ECLI:NL:RBAMS:2013:7839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
HA ZA 10-3746
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Vaststellingsovereenkomst en huurprijsdiscussie tussen Royal Invest Vastgoed B.V. en Fandango Holding B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen Royal Invest Vastgoed B.V. en Fandango Holding B.V. over de totstandkoming van een Vaststellingsovereenkomst en de juiste huurprijs van een appartementsrecht. De rechtbank oordeelde dat Fandango c.s. niet in het bewijs zijn geslaagd dat zij bewust zijn misleid door Royal Invest c.s. over de huurprijs. De rechtbank stelde vast dat de huurprijs van € 63.000,00 was genoemd, maar dat dit bedrag de feitelijke huur van € 50.000,00 plus een huurkorting van € 10.000,00 benaderde. Fandango c.s. hadden geen nadere vragen gesteld over deze huurprijs, wat hen aansprakelijk maakte voor de gevolgen van hun aannames. De rechtbank oordeelde dat de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat Fandango c.s. geen recht hadden op vernietiging of ontbinding. De vorderingen van Royal Invest c.s. werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tegen een aantal gedaagden. De rechtbank bepaalde dat de kosten van de procedure door Royal Invest c.s. zelf gedragen moesten worden, gezien de onduidelijkheid die was ontstaan door onvolledige en onjuiste mededelingen van hun zijde. In reconventie werd Fandango c.s. veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan het verlijden van de Vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 476064 / HA ZA 10-3746
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROYAL INVEST VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P&H HOLDING B.V.,
gevestigd te Landsmeer,
3.[eiser 3],
wonende te [woonplaats 1],
eisers in conventie bij dagvaardingen van 27 augustus en 19 oktober 2010,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.H. de Haas van Dorsser te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FANDANGO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORTELIUS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TILAM VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 2],
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 3],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORIS BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. T.J. Stapel te Haarlem,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 8],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROMAC PAPENDRECHT B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat voorheen mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg, thans mr. T.J. Stapel te Haarlem,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 10],
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagden in conventie,
advocaat mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg,
12.
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats 5],
gedaagde in conventie,
advocaat voorheen mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg, thans mr. T.J. Stapel te Haarlem,
13.
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats 6],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R.G.B. Hermsen te Tilburg.
Eisers zullen hierna samen Royal Invest c.s. worden genoemd. Gedaagden onder 1 t/m 7 zullen hierna samen ook Fandango c.s. worden genoemd en gedaagden onder 8 t/m 13 worden samen ook [gedaagden 8 t/m 13] genoemd. Voor zover partijen in dit geding als natuurlijke persoon optreden, zullen zij hierna ieder afzonderlijk bij hun achternaam worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2012 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte uitlating enquête van Fandango c.s.
  • de akte van [gedaagden 8 t/m 13]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 5 juni 2012
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor, gehouden op 23 oktober 2012
  • het B16 formulier van Royal Invest c.s. ter indiening van de producties 26 en 27
  • de conclusie na enquête van gedaagden 1 t/m 7, 9 en 12,
  • de conclusie na enquête van gedaagden 8, 10, 11 en 13,
  • de conclusie na enquête van Royal Invest c.s.
  • de akte uitlating producties van gedaagden 1 t/m 7, 9 en 12.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het tussenvonnis is aan Fandango c.s. opgedragen te bewijzen dat zij bij de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst door Royal Invest c.s. bewust zijn misleid, waaronder wordt verstaan dat Royal Invest c.s. Fandango c.s. opzettelijk onjuist hebben geïnformeerd over de jaarhuuropbrengst van appartementsrecht A1 door de huurkorting van EUR 10.000,00 op jaarbasis niet te vermelden. In het kader van de beslissing of Fandango c.s. in dit bewijs zijn geslaagd, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden voorop.
2.2.
In zijn per e-mail aan [gedaagde 6] toegezonden brief van 25 december 2009 heeft [naam 1] (voor zover van belang) het volgende geschreven:
‘Naar aanleiding van het gesprek dat u eergisteravond heeft gehad met [naam 2] deel ik u, in verband met zijn vakantie, het navolgende mee.
