verliesrekening over 2011 bijvoorbeeld geen (noemenswaardige) kosten voor. Bovendien zijn deze betalingen niet te rijmen met de derdenverklaring van Pallimax (zowel in als buiten rechte afgelegd) dat zij weliswaar een rechtsverhouding heeft met [naam 1] maar dat zij op het tijdstip van het beslag van 6 juni 2012 op grond daarvan niets verschuldigd zou zijn aan [naam 1]. Uit de overgelegde transactiedetails blijkt immers dat Pallimax na de beslaglegging tot en met december 2012 maandelijks een bedrag aan [naam 1] heeft overgemaakt.
Overeenkomsten tot geldlening
4.12.
Uit de inhoud van beide overeenkomsten volgt dat [naam 1] in totaal een bedrag van
€ 50.000 van Pallimax zou hebben geleend en dat [naam 1] dit bedrag te vermeerderen met rente uiterlijk per 1 januari 2014 in termijnen terug dient te betalen. Volgens de toelichting van Pallimax is de geldlening opgenomen in de jaarrekening 2011. De rechtbank vraagt zich af of Pallimax doelt op het bedrag van € 39.000,00 dat staat vermeld bij de post “Vordering op Aandeelh.” Pallimax heeft verder op geen enkele wijze onderbouwd dat deze bedragen daadwerkelijk zijn verstrekt aan [naam 1] noch heeft zij toegelicht of de geldlening (en zo ja welk deel daarvan) is afgelost door [naam 1].
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de door Pallimax overgelegde stukken onvolledig zijn en daardoor niet te controleren zijn. Aan de jaarrekeningen 2011 en 2012 hecht de rechtbank geen waarde, omdat de daarin opgenomen cijfers op hoofdlijnen niet te rijmen zijn met de door Pallimax gestelde kasstromen en bovendien niet te verklaren zijn. De conclusie is dat Pallimax onvoldoende en bovendien kennelijk onjuiste informatie heeft verschaft ter onderbouwing van haar derdenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat het op basis van de overgelegde bescheiden niet mogelijk is om vast te stellen of er vorderingen en/of zaken zijn die door het beslag zijn getroffen en dat Pallimax daarmee niet heeft voldaan aan haar verplichting ex artikel 476a lid 1 Rv, terwijl Pallimax de rechtbank hier wel inzicht in had kunnen geven door bijvoorbeeld de jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012 van [bedrijfsnaam] (waarover zij als maat moet beschikken) in het geding te brengen en waaruit het winstaandeel van Pallimax moet blijken. Gelet op deze bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv, waarbij Pallimax ook in rechte feitelijk in gebreke is gebleven een derdenverklaring af te leggen en zal Pallimax worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware zij daarvan zelf schuldenaar.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering onder II eerste gedachtestreepje als na te noemen toewijsbaar is. De rechtbank stelt het bedrag dat aan Rabobank toekomt op de voet van artikel 477 lid 2 Rv, uitgaande van de onbetwist gebleven inhoud van het beslagexploot van 6 juni 2012, vast op de som van de volgende bedragen:
  • het totaal verschuldigde bedrag van € 62.126,60 op het moment van beslaglegging,
  • te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
  • te vermeerderen met kosten betekening beslag aan geëxecuteerde van € 76,74,
  • te vermeerderen met de explootkosten van € 144,16.
4.15.
Pallimax zal worden veroordeeld om aan Rabobank te betalen de som van voornoemde bedragen ad € 62.347,50, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
4.16.
Voorts zal Pallimax als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, aan de zijde van Rabobank begroot op:
-dagvaarding € 90,64
-vast recht € 575,00
- salaris advocaat € 2.235,00(2,5 punt x liquidatietarief van € 894,00)
Totaal € 2.900,64

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt het bedrag dat aan Rabobank toekomt vast op de som van de in rechtsoverweging 4.14. genoemde bedragen,
5.2.
veroordeelt Pallimax te betalen aan Rabobank € 62.347,50, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt Pallimax in de kosten van het geding, aan de zijde van Rabobank begroot op € 2.900,64,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kraak en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.type: