ECLI:NL:RBAMS:2013:7672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
FA RK 12-9601, FA RK 13-4564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging geregistreerd partnerschap en nevenvoorzieningen met bindend advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2013 uitspraak gedaan over de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen partijen, die op 11 september 2008 zijn aangegaan. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.L.A. van Opstal, verzocht de rechtbank om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en om nevenvoorzieningen te treffen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.W.M. Splinter, verzet zich tegen de ontbinding, maar erkent dat het partnerschap duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat partijen eerder zijn overeengekomen hun geschilpunten over vergoedingen en verrekeningen voor te leggen aan een bindend adviseur. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap kan worden uitgesproken, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De vrouw heeft ook verzocht om betaling van een lening van € 125.559,84 door de man, die de rechtbank toewijst, met wettelijke rente vanaf het moment dat de hoofdsom opeisbaar is. De rechtbank heeft bepaald dat de man binnen vijf dagen na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het restant van het depotbedrag van € 50.000,- aan de vrouw zal worden uitgekeerd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/530778 / FA RK 12-9601 en C/13/544555 / FA RK 13-4564 (JJ/DC)
Beschikking van 25 september 2013 betreffende beëindiging geregistreerd partnerschap en nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.L.A. van Opstal,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.W.M. Splinter.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op 20 november 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift en het daartegen ingediende verweerschrift tevens verzoekschrift.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 augustus 2013. Verschenen zijn: partijen en hun advocaten.

2.De feiten

Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 11 september 2008 te [plaats 1].
Partijen hebben op 9 september 2008 partnerschapsvoorwaarden gesloten, waarbij zij onder meer zijn overeengekomen dat tussen hen een eenvoudige gemeenschap van de echtelijke woning bestaat en dat voor het overige iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten.
Partijen hebben op 11 september 2008 een schuldbekentenis getekend, waarbij de vrouw € 350.000,- aan de man heeft geleend.
Partijen hebben hun relatie beëindigd in augustus 2011.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, omdat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding in de eerste plaats de ontvankelijkheid van het door de man bij verweerschrift gedane zelfstandige verzoek te beoordelen.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen nadere stukken in het geding te brengen teneinde hem in staat te stellen de vordering die hij stelt op de vrouw te hebben uit hoofde van onder meer de verrekening van huishoudelijke kosten te onderbouwen. De man verzoekt verder aan de rechtbank de wijze van de afwikkeling van de tussen partijen bestaande partnerschapsvoor-waarden vast te stellen op grond van zijn (nader te concretiseren) opstelling.
De vrouw voert daartegen verweer stellende dat de rechtbank onbevoegd is om van het door de man bij verweerschrift gedane zelfstandige verzoek kennis te nemen, dan wel de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat partijen ter zitting in kort geding op 4 december 2012 zijn overeengekomen dat zij hun geschilpunten over vergoedingen en de verrekening daarvan aan een bindend adviseur zullen voorleggen. Dit betreffen dezelfde geschilpunten als welke de man in zijn verweerschrift aan de rechtbank voorlegt. Dit blijkt uit de confraternele correspondentie na afloop van de kort geding zitting waarin partijen hebben geïnventariseerd welke punten zij aan de adviseur willen voorleggen. In zijn verweerschrift stelt de man ook zelf dat partijen zijn overeengekomen dat zij voor beslechting van deze geschilpunten een bindend adviseur zullen aanwijzen.
De afspraken die toen zijn gemaakt komen in de plaats van de afspraken die eerder bij de notaris zijn gemaakt. De afspraken bij de notaris zijn daarom niet relevant, aldus de vrouw.
De afspraken betreffen dezelfde onderwerpen, maar alleen de afspraken gemaakt op de kort geding zitting zijn uitgevoerd, zoals uitbetaling van een deel van het geld in depot aan de vrouw en het concretiseren van de overeengekomen bindend adviesprocedure.
De man betwist gemotiveerd de stellingen van de vrouw. Volgens hem is er geen sprake van dat partijen zijn overeengekomen de geschilpunten aan een bindend adviseur voor te leggen. Zo is er geen vaststellingsovereenkomst waarbij partijen verklaren zich te binden aan een advies. De vrouw kan geen beroep doen op de afspraken die bij de notaris zijn gemaakt, zoals neergelegd in het verslag van 31 juli 2012 (overgelegd als productie 3 van zijn verweerschrift), omdat de vrouw zelf daarvan wilde afwijken en partijen deze verder niet zijn nagekomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat deze afspraken wel gelden, dan is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, omdat partijen destijds zijn overeengekomen dat een bindend advies zou worden gevraagd over de financiële afwikkeling bij het beëindigen van het partnerschap, hetgeen betekent dat zij dit zelf dienen te regelen zonder tussenkomst van de rechter.
