ECLI:NL:RBAMS:2013:7670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
13/550985-1586, 13/550987-1587
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan over de verzoeken van het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De verzoeken zijn ingediend naar aanleiding van zorgen over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om de kinderen adequaat te begeleiden en te ondersteunen.

De kinderrechter heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor alle vier de minderjarigen toegewezen, omdat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Voor de minderjarige [naam 4] is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat het noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding, gezien zijn problematiek en het feit dat hij al geruime tijd niet naar school gaat. Voor de minderjarigen [naam 1] en [naam 2] zijn de verzoeken tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het BJAA geen indicatiebesluit had aangevraagd en er geen duidelijkheid was over hun toekomstige woonplaats. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing voor [naam 3] gedeeltelijk toegewezen, met de voorwaarde dat er voor de volgende zitting een indicatiebesluit moet worden overlegd.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter de noodzaak van structuur en begeleiding in een veilige omgeving heeft onderstreept. De ouders hebben het recht om tegen deze beschikking in beroep te gaan binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
Zaaknummers: 13/550985-1586 (verl.ots)
13/550987-1587 (uhp)
Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van
het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna ook te noemen: het BJAA,
met betrekking tot de minderjarigen:
[(...)],
[naam 1], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
[naam 2],geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
[naam 3],geboren te [woonplaats] op [geboortedatum], en
[naam 4],geboren te [woonplaats] op [geboortedatum].
[naam 5], wonende te [woonplaats], is de moeder.
[naam 6], wonende te [woonplaats], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de minderjarigen en de ouders.

1.Verloop van de procedure

Op 30 september heeft het BJAA vier verzoekschriften met bijlagen ingediend, waaronder het hulpverleningsplan en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt het BJAA een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen in het belang van hun verzorging en opvoeding voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van een jaar.
Ten behoeve van de machtiging uithuisplaatsing voor [naam 4] is door het BJAA ter zitting een indicatiebesluit ingediend. Met betrekking tot de verzoeken voor [naam 2], [naam 1] en [naam 3] is geen indicatiebesluit ingediend.
Op 21 oktober 2013 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten
deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de minderjarigen [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4], ieder ook afzonderlijk gehoord,
  • de ouders,
  • [naam 7] en [naam 8], namens het BJAA.

