ECLI:NL:RBAMS:2013:8220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering plaatsing functie in nieuwe organisatie na reorganisatie; schending van de zienswijzeprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum. De eiser, die sinds 1 mei 2011 in vaste dienst was, werd niet geselecteerd voor functies in de nieuwe organisatie na een reorganisatie. De rechtbank oordeelde dat de zienswijzeprocedure niet correct was doorlopen, waardoor de belangen van de eiser geschaad zijn. De zienswijzecommissie had aanbevelingen gedaan die niet in de besluitvorming waren meegenomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen en vernietigde dit besluit. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de eerder genoemde punten in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De rechtbank merkte op dat mediation een mogelijke oplossing voor het geschil zou kunnen zijn, maar verweerder had dit aanbod afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak om alle relevante informatie en aanbevelingen in de besluitvorming te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/521 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2013 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde L. van Dijk),
en
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum, directie bedrijfsvoering, verweerder
(gemachtigde mr. M. de Wit).

Procesverloop

Bij tussenbericht over een voorgenomen besluit van 2 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij niet is geselecteerd voor de functies waarvoor hij belangstelling heeft getoond. Tevens is medegedeeld dat verweerder voornemens is hem niet te plaatsen in de nieuwe organisatie.
Bij besluit van 20 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, [naam 1], voormalig projectleider plaatsingsproces reorganisatie Amsterdam in Beweging, en [naam 2], juridisch adviseur.

Overwegingen

1.1 Eiser is sinds 1 mei 2011 werkzaam in vaste dienst als[functie] voor 36 uur per week bij het stadsdeel Centrum. Hij wordt bezoldigd in schaal 10.
Sinds juli 2010 vindt er bij het stadsdeel Centrum een reorganisatie plaats: Centrum in Beweging (CIB). Op 7 februari 2012 heeft verweerder het reorganisatieplan CIB deel 2 vastgesteld. Het reorganisatieplan is op 10 juli 2012 door verweerder goedgekeurd. In dit plan zijn de functies bij het stadsdeel Centrum opnieuw ingedeeld aan de hand van de categorie-indeling van artikel 16.18 van het Nieuwe Rechtspositiereglement Gemeente Amsterdam (NRGA). Functies die ongewijzigd dan wel licht gewijzigd overgaan naar de nieuwe organisatie zijn in categorie 1 ingedeeld. De ambtenaren die deze functies uitoefenen worden aangemerkt als functievolgers.
1.2. Eiser is aanvankelijk bij “voornemenbesluit” van 14 maart 2012 aangemerkt als functievolger. De naam van eisers generieke functie zal in de nieuwe organisatie[functie] gaan luiden; de specifieke functienaam wordt [functie] (schaal 10).
Bij voorgenomen besluit van 27 maart 2012 is dit besluit herzien. Verweerder heeft eiser daarin meegedeeld dat de functie [functie] geen volgfunctie kan zijn, omdat eisers functie bij vergissing met een foutief functiedocument is vergeleken. Eiser kan daarom nog niet in de nieuwe organisatie worden geplaatst. Eisers huidige functie blijkt niet meer voor te komen in de nieuwe organisatie. Daarom wordt aan zijn huidige functie categorie 2 toegekend. Dit betreffen sterk gewijzigde en nieuwe functies.
In dit voorgenomen besluit is tevens het vervolgtraject kenbaar gemaakt. Eiser wordt uitgenodigd zijn belangstelling voor vacante functies kenbaar te maken.
Eiser heeft bij brief van 2 april 2012 zijn zienswijze op het voorgenomen besluit van 27 maart 2012 gegeven. Daarnaast heeft hij voor een zestal functies zijn belangstelling kenbaar gemaakt. Verweerder heeft hierop geen besluit genomen.
1.3. Eiser is in geen van de functies waarvoor hij zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt geplaatst. Eiser is voor een aantal plaatsingsgesprekken niet uitgenodigd, omdat hij minder ervaring heeft dan andere kandidaten. Voor de overige functies is hij na een gesprek met de selectiecommissie afgewezen. Redenen hiervoor waren ongeschiktheid voor de functie, het ontbreken van de benodigde vakkennis en het feit dat eiser geen goed beeld van de functie bleek te hebben. Verweerder heeft veel waarde gehecht aan het rapport van 23 juli 2011 van Cqure, een opleidings-, wervings- en detacheringsbureau, dat eiser op zijn vaardigheden heeft getest. Uit het rapport van Cqure volgt dat eisers soft skills zwak zijn. Eiser heeft onvoldoende gescoord op de onderdelen samenwerken, klantgericht denken en handelen en omgevingsbewustzijn.
