ECLI:NL:RBAMS:2013:7673
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schorsing van omgangsregeling tussen vader en kind afgewezen
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en hun kind te schorsen. De moeder stelde dat de vader haar had mishandeld, wat volgens haar een negatieve impact op het kind had, waardoor het kind geen contact met de vader wilde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgang tussen de vader en het kind al 2½ jaar niet heeft plaatsgevonden en dat de moeder alle pogingen om omgang en onderzoek te starten heeft gefrustreerd. De rechtbank oordeelde dat gedwongen omgang niet in het belang van het kind zou zijn en dat het nu aan de moeder was om haar goede wil te tonen en de omgang te bewerkstelligen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. In een rapport van 3 augustus 2012 werd geadviseerd dat de moeder haar medewerking aan interactie-observatie contacten moest verlenen. Ondanks eerdere toezeggingen heeft de moeder echter niet meegewerkt aan de voorgestelde hulpverleningscontacten en heeft zij zich niet coöperatief opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de opstelling van de moeder de reden was dat er geen contact tussen de vader en het kind tot stand is gekomen, wat niet in het belang van het kind kan worden geacht.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de omgang te schorsen afgewezen, met de overweging dat het in het belang van het kind is dat hij contact met zijn vader heeft. De moeder werd aangespoord om haar houding te veranderen en het kind voor te bereiden op contact met zijn vader. De rechtbank benadrukte dat, mocht de situatie niet verbeteren, de vader later niet als degene gezien kan worden die geen contact wilde. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter D. van den Brink, in aanwezigheid van griffier A.H. Wustenhoff.