ECLI:NL:RBAMS:2013:7940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
13/702940-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met een valse sleutel bij geldautomaat

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 november 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een mededader werd beschuldigd van een poging tot cash trapping. De verdachte en zijn mededader hebben op 30 augustus 2013 in Amsterdam een afdekplaatje geplaatst voor de gelduitgifte-opening van een geldautomaat van de ABN AMRO Bank, met de bedoeling het gepinde geld te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de toegang tot de geldautomaat hebben verkregen door middel van een valse sleutel, in dit geval het afdekplaatje. De rechtbank heeft de gedraging gekwalificeerd als een poging tot diefstal met een valse sleutel en heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft de bewijslast zorgvuldig gewogen, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, ondanks het verweer van de raadsvrouw die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die drie maanden gevangenisstraf eiste, passend geacht, gezien de ernst van het feit en het belang van het vertrouwen van het publiek in de veiligheid van geldautomaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702940-13
Datum uitspraak: 20 november 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [1978],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 november 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na de wijzing tenlastelegging op de terechtzitting van 6 november 2013 –
ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van de ABN AMBRO Bank heeft weggenomen (een) geld(bedrag) van in totaal vijftig euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel,
te weten een afdekplaatje/metalen strip geplaatst voor/tegen de gelduitgifte-opening/gleuf
van voornoemde geldautomaat;
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat van ABN AMR bank, weg te nemen (een) geld(bedrag) van in totaal vijftig euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereikt te brengen door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel, een afdekplaatsje, metalen strip/voorzetstrip voor/tegen de gelduitgifte-opening/gleuf van voornoemde geldautomaat heeft/hebben geplaatst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feitencomplex en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het tenlastegelegde

Verdachte wordt primair verweten dat hij op 30 augustus 2013 samen met [medeverdachte] een geldbiljet van 50 euro heeft gestolen van aangever [slachtoffer] (hierna: aangever). Verdachte en [medeverdachte] zouden een afdekplaatje hebben geplaatst voor de gelduitgifte-opening van een geldautomaat ([nummer]) op het [straatnaam 1] in Amsterdam. Het door aangever gepinde geld zou op deze manier in de geldautomaat zijn achtergebleven. Verdachte en [medeverdachte] zouden vervolgens het afdekplaatje hebben verwijderd en het achtergebleven geld hebben meegenomen (deze methode wordt ook wel
cash trappinggenoemd). Deze gedraging is subsidiair ten laste gelegd als een poging.
Niet ter discussie staat dat aangever op 30 augustus 2013 slachtoffer is geworden van (een poging tot) cash trapping (de juridische kwalificatie laat de rechtbank nog even in het midden). De vraag die moet worden beantwoord is of verdachte hierbij betrokken was. Volgens de raadsvrouw moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De rechtbank deelt deze opvatting niet en overweegt hiertoe het volgende.
De politie heeft de camerabeelden van de hiervoor genoemde geldautomaat van 30 augustus 2013 opgevraagd en uitgekeken. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van deze beelden waarin het volgende staat gerelateerd.
Om ongeveer 02:34 (
de rechtbank begrijpt: om ongeveer 02:24 uur) [1] lopen twee personen –
volgens verbalisant zijn dit verdachte en medeverdachte [medeverdachte]– naar de geldautomaat. [medeverdachte] houdt een pinpas in zijn hand die hij evenwel niet in de automaat stopt. Verdachte verricht meerdere handelingen. Verdachte en [medeverdachte] lopen vervolgens weg. Om ongeveer 02:26 uur stopt een negroïde man met een petje zijn pinpas in de geldautomaat. De automaat geeft geen geld uit, waarop deze man zijn telefoon pakt en begint te bellen. Vervolgens loopt deze man weg bij de geldautomaat. Om 02:32 uur loopt verdachte naar de geldautomaat. Hij stopt geen pinpas in de geldautomaat, maar verricht een aantal handelingen. Daarna lopen verdachte en [medeverdachte], die links van verdachte stond, samen weg.
Volgens de raadsvrouw is niet komen vast te staan dat aangever is te zien op voornoemde camerabeelden. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog.
Op de camerabeelden die zijn gemaakt tussen 02:26 uur en 02:31 uur is te zien dat een man – over wie verbalisant relateert dat hij vermoedelijk aangever is – aan het bellen is. Aangever heeft, zo blijkt uit de inhoud van zijn aangifte, om 02:28 uur naar zijn bank gebeld. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zijn deze tijdstippen dus met elkaar in overeenstemming te brengen. Bovendien correspondeert ook de overige inhoud van de verklaring van aangever met hetgeen is te zien op de camerabeelden (het tevergeefs proberen te pinnen, het bellen en vervolgens weglopen). Tussen het eerste en het tweede bezoekje van verdachte en [medeverdachte] aan de geldautomaat heeft alleen deze man geprobeerd hier te pinnen. De rechtbank sluit op grond van het voorgaande uit dat de man die vanaf 02:26 uur te zien is op de camerabeelden, een andere man is dan aangever. Het verweer van de raadsvrouw wordt in zoverre verworpen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de desbetreffende verbalisant terecht heeft gerelateerd dat verdachte degene is die rechts op de camerabeelden staat afgebeeld. Voornoemde camerabeelden zijn ter terechtzitting van 6 november 2013 afgespeeld. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat hij niet te zien is op de camerabeelden. De rechtbank heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat de persoon van wie de verbalisant zegt dat hij verdachte is, grote uiterlijke overeenkomsten vertoont met verdachte. Daarnaast is van belang dat aangever (onder meer) heeft verklaard dat hij – nadat hij was weggelopen bij de pinautomaat – twee mannen bij deze geldautomaat zag ‘rommelen’. Deze mannen waren blank en hadden met een Oost-Europees uiterlijk. De eerste man had een kaal hoofd en een rugzak en de tweede man had kort donker haar. Verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding een rugtas. Verdachte heeft bovendien een kaal hoofd. Ten tijde van zijn aanhouding was verdachte in gezelschap van [medeverdachte], die gekleed was in een wit colbert. Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 30 augustus 2013 op enig moment in het gezelschap van [medeverdachte] was en dat zij samen een pinautomaat hebben bezocht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij die nacht een rugtas droeg.
In de tas van verdachte zijn de volgende voorwerpen aangetroffen: een voorzetstrip gelduitgifteklep geldautomaat, een tube lijm en een rolletje dubbelzijdig tape. In de zak van verdachte zat een nagelvijl, waarvan de punt was omgebogen. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat dergelijke voorwerpen worden gebruikt voor
cash trapping.De verklaring van verdachte dat deze spullen niet van hem waren en dat hij niet wist van de aanwezigheid van deze spullen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Ten slotte is nog van belang dat op de handen van verdachte lijmresten zaten. Op de desbetreffende geldautomaat zijn verse lijmresten aangetroffen.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De vraag rijst hoe deze gedraging juridisch moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling dat sprake was van een voltooide diefstal. Uit de inhoud van de aangifte blijkt niet dat het geldbedrag van 50 euro daadwerkelijk van de rekening van aangever is afgeschreven. Ook uit de overige stukken van het dossier kan dit niet blijken. Onder verdachte en [medeverdachte] zijn weliswaar geldbiljetten van 50 euro aangetroffen, maar niet is komen vast te staan dat één van deze biljetten afkomstig is van de pintransactie van aangever.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in ieder geval is komen vast te staan dat verdachte heeft gepoogd aangever te bestelen. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken en worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde poging.