(…)
o dat na de verkoop van de appartementsrechten A3 overblijft de onderkant, te weten de appartementsrechten A1 en A2. Deze vertegenwoordigen een gegarandeerde huurwaarde van € 63.000,00 per jaar; (…)’
2.3.
Bij e-mail van 29 december 2009 heeft [gedaagde 6] aan [naam 1] gedetailleerde vragen gesteld over het huurcontract van café [naam café]. In die e-mail staat onder meer:
‘5. Je gaf aan, huurvrije periode tot 1 mei. Contract zegt uiterlijk 1 juni. Is de 1 mei inmiddels hard?’
2.4.
[gedaagde 6] heeft echter geen vragen gesteld over de ‘gegarandeerde huurwaarde van € 63.000,00 per jaar’ waarover [naam 1] in zijn e-mail van 25 december 2009 schrijft. [gedaagde 6] heeft daarover tijdens de voortzetting van het getuigenverhoor verklaard:
‘Ik heb die passage wel gezien en ook het bedrag van EUR 63.000,-- aan gegarandeerde huur. Ik dacht wat een onzin. De gegarandeerde huur was immers EUR 40.000,-- op basis van de huurgarantie van Heineken. Ik heb daar niet tegen gereclameerd. Ik moet u zeggen, ik had al een half jaar met [naam 1] te maken in diverse procedures. Die man zat steeds vol met onzin. Er kwam telkens weer een ander verhaal uit. Laat ik zo zeggen, wat [naam 1] zei week voortdurend af van mijn waarheid. Ik heb mij er dus maar niets van aangetrokken. Bovendien was dat punt niet relevant. (…) Bovendien wist ik hoe het wél precies zat en [naam 1] wist dat gewoon niet. Bij mij was bekend dat de huur EUR 60.000,-- voor A1 was en EUR 12.000,-- voor A2 met een huurgarantie van EUR 40.000,--. Die cijfers kende [naam 1] kennelijk niet.’
2.5.
[naam 2] heeft aan mr. Stapel bij e-mail van 10 mei 2010 voor zover van belang het volgende geschreven:
‘Begrijp ik nu goed dat IK degene ben die bedrog heeft gepleegd door de standaardbepaling ten aanzien van wilsgebreken in de vaststellingsovereenkomst te laten opnemen? En dat terwijl ik [gedaagde 5] ([gedaagde 5], rechtbank) na het sluiten van de overeenkomst mededeling heb gedaan van de door [naam café] verschuldigde huur inclusief korting? En dat terwijl ik ook degene ben geweest die na telefonisch overleg met [eiser 3] ([eiser 3], rechtbank) op woensdagavond 23 december 2009 aan [gedaagde 6] ([gedaagde 6], rechtbank) heeft verteld van de huurkorting die vervolgens nog eens per mail van 25 december door [naam 1] ([naam 1], rechtbank) aan hem is bevestigd?
(…)’
2.6.
Tot zover hetgeen van belang is naar aanleiding van stukken die zijn gewisseld vóórdat onderhavige procedure aanhangig werd gemaakt. Thans zal worden onderzocht wat daarna is gebeurd.
2.7.
Bij de voortzetting van het getuigenverhoor is door [gedaagde 6] zijdens Fandango c.s. onder meer als volgt verklaard (vanaf regel 17 tot regel 29 van bladzijde 3 van het proces-verbaal):
‘Het was van belang of de huurovereenkomst nog wel door zou gaan. Ik fietste er af en toe langs en ik zag dat ze nog niet bezig waren met verbouwen en dat het nog niet in gebruik genomen was. Ik heb dit aan [naam 2] gezegd en hij heeft de telefoon gepakt en met [eiser 3] gebeld. Het was een kort gesprek en daarna heeft [naam 2] bevestigd dat deze huurder nog steeds reëel was. U vraagt mij hoe dat precies ging. Dat weet ik niet meer, maar de vraag was: is die huurder nog steeds reëel, gaat dat nog door? Na het telefoongesprek werd door [naam 2] bevestigd dat dat nog door ging. Ik weet niet meer of daarbij de huursom van EUR 60.000,-- ter sprake is gekomen. Ik weet wel dat er geen bedrag is genoemd dat afweek van wat ik in mijn hoofd had en dat was EUR 60.000,--. U vraagt mij of er iets gezegd is over een huurkorting. Absoluut niet. Ik weet niet of er huurbedragen zijn genoemd maar ik weet zeker dat er niks is genoemd dat niet klopte met mijn beleving zoals dat bij mij bekend was uit de huurovereenkomst van mei.’