De man bestrijdt ook dat in het kader van de kort geding procedure een overeenkomst is gesloten. Uit de confraternele correspondentie blijkt dat er nog geen duidelijkheid was over een bindend advies. Partijen zouden inventariseren welke geschilpunten er zijn, maar die inventarisatie is nooit afgerond, aldus de man. In de correspondentie wordt ook gesproken over een minnelijke regeling. Er is dus geen eenduidige overeenkomst dat partijen alleen via een bindend advies hun geschillen zouden oplossen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen de man heeft aangevoerd ten aanzien van de afspraken die partijen hebben gemaakt bij de notaris, daar partijen nadien in kort geding daarvan afwijkende afspraken hebben gemaakt over (deels) dezelfde onderwerpen. Dit betekent dat de rechtbank ook niet ingaat op de stelling van de man dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vrouw tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, omdat deze stelling is gebaseerd op de formulering van de afspraken zoals weergegeven in het verslag van 31 juli 2012.
Ten aanzien van de door de vrouw opgeworpen onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van het door de man bij verweerschrift gedane zelfstandige verzoek overweegt de rechtbank als volgt. De man legt aan zijn verzoeken een burgerlijk recht ten grondslag zodat de civiele rechter in beginsel bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Daar niet is gesteld of gebleken van bij de wet bepaalde uitzonderingen, is de rechtbank bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de man in zijn zelfstandige verzoek acht de rechtbank het volgende van belang. Mr. Van Opstal heeft in zijn brief van 10 december 2012, overgelegd ter zitting, van de kant van de vrouw de door partijen getroffen regeling bevestigd. Hij vermeldt in zijn brief uitdrukkelijk dat partijen de procedure om te komen tot een bindend advies verder ter hand zullen nemen en verzoekt mr. Splinter om van de zijde van de man een bevestiging van deze weergave van de getroffen regeling. Mr. Splinter geeft in haar brief van 15 januari 2013 in reactie daarop aan welke afspraken er volgens de man inzake de procedure van het bindend advies dienen te worden gemaakt. Mr. Splinter geeft voorts aan het eens te zijn met mr. Van Opstal dat partijen moeten inventariseren welke geschilpunten er nog zijn alvorens de vragen aan de bindend adviseur kunnen worden geformuleerd en zij overeenstemming kunnen bereiken over de te volgen procedure.
De man heeft op pagina 3 van zijn verweerschrift van 7 februari 2013 voor zover relevant aangevoerd dat:
“…
partijen zouden ten aanzien van het geschil over de vergoedingen en verrekeningen een bindend adviseur aanwijzen.
(…)Thans zijn partijen doende om de geschilpunten in kaart te brengen zodat er kan worden vastgesteld welke vragen er aan de bindend adviseur moeten worden vastgelegd. De man is thans in afwachting van een reactie van de vrouw welke geschilpunten ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling aan de bindend adviseur moeten worden voorgelegd”.
Gezien de inhoud van het verweerschrift en de door partijen gevoerde correspondentie staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat partijen zijn overeengekomen dat zij hun geschilpunten over vergoedingen en verrekening daarvan zullen voorleggen aan een bindend adviseur. Daaruit vloeit voort dat de man niet-ontvankelijk is in zijn bij verweerschrift gedane zelfstandige verzoek.
De ontbinding van het geregistreerd partnerschap
De vrouw verzoekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit te spreken. Zij stelt dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet. Hij verzet zich evenwel tegen toewijzing van het verzoek tot ontbinding. Volgens hem dient de ontbinding tegelijk te worden uitgesproken met een beslissing over de nevenvoorzieningen. De verschillende onderwerpen zijn nauw met elkaar verweven doordat de vordering van de vrouw op de man opeisbaar en rentedragend wordt op het moment dat het geregistreerd partnerschap ontbonden wordt. De verzochte nevenvoorziening van de man ziet op verrekening van vorderingen die hij op de vrouw heeft. Indien nu de ontbinding wordt uitgesproken zonder dat er duidelijkheid is over de verrekening, zal hij ten onrechte rente moeten voldoen. Alle verzoeken dienen dus tegelijk te worden afgehandeld, aldus de man.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Aan de wettelijke vereisten voor ontbinding van het geregistreerd partnerschap is voldaan. Dat wat de man stelt doet hieraan niet af. Ook vormt het naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het verzoek aan te houden. De rechtbank zal daarom het geregistreerd partnerschap ontbinden.