1.4. Verweerder heeft zowel op 12 juli 2012 en 2 augustus 2012 een tussenbericht over het voorgenomen besluit aan eiser gestuurd en hem meegedeeld dat verweerder er (nog) niet in is geslaagd een passende functie voor eiser te vinden. In het tussenbericht van 2 augustus 2012 is verder meegedeeld dat verweerder voornemens is om eiser niet te plaatsen in de nieuwe organisatie.
Eiser heeft op 14 augustus 2012 zijn zienswijze tegen het tussenbericht over het voorgenomen besluit van 2 augustus 2012 kenbaar gemaakt.
Eisers gemachtigde heeft op 31 augustus 2012 namens eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 augustus 2012.
1.5. De zienswijzecommissie reorganisatie Çentrum in Beweging (de zienswijzecommissie) heeft op 5 oktober 2012 advies uitgebracht aan de inpassingscommissie CIB. Hierin zijn de volgende vragen aan verweerder voorgelegd:
  • Welke overwegingen hebben ten grondslag gelegen aan het voorgenomen besluit van 27 maart 2012, te weten het terugdraaien van de plaatsing van eiser in de nieuwe organisatie en op welke wijze is dit met eiser besproken?
  • Zijn de resultaten van de verschillende sollicitatierondes tussentijds met eiser besproken?
  • Hoe kan worden verklaard dat er een grote discrepantie bestaat tussen het oordeel over het functioneren van eiser bij indiensttreding (medio 2011) en zijn competenties in 2012?
  • Op welke gronden berust het oordeel dat in het voorgenomen besluit van 2 augustus 2012 wordt gegeven over het functioneren van eiser en hoe is verweerder tot dit oordeel gekomen?
Volgens de zienswijzecommissie kan een definitief advies pas worden gegeven na beantwoording van deze vragen, overlegging van nadere stukken en hoor en wederhoor. De zienswijzecommissie gaat ervan uit dat bovengenoemde vragen bij de behandeling van het bezwaarschrift of zoveel eerder als mogelijk zullen worden beantwoord. Tevens is geadviseerd om te onderzoeken of een mediationtraject ondersteunend kan zijn. De zienswijzecommissie kan zich voorstellen dat alle gebeurtenissen een enorme psychische druk op eiser hebben gelegd. De zienswijzecommissie vraagt zich af of het – gelet op de situatie – verstandig is om mogelijk een time out in te gelasten dan wel in ieder geval de bedrijfsarts te consulteren. De zienswijzecommissie hoopt in ieder geval dat verweerder met eiser tot een oplossing komt, waarbij de zienswijzecommissie verweerder heeft meegegeven te onderzoeken of een mediationtraject daarbij ondersteunend kan zijn.
1.6. De bezwaarcommissie heeft eiser op 27 november gehoord en op 17 december 2012 advies uitgebracht. Hierin heeft de bezwaarcommissie allereerst overwogen dat de brief van 2 augustus 2012 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser bij dit besluit is afgewezen voor een aantal functies. Ten aanzien van de boventalligheid is nog geen definitief besluit genomen, zodat het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De bezwaarcommissie heeft ten aanzien van de afwijzing voor de functies overwogen dat er geen strijd met het reorganisatieplan is geconstateerd. Verweerder heeft op voldoende wijze met eiser gecommuniceerd en zich ingespannen om voor eiser een passende functie te vinden. De afweging die is gebaseerd op het ontbreken van voldoende soft skills is niet ondeugdelijk. Geadviseerd is om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 20 december 2012 het advies van de bezwaarcommissie volledig overgenomen en het besluit van 2 augustus 2012 gehandhaafd.
1.8. Bij besluit van 21 december 2012 is aan eiser met ingang van 1 januari 2013 de boventalligheidsstatus toegekend. Tegen dit besluit is in een bezwaarschrift ingediend. Ter zitting is namens verweerder meegedeeld dat nog geen beslissing op dit bezwaarschrift is genomen.
1.9. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in strijd met het in hoofdstuk 16 van het NRGA neergelegde Sociaal Plan heeft gehandeld. De daarin genoemde fases zijn niet gevolgd. Al voor de officiële vaststelling van het reorganisatieplan is de plaatsingsprocedure gestart. Bij de afwijzing voor de functies is verweerder van onjuiste en onvolledige informatie uitgegaan. Bovendien heeft verweerder de opmerkingen van de selectiecommissie naast zich neergelegd. Eiser heeft bestreden dat hij niet geschikt zou zijn voor de functie van [functie], omdat zijn oude functie veel zwaarder was. Bij zijn sollicitatie een jaar geleden naar de functie van[functie] werden zijn soft skills bovendien nog prima bevonden.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de boventalligheidverklaring, omdat verweerder op dit punt thans een primair besluit heeft genomen, waartegen nog een bezwaarprocedure loopt.
2.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
In artikel 16:47 van het NRGA is het volgende bepaald.