2.8.
[naam 2] heeft in een schriftelijke verklaring van 21 mei 2010 (vervat in een brief aan de advocaat van Royal Invest c.s.) onder meer het volgende geschreven:
‘In reactie op uw verzoek om een schriftelijke verklaring over mijn herinnering aan de bespreking die ik op 23 december 2009 met de heer [gedaagde 6] namens Tilam heb gevoerd in het kader van een minnelijke regeling tussen [eiser 3] (en de aan hem gelieerde vennootschappen) en Tilam (en de daaraan gelieerde vennootschappen), bericht ik u hierdoor als volgt.
(…)
In bijzijn van de heer [gedaagde 6] heb ik telefonisch overleg gepleegd met de heer [eiser 3]. Ik heb de heer [gedaagde 6] na afloop van dit gesprek in kennis gesteld van de feitelijke huursituatie ter plaatse. Dit betekende concreet dat voor Cafe [naam café] een huurprijs van € 60.000,-- was overeengekomen en tegelijkertijd een huurkorting was verleend van € 10.000,-- per jaar. Tevens heb ik aan de heer [gedaagde 6] aangegeven dat de huurder voor eigen rekening het gehuurde aan het verbouwen was en gedurende de periode van de verbouwing er sprake was van een huurvrije periode tot aan de datum van ingebruikname tot 1 juni 2010.
(…)
Ik bestrijd dat door mij willens en wetens informatie zou zijn achtergehouden ten aanzien van de actuele huursituatie. (…) Op alle punten is door mij waar mogelijk openheid van zaken gegeven.’
2.9.
Mr. [naam 2] heeft dit tijdens de voortzetting van het getuigenverhoor als volgt nader toegelicht:
‘Er is op 23 december 2009 ’s avonds bij mij op kantoor een bespreking geweest tussen de heer [gedaagde 6] en mijzelf. (…) De heer [gedaagde 6] heeft mij gevraagd of de huurovereenkomst voor [straat 1], met café [naam café], nog wel door zou gaan. Hij was er langs gefietst en er was niets gebeurd. Ik heb toen navraag gedaan over de huursituatie bij [eiser 3]. Ik heb hem op zijn mobiel gebeld. Ik heb hem gevraagd wat de situatie ter plekke was. Hij vertelde mij dat de huurder eerst was afgehaakt maar dat hij later weer was aangehaakt, dat er nog werkzaamheden verricht zouden moeten worden en dat er een huurkorting met de huurder was afgesproken. Daarbij zijn ook bedragen genoemd. Het ging om een jaarhuur van EUR 50.000,-- met een korting ten opzichte van de oude situatie van EUR 10.000,-- per jaar. Voor [naam 3] gold een huur van EUR 13.000,--. Hoe een en ander precies is gezegd, weet ik niet meer. Ik weet wel dat dit is besproken. Vervolgens heb ik aan [gedaagde 6] mededeling gedaan van wat de situatie was. Daarbij heb ik ook deze bedragen genoemd. Ik weet niet meer of daarbij expliciet huurkorting is gebruikt. Voor [naam 3] weet ik dat trouwens niet zeker. Tussen ons was wel bekend hoe dat zat. U houdt mij voor de verklaring van de heer [gedaagde 6] van hedenochtend, vanaf regel 17 tot regel 29 van bladzijde 3 van het proces-verbaal (
hiervoor geciteerd, rechtbank). De heer [gedaagde 6] heeft kennelijk een andere beleving van wat er is besproken dan ik.’