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het feit samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de bewezen geachte gedraging kan worden gekwalificeerd als diefstal met een valse sleutel. Artikel 90 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat onder valse sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen. Deze bepaling wordt ruim uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan een gelduitgifte-opening worden aangemerkt als een slot in de zin van deze bepaling: pas na een succesvolle pintransactie gaat deze open en wordt het opgenomen geldbedrag uitgegeven. Door het plaatsen van een afdekplaatje wordt de werking van dit ‘slot’ zo gemanipuleerd dat het voor de rechthebbende gesloten blijft. Door verwijdering van dit afdekplaatje vindt een ontsluiting plaats van de gelduitgifte-opening en is de dader vervolgens in staat het geldbedrag onder zijn bereik te brengen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt de hiervoor gemotiveerde beslissing op de volgende wettige bewijsmiddelen:
1.
1. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] met nummer 2013213981-1 van 30 augustus 2013, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pagina 1 en 2.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de verklaring [slachtoffer] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 30 augustus 2013 rond 02:20 uur wilde ik 50 euro pinnen bij de geldautomaat van de ABN AMRO bank aan het [straatnaam 1] in Amsterdam. Daar staan drie pinautomaten en ik wilde geld pinnen bij de middelste automaat. Ik toetste mijn pincode in, gaf aan dat ik 50 euro wilde pinnen en ontving mijn pinpas weer. De 50 euro kwamen niet uit de pinautomaat. Ik heb de om 02:28 uur de bank gebeld en aangegeven dat mijn geld niet uit de automaat kwam.
Ik ben in de richting van de [gebouw 1] gelopen en zag twee mannen staan. Ik zag dat deze mannen in de richting van de pinautomaat liepen waar ik zojuist had gepind. Ik zag dat deze mannen bij de pinautomaat gingen staan en bij de pinautomaat stonden te rommelen. Ik zag een trekkende beweging, alsof ze iets los wilde maken. Ik zag dat beide mannen wegliepen.
Ik kan de mannen als volgt omschrijven.
Man 1: Blanke huidskleur, Oost-Europese afkomst, ongeveer 30 à 35 jaar oud, kaal hoofd en een donkerkleurige rugzak.
Man 2: Blanke huidskleur, Oost-Europese afkomst, ongeveer 30 à 35 jaar oud, kort donker haar.
2.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013213981-10 van 30 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina 3 en 4).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 30 augustus 2013 werd ik aangesproken door een persoon die opgaf te zijn genaamd: [slachtoffer].
Ik heb onderzoek ingesteld bij de geldautomaat op het [straatnaam 1]. Ik zag dat de betreffende automaat waar [slachtoffer] had gepind automaatnummer [nummer] had. Ik zag dat er bij deze automaat verse lijmresten zaten bij het gelduitgifteluik. Ik zag dat de lijm schoon en doorzichtig was.
3.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013213981-6 van 30 augustus 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3], [opsporingsambtenaar 4], [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde pagina 9 tot en met 11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 30 augustus 2013 omstreeks 02:45 uur hoorden wij per portofoon een melding dat zojuist een geval van cash trapping was geweest op het [straatnaam 1]. De daders zouden twee mannen betreffen van wie een gekleed zou zijn in een wit colbert en de andere een kaal hoofd zou hebben en gekleed zou zijn in een groen T-shirt met een rugzak. Ik, [opsporingsambtenaar 5], zag op het hoekje [straatnaam 2] met de [straatnaam 3] twee personen staan van wie een gekleed was in een wit colbert en de andere in een groen T-shirt met een rugtas en een kaal hoofd. Ik zag dat de man met het groene T-shirt iets van zijn vingertoppen aan het pulken was.
Deze personen gaven later op te zijn genaamd [verdachte] en [medeverdachte].
Ik, [opsporingsambtenaar 6], heb [medeverdachte] aangehouden. Wij, [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5], hebben [verdachte] aangehouden.
Ik, [opsporingsambtenaar 5], nam de rugtas van [verdachte] in beslag en trof de navolgende goederen in de rugtas aan:
  • een voorzetstrip gelduitgifteklep geldautomaat;
  • tube lijm;
  • rolletje dubbelzijdige tape.
In de linker achterzak van [verdachte] trof ik een nagelvijl aan. Ik, [opsporingsambtenaar 5], zag dat de punt van deze vijl was omgebogen.
Ik, [opsporingsambtenaar 5], zag dat op de vingertoppen van [verdachte] lijmresten zaten.
4.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar 7] (niet doorgenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik heb de camerabeelden van geldautomaat [nummer] bekeken en hierop het volgende gezien.
30 augustus 2013 te 02:34:34 tot en met 02:35:24 uur.
Ik zag dat de twee verdachten [verdachte] en [medeverdachte] naar de geldautomaat liepen. Ik kan ze als volgt omschrijven op de camerabeelden:
[verdachte]: kaal, rugzak, shirt.
[medeverdachte]: haar, wit colbert.
Ik zag dat [verdachte] iets uit zijn broekzak haalde. Ik zag dat [medeverdachte] zijn pinpas in zijn hand vasthield maar niet in de geldautomaat stopte. Ik zag dat [verdachte] meerdere handelingen verricht op de geldautomaat. Tevens zag ik dat [verdachte] iets in hand vasthield.
30 augustus 2013 te 02:36:18 uur tot en met 02:41:07 uur.
Ik zag dat een negroïde persoon met een zwart petje wilde gaan pinnen. Dit is vermoedelijk de aangever. Ik zag dat hij zijn pinpas in de geldautomaat deed. na wat handelingen te hebben verricht zat ik dat de man zijn pinpas uit de geldautomaat haalde en op zijn geld aan het wachten was. Ik zag dat de man zijn geld niet kreeg. Hierop zag ik dat de man zijn telefoon pakte en begon te bellen. Ik zag dat de man wegliep van de geldautomaat.
30 augustus 2013 te 02:42:48 uur tot en met 02:43:05 uur
Ik zag dat [verdachte] bij de geldautomaat stond. Ik zag dat hij geen pinpas in de geldautomaat deed. Ik zag dat [verdachte] een aantal handelingen verrichte. Nadat [verdachte] klaar was zag ik dat hij samen met [medeverdachte] wegliep. [medeverdachte] stond aan de linkerzijde van [verdachte]. [2]

5.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 6 november 2013.

De rechtbank heeft ter terechtzitting de camerabeelden bekeken van 30 augustus 2013 om 02:34 uur tot en met 02:43 uur zijn gemaakt met de camera die gericht is op de geldautomaat met nummer [nummer] op het [straatnaam 1] in Amsterdam. De rechtbank heeft geconstateerd dat de man die rechts te zien is op deze camerabeelden, grote uiterlijke gelijkenissen vertoont met de ter terechtzitting verschenen verdachte [verdachte].

6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2013.

Ik was in de nacht van 30 augustus 2013 op enig moment samen met [medeverdachte]. Wij zijn samen bij een pinautomaat geweest. Ik droeg die nacht een rugtas.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
op 30 augustus 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van ABN AMRO bank, weg te nemen een geldbedrag van vijftig euro, toebehorende aan [slachtoffer], en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door een afdekplaatje tegen de gelduitgifte-opening van voornoemde geldautomaat te plaatsen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft vrijspraak gepleit. Zij heeft verder – de rechtbank begrijpt in het kader van de strafmaat – aangevoerd dat hij zich in het verleden niet eerder heeft schuldig gemaakt aan cash trapping, dat hij een moeilijke periode heeft doorgemaakt door het overlijden van zijn vriendin en dat verdachte lijdt onder de beeldvorming dat hij zich als Roemeen aan dergelijke feiten schuldig maakt.
De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer kwalijk feit. Hij heeft een pinautomaat gemanipuleerd met het doel een ander te bestelen. Hij is hierbij planmatig en berekenend te werk gegaan, samen met zijn mededader. Dat het bij een poging is gebleven is niet aan verdachte te danken en levert geen grond op ten voordele van verdachte af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Het is van groot belang dat iedereen erop kan vertrouwen dat hij zonder risico zijn geld kan opnemen bij een geldautomaat. Acties als die van verdachte en zijn mededader beschadigen dit vertrouwen. Het dossier bevat bovendien aanwijzingen dat verdachte het hierbij niet heeft gelaten, maar op dezelfde voet is verder gegaan, dezelfde avond nog. Een feit als dit rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte zich in het verleden in Nederland niet eerder heeft schuldig gemaakt aan dergelijke strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie passend.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezen geachte feit:
Poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
Geld: 6 keer 50 euro, 2 keer 10 euro en 17,15 euro (4595161);
Geld: 2,50 euro (4595157);
Geld: 1 keer 20 euro (4595158);
Geld: 2 keer 5 euro (4595159).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W. Inden, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2013.

Voetnoten

1.Uit dit proces-verbaal blijkt dat de tijdsregistratie van de camera 10 minuten 35 seconden voorloopt. In het vervolg van dit vonnis zullen de tijdstippen gecorrigeerd worden weergegeven.
2.Zie noot 1