In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van eiseres, die oorspronkelijk een uitwonendenbeurs ontving, maar door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is omgezet naar een thuiswonendenbeurs. De rechtbank Amsterdam heeft op 25 november 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beschikbare onderzoeksgegevens onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiseres niet op het adres woonde waarop zij in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar en herroept het primaire besluit van 24 oktober 2012.
De rechtbank stelde vast dat de minister zich in het bestreden besluit had gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek, maar dat deze bevindingen niet voldoende waren om aan te tonen dat eiseres niet op het adres woonde. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan de verantwoordelijkheid heeft om de nodige kennis omtrent relevante feiten te vergaren en dat het aan de minister was om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat eiseres niet op het adres woonde en dat hij derhalve niet bevoegd was om de studiefinanciering te herzien.
De rechtbank oordeelde verder dat het bestreden besluit niet was voorafgegaan door een voldoende zorgvuldig onderzoek en ontbeerde een draagkrachtige motivering. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien, aangezien een nader aangekondigd huisbezoek geen nut had. De rechtbank herstelde het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 januari 2012 en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.