2.10.
[naam 1] heeft zoals weergegeven in r.o. 2.2 aan [gedaagde 6] geschreven dat de appartementsrechten A1 en A2 een gegarandeerde huurwaarde van € 63.000,00 per jaar vertegenwoordigden. Hij heeft de achtergrond van deze schriftelijke mededeling bij de voortzetting van het getuigenverhoor als volgt nader toegelicht:
‘ (…) Ik had begrepen dat via de heer [naam 2] de onderhandeling om tot een oplossing te komen weer waren gestart. Hij had gesproken met de heer [gedaagde 6]. We hebben afgesproken dat ik een en ander zou verwoorden in een soort vaststellingsovereenkomst. Ik heb op 24 december 2009 ‘s avonds een soort overeenkomst in elkaar gezet. Hij had aan mij doorgegeven wat er in moest komen te staan. Of we elkaar ook echt hebben gesproken, weet ik niet meer precies, maar hij heeft het aan mij doorgegeven. Hij heeft daarbij gezegd dat de huurprijs voor [naam café] EUR 50.000,-- was en dat ik [eiser 3] moest bellen om na te vragen wat precies de huurprijs voor [naam 3] was. Ik heb [eiser 3] gebeld. Hij zei mij dat de totale huur voor de onderkant van [straat 1] EUR 63.000,-- bedroeg. Ik heb de vaststellingsovereenkomst afgemaakt en de volgende ochtend heel vroeg naar [gedaagde 6] gemaild. Ik kreeg diezelfde ochtend, eerste kerstdag, antwoord. (…) Ik heb begrepen dat de koopoptie die [gedaagde 6] voorstelde een indirecte reactie was op de hoogte van de jaarhuur voor de onderkant. De waarde van het onroerend goed is afhankelijk van het rendement dat daarmee behaald kan worden. Dat hangt weer samen met de huur dus ik ga ervan uit dat als zij denken dat dat meer waard zou moeten zijn, dat ze dat hebben gebaseerd op de door mij opgegeven huur. Die huur was door mij uitdrukkelijk genoemd en was dus bij hen bekend. Ik ga ervan uit dat ze dat bedrag hebben gezien en dat ze op basis daarvan een hogere koopoptie wilden hebben. Volgens mij heeft [gedaagde 6] niet gereageerd op het door mij genoemde bedrag van EUR 63.000,-- per jaar.’

3.De beoordeling

In conventie en in reconventie

3.1.
In het tussenvonnis is voorop gesteld dat Royal Invest c.s. in het kader van de onderhandelingen over de koopoptie gehouden waren de juiste jaarlijkse totale huurprijs aan Fandango c.s. mee te delen. De kernvraag werd daardoor of de huurkorting was meegedeeld.
3.2.
In het tussenvonnis is beslist dat hetgeen daarin in r.o. 4.19 is overwogen nog onvoldoende is om te concluderen dat Fandango c.s. – op wie de bewijslast (en daarmee het bewijsrisico) rust – het bewijs dat zij bewust zijn misleid hebben geleverd. Bij conclusie na enquête is door Fandango c.s. in randnummer 5.8 nog aangedragen dat de onjuiste huurprijs van € 60.000,00 (in plaats van € 50.000 met korting) herhaaldelijk schriftelijk is medegedeeld en dat dit meer zou omvatten dan door de rechtbank in r.o. 4.19 van het tussenvonnis vermeld. Dit leidt evenwel niet tot een ander oordeel nu ook voor de rechtbank uitgangspunt is geweest dat de (concept)huurcontracten met [naam 4] niet de juiste huurprijs vermeldden en dat er daarom aanleiding was voor twijfel aan de juistheid van de door Royal Invest c.s. gedane opgaven.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat Fandango c.s. het opgedragen bewijs niet hebben geleverd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.4.
