ECLI:NL:RBAMS:2013:7673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
FA RK 11-7640
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van omgangsregeling tussen vader en kind afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en hun kind te schorsen. De moeder stelde dat de vader haar had mishandeld, wat volgens haar een negatieve impact op het kind had, waardoor het kind geen contact met de vader wilde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgang tussen de vader en het kind al 2½ jaar niet heeft plaatsgevonden en dat de moeder alle pogingen om omgang en onderzoek te starten heeft gefrustreerd. De rechtbank oordeelde dat gedwongen omgang niet in het belang van het kind zou zijn en dat het nu aan de moeder was om haar goede wil te tonen en de omgang te bewerkstelligen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. In een rapport van 3 augustus 2012 werd geadviseerd dat de moeder haar medewerking aan interactie-observatie contacten moest verlenen. Ondanks eerdere toezeggingen heeft de moeder echter niet meegewerkt aan de voorgestelde hulpverleningscontacten en heeft zij zich niet coöperatief opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de opstelling van de moeder de reden was dat er geen contact tussen de vader en het kind tot stand is gekomen, wat niet in het belang van het kind kan worden geacht.

De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de omgang te schorsen afgewezen, met de overweging dat het in het belang van het kind is dat hij contact met zijn vader heeft. De moeder werd aangespoord om haar houding te veranderen en het kind voor te bereiden op contact met zijn vader. De rechtbank benadrukte dat, mocht de situatie niet verbeteren, de vader later niet als degene gezien kan worden die geen contact wilde. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter D. van den Brink, in aanwezigheid van griffier A.H. Wustenhoff.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/499597 / FA RK 11-7640
Beschikking van 2 oktober 2013 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekende partij,
hierna mede te noemen de moeder,
advocaat mr. C.J.P. Liefting,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
verwerende partij,
hierna mede te noemen de vader,
advocaat mr. B. Meijer.

1.Het verdere verloop van de procedure:

Bij tussenbeschikking van 4 maart 2012 heeft de rechtbank de zaak aangehouden ten aanzien van het verzoek de omgangsregeling die tussen het minderjarige kind van partijen [naam 1] geldt op te heffen althans op te schorten.
De zaak is wederom behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 5 september 2013.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten alsmede [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

2.De verdere beoordeling

De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar tussenbeschikking van 14 maart 2012, alsmede de processen-verbaal van de behandeling ter terechtzittingen van 15 februari 2013 en 14 mei 2013.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de stukken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de beschikking van 14 maart 2012 is de omgang tussen de vader en [naam 1] tijdelijk geschorst en is de Raad verzocht advies uit te brengen. In haar rapport van 3 augustus 2012 heeft de Raad geadviseerd om de moeder haar medewerking aan interactie-observatie contacten op te leggen. Hierop hebben op vrijwillige basis hulpverleningscontacten tussen [naam 1] en zijn ouders plaatsgevonden met de klinisch psycholoog-psychotherapeut, [naam 3], van de Jeugdriagg [plaats 1]. Deze heeft vervolgens drie video interactie-observaties tussen [naam 1] en de vader voorgesteld om te bezien hoe het contact tussen [naam 1] en de vader verloopt. Ter zitting van 14 mei 2013 is dit voorstel met de ouders besproken en hebben zij met dit voorstel ingestemd. Hierna hebben de ouders met voornoemde klinisch psycholoog-psychotherapeut de te volgen procedure besproken. De vader ging akkoord met die procedure. De moeder ging uiteindelijk niet akkoord, omdat zij ondersteuning vroeg aangezien [naam 1] niet wilde. Deze ondersteuning kreeg zij niet, hetgeen zou betekenen dat zij [naam 1] zou moeten dwingen. Dat weigert zij.
Thans is de situatie zo dat de vader inmiddels ruim twee jaar geen omgang meer met [naam 1] heeft gehad. Hoewel de moeder stelt dat zij contact tussen [naam 1] en zijn vader niet in de weg staat, ontkomt de rechtbank niet aan de indruk dat dit min of meer loze woorden zijn. Om contact tussen [naam 1] en de vader te bewerkstelligen is een positieve instelling en actieve houding van de moeder gewenst. Reeds in voormeld rapport van 3 augustus 2012 van de Raad komt naar voren dat de moeder zich niet altijd al te coöperatief heeft opgesteld. Aan een poging omgang tussen [naam 1] en de vader via het Omgangshuis op te starten werkte zij niet mee, ondanks haar toezegging zulks wel te doen. Voorts geeft zij slechts toestemming voor gesprekken van [naam 1] met onderzoekers als zij erbij aanwezig kan zijn en meent zij zelf een inschatting te kunnen maken welke informatie wel of niet voor het raadsonderzoek benodigd is en handelt zij daar als zodanig naar. Ook ten aanzien van de drie video interactieobservaties heeft zij zich uiteindelijke niet coöperatief opgesteld hoewel zij ten overstaan van de rechtbank - zonder enig voorbehoud - haar medewerking had toegezegd. Het argument dat [naam 1] niet mee wil doen acht de rechtbank onvoldoende, gelet op zijn leeftijd.
Ondanks alle inspanningen van de vader tot enig contact met [naam 1] te komen is het naar het oordeel van de rechtbank in hoofdzaak de aan de moeder te wijten opstelling en gedrag dat dit contact tot op heden nimmer van de grond is gekomen, hetgeen bepaald niet in het belang van [naam 1] kan worden geacht. Het is immers in zijn belang dat hij contact met zijn vader heeft en zodoende een reëel beeld van zijn vader krijgt en dat hij op den duur in staat is om op een normale wijze en op regelmatige basis omgang met zijn vader te hebben.
De weerstand bij [naam 1] is momenteel echter te groot om over te gaan tot een (gedwongen) herstel van het contact met zijn vader en de rechtbank schat in dat [naam 1] vanuit de thuissituatie vooralsnog onvoldoende de daartoe benodigde ondersteuning en stimulans krijgt. Nu het de vader niet mogelijk wordt gemaakt contact te hebben met [naam 1] zal de rechtbank de bal bij de moeder leggen, aangezien zij degene is die een zodanige invloed op [naam 1] kan uitoefenen die zou kunnen maken dat een omgang, op zeer voorzichtige manier, van de grond komt. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank het verzoek van de moeder het contact tussen [naam 1] en de vader op te heffen althans op te schorten afwijzen om aldus te voorkomen dat de moeder zich achter een dergelijke beslissing kan verschuilen. De rechtbank begrijpt dat het voor de vader desondanks vrijwel niet mogelijk zal zijn omgang met [naam 1] te hebben op de door hem gewenste wijze, maar het is nu aan de moeder haar goede wil te gaan tonen en [naam 1] voor te bereiden op contact met zijn vader. Mocht dit alles onverhoopt mislukken, dan kan de vader in ieder geval later door [naam 1] niet worden gezien als degene die geen contact wilde.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. van den Brink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.H. Wustenhoff, griffier, op 2 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).