In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan over de nietigverklaring van een huwelijk dat op 16 april 2012 tussen de man en de vrouw is gesloten. De officier van justitie verzocht om de nietigverklaring op basis van artikel 1:69 juncto artikel 1:32 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting lijdt aan subcorticale dementie, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder al bewind en mentorschap voor de vrouw was ingesteld, en dat er een procedure tot ondercuratelestelling aanhangig was. De man heeft zich verweerd door te stellen dat hij de vrouw al lange tijd kent en dat er op het moment van de huwelijkssluiting geen vastgestelde wilsonbekwaamheid was. Hij betwistte de onafhankelijkheid van het rapport van de gedragsneuroloog en voerde aan dat de notaris en de ambtenaar van de burgerlijke stand geen twijfels hadden geuit over de handelingsbekwaamheid van de vrouw.
De rechtbank oordeelde echter dat de man onvoldoende had onderbouwd dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting handelingsbekwaam was. De rechtbank concludeerde dat de geestesvermogens van de vrouw zodanig gestoord waren dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie tot nietigverklaring van het huwelijk toegewezen, met terugwerkende kracht tot het moment van de huwelijksvoltrekking. De verzoeken van de man werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd.