ECLI:NL:RBAMS:2013:7873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
AWB 13-1070
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering van uitwonendenbeurs naar thuiswonendenbeurs

In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van eiseres, die oorspronkelijk een uitwonendenbeurs ontving, maar door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is omgezet naar een thuiswonendenbeurs. De rechtbank Amsterdam heeft op 25 november 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beschikbare onderzoeksgegevens onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres niet op het adres woonde waarop zij in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar en herroept het primaire besluit van 24 oktober 2012.

De rechtbank stelde vast dat de minister zich in het bestreden besluit had gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek, maar dat deze bevindingen niet voldoende waren om aan te tonen dat eiseres niet op het adres woonde. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan de verantwoordelijkheid heeft om de nodige kennis omtrent relevante feiten te vergaren en dat het aan de minister was om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat eiseres niet op het adres woonde en dat hij derhalve niet bevoegd was om de studiefinanciering te herzien.

De rechtbank oordeelde verder dat het bestreden besluit niet was voorafgegaan door een voldoende zorgvuldig onderzoek en ontbeerde een draagkrachtige motivering. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien, aangezien een nader aangekondigd huisbezoek geen nut had. De rechtbank herstelde het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1070
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 25 november 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. M. Rotgans),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Zitting hebben:

mr. G.M. Beunk, rechter,
mr. C.E. Ganzeboom, griffier.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 24 oktober 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres.

Overwegingen

1.
In geschil is de vraag of verweerder bij besluit van 24 oktober 2012, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 januari 2013, in redelijkheid heeft besloten om de studiefinanciering van eiseres met ingang van 1 januari 2012 te herzien van een uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs en de te veel betaalde studiefinanciering te verrekenen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet woont op het adres[adres1]te [woonplaats], waarop zij in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) staat ingeschreven (hierna: het adres).
2.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot herziening van de studiefinanciering een belastend besluit is waarbij het op de weg van het bestuursorgaan ligt om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in beginsel verweerder aannemelijk dient te maken dat eiseres niet op het adres woonde.
3.
Verweerder baseert zich in het bestreden besluit op de bevindingen tijdens het huisbezoek op 4 oktober 2012. De rechtbank is echter van oordeel dat de beschikbare onderzoeksgegevens geen toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres niet op het adres woonde.
4.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de conclusie dat eiseres niet op het adres woonde met name is gebaseerd op de omstandigheid dat op het adres zeven personen staan ingeschreven terwijl er maar twee slaapkamers zijn, dat de spullen van eiseres in een kast zouden zitten die op slot zat en dat de hoofdbewoonster, de zus van eiseres, zou hebben verklaard dat het tijdens het huisbezoek aanwezige kind tussen de ouders in bed slaapt, terwijl achteraf is gebleken dat dit niet haar dochtertje was.
5.
De rechtbank is van oordeel dat deze elementen ieder op zich, maar ook in samenhang bezien, niet voldoende zijn voor de conclusie dat eiseres niet op het adres woonde. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de vraag of er in de kast daadwerkelijk spullen van eiseres lagen. De controleurs hadden, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, eiseres kunnen bellen en vragen of zij direct kon komen om de inhoud van de kast te tonen. Nu zij dit hebben nagelaten, kan niet worden uitgesloten dat de persoonlijke spullen van eiseres zoals kleding, toiletspullen, studieboeken en administratie, inderdaad in de afgesloten kast lagen. Ten aanzien van de verklaring van de zus van eiseres over het jongste kind is de rechtbank van oordeel dat ook indien wordt uitgegaan van de lezing van verweerder dat de zus – in strijd met de waarheid – zou hebben aangegeven dat het aanwezige kind haar kind is, dat niet de conclusie kan dragen dat eiseres niet op het adres woonde.
6.
Het voorgaande betekent dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiseres niet op het adres woonde en derhalve niet bevoegd was om de toegekende studiefinanciering te herzien naar een thuiswonendenbeurs. Verweerder was dus ook niet bevoegd om het verschil tussen een uitwonendenbeurs en een thuiswonendenbeurs te verrekenen.
7.
Dit betekent dat het bestreden besluit niet is voorafgegaan door een voldoende zorgvuldig onderzoek en een draagkrachtige motivering ontbeert. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat een nader aangekondigd huisbezoek geen nut heeft en ook de rechtbank ziet niet in hoe verweerder het primaire besluit alsnog van een deugdelijke onderbouwing kan voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit dan ook herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 herleeft.
8.
Nu de meest vertrekkende beroepsgrond slaagt, behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer.
9.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 944,-. Daarbij is een punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, geldt een tarief van € 472,- per punt en is wegingsfactor 1 aangehouden. Voor een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aanleiding, nu eiseres daarbij niet is bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Wel moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB