ECLI:NL:RBAMS:2013:7966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
C-13-547028 - KG ZA 13-947
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot hervatting van de exploitatie van een restaurant in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een bedrijfsruimte, en gedaagden, die het restaurant exploiteerden. De eiser vorderde dat gedaagden de exploitatie van het restaurant weer ter hand zouden nemen en het pand zouden verlaten, omdat hij de bedrijfsruimte dringend voor eigen gebruik nodig had. De eiser stelde dat gedaagde 1 de exploitatie had overgedragen aan gedaagde 2, wat in strijd zou zijn met de huurovereenkomst. Gedaagden voerden verweer en stelden dat de exploitatie nog steeds voor rekening en risico van gedaagde 1 was en dat gedaagde 2 slechts als zaakwaarnemer fungeerde tijdens de afwezigheid van gedaagde 1.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was dat gedaagde 1 de exploitatie aan gedaagde 2 had overgedragen. De verklaring van gedaagde 1 dat zij geen plannen had om het restaurant te verkopen, werd als geloofwaardig beschouwd. Bovendien werd opgemerkt dat registraties in het handelsregister niet altijd overeenkomen met de juridische werkelijkheid. De rechter concludeerde dat gedaagde 2 niet zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verbleef, waardoor de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen. De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden werden begroot op € 1.090,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/547028 / KG ZA 13-947 CB/EB
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser bij dagvaarding van 8 augustus 2013,
advocaat mr. B.S. Friedberg te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2], mede handelend onder de naam
[naam restaurant],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. H.C. Koops te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [gedaagde 1] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

1.De procedure

De terechtzitting is op verzoek van [gedaagde 1] c.s. verplaatst van 16 naar
20 september 2013. Ter terechtzitting van 20 september 2013 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Met het verschijnen van [gedaagde 2] zijn eventuele gebreken in de aan hem uitgebrachte dagvaarding geheeld. [gedaagde 1] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting was [eiser] aanwezig met mr. Friedberg. Aan de kant van [gedaagde 1] c.s. waren aanwezig [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met mr. Koops.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan de [adres restaurant] (hierna: de bedrijfsruimte). In de bedrijfsruimte exploiteerde hij tot 2004 een Italiaans restaurant onder de naam [naam restaurant] (hierna: het restaurant of [naam restaurant] genoemd).
2.2.
Met ingang van 1 oktober 2004 verhuurt [eiser] de bedrijfsruimte aan [gedaagde 1], die vanaf diezelfde datum ook het restaurant van hem pachtte. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, na het verstrijken waarvan de overeenkomst is voortgezet voor een aansluitende periode van 5 jaar, derhalve tot en met 30 september 2014. De huidige huurprijs bedraagt € 5.025,00 per maand.
2.3.
De op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte bevatten voor zover van belang de volgende bepalingen:

Onderhuur/indeplaatsstelling
8.1
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een personenvennootschap of rechtspersoon.
8.2
Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs. (…)”
2.4.
Op 24 november 2009 heeft [eiser] het restaurant voor € 250.000,00 aan [gedaagde 1] verkocht en geleverd. Het totaal door [gedaagde 1] aan [eiser] te betalen bedrag bedroeg blijkens de notariële koopakte destijds, inclusief een geldlening, € 300.000,00.
2.5.
Bij aangetekende brief van 6 maart 2013 aan [gedaagde 1] en bij deurwaardersexploot van diezelfde datum heeft [eiser] de huurovereenkomst opgezegd tegen 30 september 2014. Als reden daarvoor heeft hij gegeven dat hij de bedrijfsruimte dringend voor eigen gebruik nodig heeft.
2.6.
In een uittreksel uit het handelsregister van 17 juli 2013 staat [gedaagde 2] als eigenaar van [naam restaurant] geregistreerd, met als ingangsdatum 1 juli 2013.
2.7.
Op 19 juli 2013 heeft [eiser] [gedaagde 1] schriftelijk verzocht om ervoor zorg te dragen dat [gedaagde 2] de bedrijfsruimte verlaat en om zelf de exploitatie weer ter hand te nemen. Daarbij heeft hij onder meer de verbeurte van boetes aangezegd. Op diezelfde datum heeft [eiser] [gedaagde 2] schriftelijk verzocht het gehuurde te ontruimen. Aan beiden heeft hij daarbij meegedeeld dat indien de wanprestatie na ommekomst van veertien dagen niet is beëindigd, hij [gedaagde 1] c.s. in rechte zal betrekken en ontruiming van het gehuurde zal vorderen.