[eiser 3] is zelf in december 2009 (onbetwist) niet rechtstreeks betrokken geweest bij de onderhandelingen over de Vaststellingsovereenkomst, maar liet zich vertegenwoordigen door zijn advocaten. Het accent ligt daarom op wat zij, en in het bijzonder mr. [naam 2] die een doorslaggevend gesprek heeft gevoerd op 23 december 2009 met [gedaagde 6], kunnen verklaren. Ook de verklaring van [gedaagde 6] is daarbij uiteraard relevant. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet nader zal ingaan op de vele inconsistenties die Fandango c.s. constateren in de verklaring van [eiser 3]. Hoewel met Fandango c.s. kan worden vastgesteld dat aanvankelijk namens Royal Invest c.s. ten onrechte is gesteld dat geen schriftelijke allonge bij de huurovereenkomst bestond en dat de verklaringen van [eiser 3] over het tijdstip en de wijze van totstandkoming van de allonge niet te rijmen zijn met de verklaringen van [naam 4] die worden ondersteund door de overgelegde schriftelijke allonges van mei en november 2009, dragen de genoemde inconsistenties noch de wijze waarop rechterlijke instanties zijdens [eiser 3] zouden zijn voorgelogen, bij aan het door Fandango c.s. te leveren bewijs.
3.5.
[gedaagde 6] heeft wel een relevante bijdrage geleverd aan de door Fandango c.s. te bewijzen feiten toen hij bij de voortzetting van het getuigenverhoor verklaarde:
‘U vraagt mij of er iets gezegd is over een huurkorting. Absoluut niet. Ik weet niet of er huurbedragen zijn genoemd maar ik weet zeker dat er niks is genoemd dat niet klopte met mijn beleving zoals dat bij mij bekend was uit de huurovereenkomst van mei.’
3.6.
Hiertegenover staan echter de verklaringen van mr. [naam 2] en [naam 1] die respectievelijk verklaarden:
[naam 2]:
‘Het ging om een jaarhuur van EUR 50.000,-- met een korting ten opzichte van de oude situatie van EUR 10,000,-- per jaar. Voor [naam 3] gold een huur van EUR 13.000,--. Hoe een en ander precies is gezegd, weet ik niet meer. Ik weet wel dat dit is besproken. Vervolgens heb ik aan [gedaagde 6] mededeling gedaan van wat de situatie was. Daarbij heb ik ook deze bedragen genoemd.’
[naam 1]:
‘Hij ([naam 2], rechtbank) had aan mij doorgegeven wat er in moest komen te staan. Of we elkaar ook echt hebben gesproken, weet ik niet meer precies, maar hij heeft het aan mij doorgegeven. Hij heeft daarbij gezegd dat de huurprijs voor [naam café] EUR 50.000,-- was en dat ik [eiser 3] moest bellen om na te vragen wat precies de huurprijs voor [naam 3] was. Ik heb [eiser 3] gebeld. Hij zei mij dat de totale huur voor de onderkant van [straat 1] EUR 63.000,-- bedroeg. (…) Volgens mij heeft [gedaagde 6] niet gereageerd op het door mij genoemde bedrag van EUR 63.000,-- per jaar.’
3.7.
De rechtbank leest deze verklaringen tegen de achtergrond van de – voorafgaand aan deze procedure – gewisselde correspondentie, vermeld in r.o. 2.2 en r.o. 2.5. De verklaringen sluiten bij die correspondentie aan. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding deze verklaringen buiten beschouwing te laten omdat ze onbetrouwbaar zijn. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond in het kader van de bewijslevering evenmin aanleiding om rechtsgevolgen te verbinden aan het beroep van [gedaagden 8 t/m 13] op het bepaalde in de artikelen 21 en 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hoewel met Fandango c.s. en [gedaagden 8 t/m 13] kan worden vastgesteld dat in deze zaak door en namens [eiser 3] bij herhaling onvolledige en zelfs onjuiste mededelingen zijn gedaan ten aanzien van het bestaan en de wijze van totstandkoming van de (schriftelijke) allonges bij de huurovereenkomst voor appartement A1, ziet de rechtbank daarin onvoldoende grond om Fandango c.s. in weerwil van de verklaring van met name mr. [naam 2] in het te leveren bewijs geslaagd te achten. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hierna onder r.o. 3.12 wordt overwogen en beslist.
3.8.
Nu hetgeen Fandango c.s. hebben gesteld en verklaard voldoende is weerlegd met de verklaringen van mr. [naam 2] en [naam 1], is het bewijs niet geleverd en faalt de vordering in reconventie op de primaire grond.
3.9.
Dat betekent dat moet worden onderzocht of het beroep op dwaling, respectievelijk artikel 6:248 BW slaagt. Dit is niet het geval. Nu vaststaat dat aan Fandango c.s. een huurprijs is gemeld van € 63.000,- terwijl dat bedrag de feitelijke huur van in totaal € 50.000,- plus € 11.748,- voor de appartementen A1/A2 benadert en zij over dat bedrag geen nadere vragen hebben gesteld, behoort de omstandigheid dat zij in het kader van de onderhandelingen over de koopoptie die hebben geresulteerd in de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst voor de appartementsrechten A1/A2 zijn uitgegaan van een hogere jaarlijkse totale huurprijs, voor hun rekening te blijven.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet slaagt.
In conventie
3.11.
De vordering onder 1.f. zal worden afgewezen nu niet is gebleken dat Fandango of [gedaagde 6] (kort gezegd) willens en wetens op onjuiste gronden een beroep op vernietiging van de Vaststellingsovereenkomst hebben gedaan (zie in dit verband ook r.o. 4.28 van het tussenvonnis). Ten aanzien van [gedaagde 6] heeft deze beslissing tot gevolg dat de vordering onder 2. jegens hem ook niet toewijsbaar is (r.o. 4.30 tussenvonnis).
De vorderingen in conventie onder 1.a., 1.b. en 1.c. zijn jegens Fandango c.s. en [gedaagden 8 t/m 13] toewijsbaar. Zoals in het tussenvonnis in r.o. 4.26 is overwogen, geldt dat in beginsel ook voor de vorderingen in conventie onder 1.d. en 1.e. Hierbij past de volgende kanttekening. Nu is komen vast te staan dat de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en aan gedaagden ter zake daarvan geen recht op opschorting toekwam, zijn gedaagden door desondanks geen uitvoering te geven aan de Vaststellingsovereenkomst toerekenbaar tekortgekomen in de nakoming van de voor elk van hen uit de Vaststellingovereenkomst jegens Royal Invest c.s. voortvloeiende verbintenissen. In r.o. 4.30 van het tussenvonnis is in dat kader vooropgesteld dat voor iedere gedaagde afzonderlijk moet worden onderzocht in de nakoming van welke verplichting(en) hij/zij is te kort gekomen en welke daardoor geleden schade door hem/haar moet worden vergoed. Alleen al gelet op de zeer beperkte rol van [gedaagden 8 t/m 13] in de Vaststellingsovereenkomst (zie r.o. 4.4 van het tussenvonnis) is niet aannemelijk geworden dat als gevolg van de niet (tijdige) nakoming van de Vaststellingsovereenkomst door [gedaagden 8 t/m 13] door Royal Invest c.s. mogelijk enige schade kan zijn geleden. Datzelfde geldt voor de tegen [gedaagde 5]; [gedaagde 6] en Oris Beleggingen B.V. gerichte vordering, nu deze gedaagden evenals [gedaagden 8 t/m 13] als ‘partij 3’ in de Vaststellingsovereenkomst worden aangemerkt. De mogelijkheid dat enige schade is geleden als gevolg van de niet (tijdige) nakoming door de als ‘partij 2’ in de Vaststellingsovereenkomst aangemerkte gedaagden is daarentegen wel voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering onder 2. is om die reden - behoudens de gevorderde hoofdelijkheid - enkel jegens gedaagden 1 t/m 4 toewijsbaar. Onder deze omstandigheden dient de vordering onder 2. - voor zover gericht tegen gedaagden 5 t/m 13 - te worden afgewezen en hebben Royal Invest c.s. geen rechtens te respecteren belang meer bij de jegens gedaagden 5 t/m 13 onder 1.e. gevorderde verklaring voor recht, die derhalve ook zal worden afgewezen. Resumerend zijn de vorderingen onder 1.e. en 2. slechts toewijsbaar jegens gedaagden 1 t/m 4. Anders dan in het tussenvonnis is overwogen, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de vorderingen jegens een groot aantal gedaagden worden afgewezen, aanleiding om Royals Invest c.s. niet meer de gelegenheid te bieden zich in deze procedure alsnog uit te laten over de aard en de omvang van de eventueel geleden schade, mede tegen de achtergrond van de in r.o. 2.19 geciteerde beslissing van het hof Amsterdam (zie r.o. 4.31 tussenvonnis), maar om in plaats daarvan tussen alle partijen thans eindvonnis te wijzen en - zoals ook is gevorderd - de veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uit te spreken.
3.12.
Hoewel Royal Invest c.s. overwegend in het gelijk worden gesteld, komt de rechtbank omtrent de kosten tot de volgende beslissing. Gelet op het feit dat als gevolg van de hiervoor in r.o. 3.7 genoemde onvolledige en/of onjuiste mededelingen van [eiser 3] in deze zaak ten onrechte lange tijd onduidelijkheid is blijven bestaan over het bestaan, de inhoud en de wijze van totstandkoming van (aanvullingen op) de huurovereenkomst(en) van appartement A1 - hetgeen het onderzoek in deze zaak nodeloos compliceerde - zal de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 Rv en artikel 237 lid 1 (slotzin) Rv bepalen dat Royal Invest c.s. de eigen kosten van de procedure dienen te dragen.
In reconventie
3.13.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt, in samenhang met hetgeen reeds in r.o. 4.8; 4.11 en 4.26 van het tussenvonnis was overwogen en beslist, mee dat de vordering in reconventie onder A sub 1. tot en met 4. zal worden afgewezen. Nu de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, moet zij door partijen worden nagekomen. Om die reden is de vordering in reconventie onder C - (kort gezegd) Royal Invest c.s. te veroordelen hun medewerking te verlenen aan het alsnog verlijden van de Vaststellingsovereenkomst ten overstaan van de notaris - toewijsbaar. De vordering onder B zal evenwel worden afgewezen. Het bedrag van EUR 200.000,00 dient immers niet direct aan Fandango c.s. betaald te worden maar moet, ingevolge artikel 3 aanhef en sub b van de Vaststellingsovereenkomst, op het moment van het verlijden van de akte bij de notaris op diens derdengeldenrekening zijn bijgeschreven. De rechtbank acht de in het dictum vermelde dwangsom een voldoende prikkel tot nakoming.
3.14.
Nu partijen in reconventie over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld dienen zij ieder de eigen kosten te dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
verklaart voor recht
dat de Vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen,
  • dat Fandango c.s. en [gedaagden 8 t/m 13] geen beroep (op buitengerechtelijke) vernietiging of ontbinding toekomt,
  • dat de door Fandango c.s. en [gedaagden 8 t/m 13] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging geen stand houdt,
  • dat gedaagden 1 t/m 4 toerekenbaar tekort zijn gekomen in de nakoming van de Vaststellingsovereenkomst;
4.2.
veroordeelt gedaagden 1 t/m 4 de schade te vergoeden die Royal Invest c.s. als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door Fandango c.s. hebben geleden, nader op te maken bij staat;
4.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten dragen;
4.4.
verklaart de veroordeling onder 4.2 uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderd af;
in reconventie
4.6.
veroordeelt Royal Invest c.s. om binnen 15 dagen na betekening van dit vonnis hun medewerking te verlenen aan het alsnog verlijden van de Vaststellingsovereenkomst ten overstaan van de notaris, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij met de nakoming daarvan in gebreke blijven tot een maximum van EUR 1.000.000,00;
4.7.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten dragen;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. M.M. Korsten - Krijnen en
mr. K. M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.