De lening van de vrouw aan de man
De vrouw verzoekt de rechtbank, na aanpassing van haar verzoek bij verweerschrift zelfstandige verzoeken, tevens wijziging verzoek van 15 augustus 2013, te bepalen dat het restant van het depotbedrag, zijnde € 50.000,-, aan de vrouw zal worden uitgekeerd en de man te veroordelen om het restant van de lening zijnde € 125.559,84 aan haar te betalen, in totaal € 175.559,84, een en ander binnen vijf dagen na de betekening van de beschikking. Tevens verzoekt zij deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor zover de man beoogt te stellen dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat deze vordering deel uitmaakt van de geschilpunten waaromtrent partijen zijn overeengekomen deze aan een bindend adviseur voor te leggen overweegt de rechtbank dat deze stelling van de man geen steun vindt in de door de advocaten van partijen gevoerde confraternele correspondentie. Daarin wordt bij de inventarisatie van geschilpunten die zullen worden voorgelegd over de vergoedingen en verrekeningen gesproken en niet over de schuldbekentenis.
De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
De man bestrijdt het verzoek van de vrouw. Volgens hem dient de aflossing van deze schuld te worden verrekend met zijn vorderingen op de vrouw uit hoofde van de partnerschapsvoorwaarden en andere vorderingen die hij op haar heeft.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de man verder aldus dat de vordering van de vrouw eerst kan worden toegewezen indien de hoogte van de vordering die hij op de vrouw heeft vaststaat. Hij beroept zich op verrekening. Deze stellingen van de man treffen geen doel. De man heeft ter zitting erkend dat er een door beide partijen ondertekende schuldbekentenis voorligt. In artikel 5 daarvan is het volgende bepaald:
“Alle betalingen moeten geschieden ten huize van de schuldeiser, zonder korting of compensatie.”
De rechtbank is gelet op deze bepaling van oordeel dat de man geen beroep op verrekening toekomt.
Nu de man de hoogte van de vordering voor het overige niet heeft betwist ligt deze voor toewijzing gereed.
De man bestrijdt dat hij rente verschuldigd is vanaf de indiening van het verzoekschrift. Volgens hem is de vordering ingevolge artikel 1 van de schuldbekentenis eerst opeisbaar na inschrijving van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw voert aan dat de vordering opeisbaar is vanaf drie maanden na de datum van de indiening van het verzoekschrift, te weten vanaf 19 februari 2013. In artikel 1 van de schuldbekentenis wordt bepaald dat de hoofdsom opeisbaar is als het partnerschap wordt beëindigd. Vanaf dat moment is de wettelijke rente verschuldigd. Dat het partnerschap wordt beëindigd staat vast vanaf de indiening van het verzoekschrift, zeker nu de man sinds 1,5 jaar een nieuwe relatie heeft en hij zich heeft gerefereerd ter zake van het verzoek, aldus de vrouw.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de vordering opeisbaar is vanaf de door haar genoemde datum. In artikel 1 van de schuldbekentenis staat:
De hoofdsom is (…) eerst opeisbaar, met een opzegtermijn van drie maanden, indien het partnerschap wordt beëindigd (…).
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het enkele indienen van een verzoekschrift niet dat daarmee vaststaat dat het partnerschap wordt beëindigd. Van beëindiging is (onder andere) pas sprake als is voldaan aan de in artikel 1:80c, eerste lid onder d, in verbinding met artikel 1: 80e, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalde voorwaarde, namelijk de inschrijving van een rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand. Op dat moment komt de ontbinding en daarmee de beëindiging van het geregistreerd partnerschap tot stand.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering eerst opeisbaar is vanaf de datum van inschrijving van de onderhavige beschikking, zodat de man vanaf dat moment de wettelijke rente is verschuldigd over na te melden bedrag. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de opzegtermijn van drie maanden in ieder geval is ingegaan op de datum van de indiening van het onderhavige verzoekschrift en inmiddels is verstreken. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer: C/13/530778 / FA RK 12-9601:
- spreekt uit de
ontbinding van het geregistreerd partnerschapvan partijen, aangegaan op 11 september 2008 te [plaats 1];
in de zaak met nummer: C/13/544555 / FA RK 13-4564:
- veroordeelt de man binnen vijf dagen vanaf het moment dat de hoofdsom opeisbaar is, te weten vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw te voldoen € 125.559,84 te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend over € 175.559,84 vanaf het moment dat de hoofdsom opeisbaar is;
- bepaalt dat de notaris aan de vrouw zal uitkeren het restant van het depotbedrag van € 50.000,- binnen vijf dagen vanaf het moment dat de hoofdsom opeisbaar is;
- veroordeelt partijen alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is in verband met de hiervoor bepaalde uitkering door de notaris van het restant depotbedrag;
- verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn zelfstandig verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, voorzitter, en mrs. M.E.A. Nijssen en A.H.E. van der Pol, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.K.W. Collins, griffier, op 25 september 2013. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).