“Indien de ambtenaar zich niet kan vinden in een voorgenomen besluit dan wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze binnen twee weken schriftelijk kenbaar te maken. Hierop wordt een zienswijzegesprek gehouden. De bevindingen uit het zienswijzegesprek worden teruggekoppeld aan de voorzitter van de inpassingscommissie. Die adviseert vervolgens de directeur/stadsdeelsecretaris die een definitief besluit aan de ambtenaar doet toekomen. Indien er geen inpassingscommissie is, worden de bevindingen rechtstreeks aan de directeur/stadsdeelsecretaris teruggekoppeld.”
2.3.
In het “voorgenomen” besluit van 2 augustus 2012 komt zowel de afwijzing voor de functies als het niet plaatsen in de nieuwe organisatie aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een zienswijzeclausule in dit besluit heeft opgenomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat deze zienswijzeprocedure niet de juiste weg was, maar dat die van het (tijdig ingestelde) bezwaar gevolgd had moeten worden. Verweerder heeft echter beide wegen bewandeld. De behandeling van de zienswijze is daardoor min of meer gelijk gaan lopen met de behandeling van het bezwaar. Door de zienswijzeprocedure na het advies van de zienswijzecommissie te vervangen door de bezwaarprocedure is de zienswijzeprocedure niet volledig doorlopen. Verweerder heeft daarmee in strijd met artikel 16:47 van het NRGA gehandeld.
2.4.
In artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een besluit ondanks schending van een vormvoorschrift in stand kan worden gelaten, indien de belanghebbende daardoor niet is geschaad.
2.5.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of eiser is geschaad door het niet volledig doorlopen van de zienswijzeprocedure door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor wel is geschaad.
2.6.
De zienswijzecommissie heeft in zijn advies aanbevelingen aan de verweerder gedaan en vragen gesteld, waarvan de beantwoording naar zijn oordeel voor een zorgvuldige besluitvorming noodzakelijk waren. De rechtbank constateert dat noch in de hoorzitting noch in het advies van de bezwaarcommissie aandacht is geschonken aan de punten die de zienswijzecommissie naar voren heeft gebracht. Daarmee heeft verweerder een aantal prangende vraagpunten laten liggen die bij de totstandkoming van het besluit betrokken hadden moeten worden.
2.7.
De rechtbank constateert dat de vragen die de zienswijzecommissie heeft gesteld ook in de beroepsfase onduidelijk zijn gebleven. Ter zitting is gebleken dat op de zienswijze die eiser heeft ingediend tegen het voorgenomen besluit van 27 maart 2012 niet door verweerder is beslist. Nu eiser in bezwaar en in beroep heeft aangevoerd dat hij weinig verschil ziet tussen zijn oude functie en de nieuwe van [functie] ligt hier zonder meer een belang van eiser, waarop door verweerder nog gereageerd moet worden.
2.8.
Verweerder heeft veel waarde gehecht aan het rapport van Cqure, maar is voorbij gegaan aan de daarin gegeven conclusie dat eiser gelet op zijn hard skills erg dichtbij de functie van [functie] zit maar nog wat tekort schiet. Zijn wat verouderde technische kennis kan eenvoudig met een training worden bijgespijkerd. Zijn nog onvoldoende soft skills zijn te verbeteren met persoonlijke begeleiding, waardoor hij meer vertrouwen krijgt en hij zijn persoonlijkheid makkelijker kan ontplooien. Cqure spreekt ten slotte het vertrouwen uit dat eiser hierdoor een sprong voorwaarts zal in zijn soft skills. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat men geen heil in begeleiding zag zowel ten aanzien van de hard skills als de soft skills, maar heeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende onderbouwing gegeven.
2.9.
Ook de vragen die de zienswijzecommissie heeft gesteld over het functioneren van eiser en verweerders impliciete oordeel daarover vereisen naar het oordeel van de rechtbank een nadere uitleg en onderbouwing.
2.10.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en strijdt met artikel 3:2 van de Awb. Bovendien ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de hierboven genoemde punten aan de orde dienen te komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, gelet op het feit dat verweerder aan essentiële punten in de bezwaarfase voorbij is gegaan. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ter zitting aan partijen de vraag is voorgelegd of zij een mediationtraject wilden ingaan, zoals ook door de zienswijzecommissie is geopperd. Eiser was hiertoe bereid, maar verweerder heeft dit aanbod afgeslagen met als motivering dat aan het doel van mediation, namelijk plaatsing van eiser in een passende functie, op andere wijze kan worden voldaan. Verweerder doelt hiermee op de outplacement die is gestart na de boventalligheidsverklaring van eiser per 1 januari 2013. Nu door de vernietiging van het bestreden besluit de procedure weer in het stadium van bezwaar terecht is gekomen, geeft de rechtbank verweerder in overweging opnieuw te bezien of mediation mogelijk een oplossing voor het onderhavige geschil met eiser kan bieden.
3.1.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB