Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 maart 2013, met producties;
- de op 2 april 2013 binnengekomen producties van de zijde van [eiser];
- de conclusie van antwoord (tevens incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring) van [gedaagde], met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord in bevoegdheidsincident, met één productie;
- het vonnis in incident van 31 juli 2013 waarin de vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring van de rechtbank is afgewezen;
- het tussenvonnis van 14 augustus 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 16 oktober 2013;
- de brief van mr. Van den Bos van 23 oktober 2013.
2.De feiten
OVEREENKOMST VAN GELDLENING’. In de overeenkomst van geldlening staat, voor zover van belang:
, rechtbank] (…) ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [gedaagde] (…) hierna te noemen ‘leningnemer’,
“overeenkomst van geldlening”. Namens cliënte roep ik bij deze uitdrukkelijk buitengerechtelijk de nietigheid in, zo vastgesteld zou worden dat sprake is van een borgstelling van mijn cliënt - quod non -, op grond van art. 1:88 lid 1 onder aanhef en onder c jo. art. 1:89 BW van een zodanige borgtocht. (…)”
3.Het geschil
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 125.000,00, te vermeerderen met de overeengekomen contractuele rente van 7,5% per jaar met ingang van 1 augustus 2012, althans de wettelijke (handels)rente met ingang van 1 augustus 2012, althans vanaf 7 maart 2013;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.315,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente vanaf 7 maart 2013 en
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.De beoordeling
Toepasselijk recht
NJ2006, 79). Uit de ontstaansgeschiedenis van lid 4 (inmiddels vernummerd tot lid 5) van artikel 1:88 BW (Parlementaire geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek, invoering boeken 3,5 en 6, aanpassing burgerlijk wetboek) komt naar voren dat de wetgever in het kader van de in artikel 1:88 BW geregelde materie het beginsel van de gezinsbescherming belangrijk achtte, maar dat hij daarop een uitzondering heeft gemaakt door dit lid toe te voegen. Dit is gedaan met het oog op de eisen van de praktijk. De wetgever heeft evenwel met de woorden "mits zij geschiedt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap" een wezenlijke beperking beoogd. Uit de ontstaansgeschiedenis en de ratio van lid 4 (inmiddels vernummerd tot lid 5) van artikel 1:88 BW kan niet worden afgeleid dat de wetgever de uitzondering op het toestemmingsvereiste heeft willen beperken tot de situatie dat de daarin bedoelde rechtshandeling wordt verricht door een bestuurder van een Nederlandse naamloze dan wel besloten vennootschap. De rechtbank acht artikel 1:88 lid 5 BW dan ook van toepassing, ook nu de onderneming naar buitenlands recht is opgericht.
5.De beslissing
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;