2.8.
In een uittreksel uit het handelsregister van 8 augustus 2013 staat [gedaagde 1] weer als eigenaar van [naam restaurant] geregistreerd, met als ingangsdatum 8 augustus 2013.
2.9.
Een schriftelijke verklaring van [gedaagde 2] van 8 augustus 2013 luidt, voor zover hier van belang:
“(…) In mei 2013 ben ik door mijn goede vriendin [gedaagde 1] benaderd of ik interesse had om het Restaurant tijdelijk waar te nemen tijdens haar langdurige vakantie waarbij zijn blijk gaf van een z.g. ‘burn-out’.
Aangezien ik de ambitie heb, maar helaas niet de financiële middelen om een dergelijk restaurant zoals [naam restaurant] zelf te exploiteren, heb ik deze mogelijkheid direct ter harte genomen zodat ik hiermee de nodige ervaring kon opdoen.
Een zakenrelatie van [gedaagde 1] adviseerde haar om mij dan tijdelijk bij de Kamer van Koophandel in te schrijven zodat ik (…) tijdens haar afwezigheid naar leveranciers etc kan duidelijk maken dat ik bevoegd was tot het doen van bestellingen en meer.
Het gerucht als zou ik mondeling bij de heer [eiser] kenbaar hebben gemaakt dat ik de nieuwe eigenaar van restaurant [naam restaurant] zou zijn, betwist ik volkomen. Ik heb inderdaad wel kenbaar gemaakt dat ik nu belast ben met de operationele gang van zaken maar niets anders.
De heer [eiser] kwam de eerste helft van de maand juli vrijwel dagelijks langs om verhaal te halen inzake buurtgeruchten met betrekking tot de exploitatie van [naam restaurant] hetgeen mij mateloos begon te irriteren. Ik heb nimmer iets verteld wat zijn huidige aantijgingen zouden bevestigen anders dan dat ik wel interesse heb ik een mogelijke toekomstige overname. Ik heb hem meermaals verteld dat [gedaagde 1] op vakantie is en dat hij zijn belangen in deze maar met haar bij terugkeer moet bespreken.
Omdat [gedaagde 1] inmiddels weer terug van vakantie is, wordt mijn tijdelijke inschrijving bij de Kamer van Koophandel vandaag weer teruggedraaid.”
2.10.
Tussen partijen zijn in de loop der tijd meerdere geschillen ontstaan, onder meer over een boven het restaurant gelegen illegaal logiesgebouw/hotel van [eiser], waarvan het restaurant overlast ondervindt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd:
  • [gedaagde 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de exploitatie van de onderneming weer ter hand te nemen en daarvan een behoorlijk bewijs aan hem te verstrekken;
  • [gedaagde 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen het pand te verlaten;
  • [gedaagde 1] te veroordelen om aan hem een boete te betalen van € 10.050,00 per dag vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag dat [gedaagde 1] de exploitatie weer ter hand heeft genomen.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag, samengevat weergegeven, dat [gedaagde 1] de exploitatie van het restaurant uit handen heeft gegeven aan [gedaagde 2]. Dat blijkt volgens [eiser] uit de gegevens van het handelsregister en uit het feit dat toen hij in het restaurant informeerde naar de afwezigheid van [gedaagde 1], [gedaagde 2] tegenover hem heeft verklaard dat hij de nieuwe eigenaar van [naam restaurant] is. Door de bedrijfsruimte aan [gedaagde 2] onder te verhuren of in gebruik te geven, handelt [gedaagde 1] volgens [eiser] in strijd met de huurovereenkomst en verbeurt zij een boete van € 10.050,00 per dag. [gedaagde 2] verblijft volgens [eiser] zonder recht of titel in het gehuurde. [eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering jegens [gedaagde 1] strekt tot nakoming van de huurovereenkomst en die jegens [gedaagde 2] tot ontruiming van het gehuurde. Voor beide vorderingen geldt dat die in kort geding alleen kunnen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagden een kennelijk ongegrond verweer voeren, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat de exploitatie van [naam restaurant] niet langer in handen van [gedaagde 1] is. Volgens haar wordt [naam restaurant] nog steeds voor rekening en risico van [gedaagde 1] geëxploiteerd en werkt [gedaagde 2] in loondienst in het restaurant. Zij stelt dat [gedaagde 2] de financiële middelen niet heeft om de onderneming van haar te kopen. [gedaagde 1] c.s. stelt dat het als volgt is gegaan. Dit jaar is [gedaagde 1] vijf weken met vakantie is geweest (van begin juli 2013 tot en met de eerste week van augustus 2013) omdat zij in haar privé leven een roerige tijd achter de rug heeft en gezondheidklachten kreeg. Voor die periode heeft zij [gedaagde 2] als zaakwaarnemer aangesteld. Op advies van een zakenrelatie van [gedaagde 1] zijn de gegevens in het handelsregister tijdelijk aangepast. Achteraf gezien erkent [gedaagde 1] c.s. dat het handiger zou zijn geweest om [gedaagde 2] een volmacht te verlenen. [gedaagde 1] stelt dat zij geen plannen heeft om het restaurant te verkopen, omdat zij de koopsom bij lange na nog niet heeft kunnen terugverdienen. Zij zal zich daarom ook tegen de huuropzegging verzetten.
4.3.
De door [gedaagde 1] c.s. gegeven verklaring komt vooralsnog aannemelijk voor. Indien [gedaagde 1] het restaurant aan [gedaagde 2] zou willen overdragen, zou het voor haar immers eenvoudig zijn geweest om bij de kantonrechter een verzoek om indeplaatsstelling in te dienen. Dat zij in plaats van die weg te bewandelen, zou hebben gekozen voor overtreding van het contractuele verbod tot het in gebruik geven of onderverhuren van de bedrijfsruimte aan een derde, op welke overtreding een zeer hoge boete staat, komt niet aannemelijk voor. In dat verband is van belang dat [eiser] vrijwel dagelijks langs [naam restaurant] komt omdat hij verderop aan de Kloveniersburgwal woonachtig is en tevens boven [naam restaurant] een bedrijf exploiteert. De kans dat [gedaagde 1] een wisseling van eigenaars buiten het zicht van [eiser] zou kunnen houden, is dan ook nihil.
4.4.
De door [eiser] gestelde wanprestatie van [gedaagde 1] komt op grond van het voorgaande zo onaannemelijk voor, dat daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tegenop weegt dat [gedaagde 2] gedurende vijf weken (in de periode van 1 juli tot 8 augustus 2013) als eigenaar van [naam restaurant] in het handelsregister heeft gestaan en dat [gedaagde 2] mogelijk tegen [eiser] heeft verklaard dat hij de nieuwe eigenaar van [naam restaurant] is. Registraties in het handelsregister kunnen immers in strijd met de juridische werkelijkheid zijn en [gedaagde 1] heeft een verklaring gegeven die niet ongeloofwaardig voor komt. Als haar verklaring juist is, heeft zij niet handig geopereerd, maar het levert in dit geval in het kader van dit kort geding onvoldoende grond op om aan te nemen dat [gedaagde 1] het restaurant niet zelf exploiteert of heeft geëxploiteerd. Wat [gedaagde 2] precies tegen [eiser] heeft gezegd, kan zonder nader onderzoek naar de feiten niet worden vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, komt het de voorzieningenrechter niet logisch voor dat [gedaagde 2] zou hebben verklaard als [eiser] stelt. Maar ook indien [gedaagde 2] tegenover [eiser] de indruk heeft gewekt dat hij de nieuwe eigenaar van [naam restaurant] was, betekent dit nog niet dat hij dat ook daadwerkelijk was. Mogelijke irritaties kunnen daarbij een rol hebben gespeeld.
4.5.
De slotsom is dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde 1] het gebruik van de bedrijfsruimte aan [gedaagde 2] heeft afgestaan. Dat betekent dat evenmin aannemelijk is geworden dat [gedaagde 2] zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijft. Daarmee is niet voldaan aan het onder 4.1 weergegeven criterium, zodat de vordering zal worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.090,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.090,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. van Bennekom op 4 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.type: eB