In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De verzoeken zijn ingediend naar aanleiding van zorgen over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om de kinderen adequaat te begeleiden en te ondersteunen.
De kinderrechter heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor alle vier de minderjarigen toegewezen, omdat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Voor de minderjarige [naam 4] is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat het noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, gezien zijn problematiek en het feit dat hij al geruime tijd niet naar school gaat. Voor de minderjarigen [naam 1] en [naam 2] zijn de verzoeken tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het BJAA geen indicatiebesluit had aangevraagd en er geen duidelijkheid was over hun toekomstige woonplaats. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing voor [naam 3] gedeeltelijk toegewezen, met de voorwaarde dat er voor de volgende zitting een indicatiebesluit moet worden overlegd.
De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter de noodzaak van structuur en begeleiding in een veilige omgeving heeft onderstreept. De ouders hebben het recht om tegen deze beschikking in beroep te gaan binnen drie maanden na de uitspraak.