2.Beoordeling van het verzochte

Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 21 november 2012 zijn voornoemde minderjarigen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar.
Ter terechtzitting hebben de moeder de vader en de minderjarigen aangegeven zich te kunnen verenigen met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
Stellingen en standpunten met betrekking tot de verzoeken tot uithuisplaatsing
[naam 4]
Met betrekking tot het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [naam 4] heeft het BJAA ter zitting gepersisteerd bij het verzoek. Hiertoe heeft [naam 7] aangevoerd dat de hulpverlening die de afgelopen periode is ingezet niet goed van de grond is gekomen. Ondanks een sociale-vaardigheidstraining en een training die ouders hebben gevolge, gaat [naam 4] nu al een jaar niet naar school. Ook de logopedielessen die [naam 4] eens per week zou gaan volgen komen niet van de grond. Ouders zitten voor wat betreft de aanpak van [naam 4] niet op één lijn en eigenlijk bepaalt [naam 4] zelf wat er wel en niet met hem gebeurt. Het BJAA zal – indien de machtiging wordt verleend - [naam 4] plaatsen in een drie-milieu voorziening waarbij hij onderwijs krijgt. Hiertoe is een CIZ-indicatie aangevraagd en verleend op 18 september 2013.
Door [naam 4] zelf is ter zitting verklaard dat hij niet weet wat hij van het verzoek moet vinden. [naam 4] wil niet naar school omdat hij daar gepest wordt. Thuis vindt [naam 4] het gezellig.
De ouders hebben ter zitting verklaard dat zij het erg jammer zouden vinden als [naam 4] ergens anders zou moeten wonen.
[naam 2] en [naam 1]
Door het BJAA is ter zitting gepersisteerd bij de verzoeken tot uithuisplaatsing van [naam 2] en [naam 1]. De belangrijkste zorg rondom [naam 2] en [naam 1] is de zwangerschap van hun zus [naam 9] en zusje [naam 3] en de abortus die deze meisjes ondergingen. Het is het BJAA niet gelukt om samen met de ouders een plan te maken om [naam 2] en [naam 1] tegen een ongewenste zwangerschap te beschermen. Ook wordt er door het BJAA gezien dat de meisjes ondergestimuleerd worden; zij worden niet op een positieve manier ontwikkeld en ondersteund richting zelfredzaamheid. BJAA heeft nog geen indicatiebesluiten aangevraagd, nu nog niet duidelijk is waar zij zouden kunnen wonen. Er wordt enerzijds gedacht aan een accommodatie van een zorgaanbieder waar zij samen naar toe zouden kunnen gaan. Door de vader is voorgesteld dat [naam 2] en [naam 1] bij zijn ex-vrouw in [woonplaats] geplaatst zouden kunnen worden maar het moet nog worden onderzocht of dit een goede plek is. In dat geval zou gedacht kunnen worden aan een netwerkpleeggezin.
[naam 2] heeft ter zitting verklaard dat zij vindt dat het thuis weer goed gaat. Moeder ligt wel veel in bed maar vader doet de boodschappen, de was en kookt. [naam 1] heeft naar voren gebracht dat zij het samen met haar broers en zussen gezellig heeft thuis. Ook gaat het goed op school. Soms helpt [naam 1] haar vader met boodschappen doen. Zij vinden niet dat zij beschermd hoeven te worden. De zussen staan niet achter een uithuisplaatsing.
De ouders hebben uitdrukkelijke bezwaar gemaakt tegen toewijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2]. Zij luisteren goed en zijn bezig met hun examenjaar op school en dat moet niet worden onderbroken. Zij horen thuis, aldus de ouders. De vader heeft uigesproken dat, wanneer zij toch uit huis worden geplaatst, de meisjes naar [land] gestuurd zullen worden.
[naam 3]
Namens het BJAA heeft [naam 7] ook bij het verzoek machtiging uithuisplaatsing van [naam 3] gepersisteerd. Zij heeft toegelicht dat [naam 3] is aangemeld bij [bedrijf 1], een AWBZ-instelling met verschillende woonvoorzieningen (accommodatie 24-uurs). Behalve de zorg en onduidelijkheid die er nog steeds bestaat rondom de abortus die [naam 3] onderging, bestaan er ook zorgen over haar excessieve computergebruik. Omdat [naam 3] in de woonkamer slaapt, is zij ’s avonds laat en ook ’s nachts nog vaak aan het computeren. Er is een intakegesprek geweest bij [bedrijf 1] waar [naam 3] terecht zou kunnen op een besloten plek met de meest intensieve vorm van begeleiding. BJAA kan nog geen indicatiebesluit overleggen, maar dit is wel aangevraagd.
[naam 3] heeft ter zitting verklaard dat zij niet uit huis wil worden geplaatst; zij vindt dit niet nodig nu het op school goed met haar gaat en zij geen contact meer heeft met jongens.
De moeder heeft verklaard dat het niet nodig is [naam 3] uit huis te plaatsen. Door de vader is aangegeven dat hij wel ziet dat er zorgen zijn rondom [naam 3].
Oordeel kinderrechter
Met betrekking tot de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn, zodat dient deze voor zowel [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] dient te worden verlengd.
Met betrekking tot de verzoeken machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt.
[naam 4]
Met betrekking tot [naam 4] is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat [naam 4] dag en nacht uit huis te plaatsen in de hierna te noemen voorziening, ter effectuering van het voor hem afgegeven indicatiebesluit (CIZ-indicatie). [naam 4] is door [bedrijf 2] onderzocht en er is bij hem de diagnose Autisme Spectrum Stoornis / ASS gesteld waardoor hij moeite heeft met het aangaan van sociale contacten. Daarbij heeft [naam 4] een disharmonisch intelligentieprofiel een een IQ van 69. Mede door deze problematiek gaat [naam 4] al erg lang niet naar school. Evenmin kunnen de ouders hem motiveren om naar naschoolse dagbehandeling en naar logopedie te gaan. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [naam 4] in een drie-milieuvoorziening geplaatst zal worden waar structuur is en van waaruit hij weer naar school zal gaan, sociale vaardigheden aanleert en behandeling krijgt voor zijn problemen zodat hij zich adequaat kan ontwikkelen.
[naam 1] en [naam 2]
De verzoeken voor uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] worden afgewezen. Een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing dient – op grond van art. 1: 261 lid 2 BW – gericht te zijn op effectuering van een indicatiebesluit (jeugdzorg- of CIZ-indicatie). Voorts dient in het verzoek te worden aangegeven of de machtiging gevraagd wordt voor pleegzorg óf accommodatie 24-uurs. In het onderhavige geval geeft BJAA aan geen indicatiebesluit te hebben aangevraagd en bovendien nog geen idee te hebben waar de zusjes zullen gaan wonen: zelfs de mogelijkheid van netwerkplaatsing is nog niet serieus onderzocht. Los van de vraag of het in het onderhavige geval noodzakelijk is de minderjarige in het belang van hun verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen, is het onder deze omstandigheden niet mogelijk een machtiging te verlenen.
[naam 3]
Ook met betrekking tot [naam 3] is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat zij dag en nacht uit huis zal worden geplaatst.
Ook [naam 3] is onderzocht door [bedrijf 2]. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [naam 3] een IQ heeft van 69 en een beeld vertoont van een opstandige gedragsstoornis in combinatie met onmachtige ouders. Het BJAA maakt zich grote zorgen over de abortus die [naam 3] heeft ondergaan en de onduidelijkheid die hier over bestaat. Ook zijn er zorgen over het vele computergebruik van [naam 3] en over het feit dat zij voor de ouders moeilijk aan te sturen is.
De ouders lijken onvoldoende in staat de veiligheid van [naam 3] te kunnen waarborgen.
Het is dan ook in het belang van ontwikkeling van [naam 3] dat zij op een veilige plek zal verblijven waar zij voldoende structuur krijgt aangeboden, met grenzen en regels leert omgaan en waar haar sociale vaardigheden worden vergroot. BJAA heeft nagelaten een indicatiebesluit te overleggen, maar toegezegd de aanvraag op korte termijn te zullen voltooien. Ook heeft reeds een intake bij [bedrijf 1] plaats gevonden. Het is dus duidelijk waar [naam 3] terecht kan. Gezien deze omstandigheden zal de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing, gedeeltelijk, te weten voor een kortere termijn, de duur van drie maanden toewijzen (dus tot 21 januari 2014). Voor het overige houdt de kinderrechter het verzoek aan tot een nadere zitting voor 21 januari 2014. Ter gelegenheid van deze zitting dient BJAA wel een geldig indicatiebesluit over te leggen.
Op grond van het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van een jaar. Tevens zal voor [naam 3] en [naam 4] een machtiging tot uithuisplaatsing worden verleend voor de duur van respectievelijk drie maanden ([naam 3]) en een jaar ([naam 4]).
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de ondertoezichtstelling ten aanzien van voornoemde minderjarigen met ingang van
21 november 2013voor de duur van
een jaar, uit te voeren door het BJAA
,gevestigd te Amsterdam;
- wijst de verzoeken machtiging uithuisplaatsing voor [naam 1] en [naam 2] af;
- verleent machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige [naam 4] voor verblijf in
een AWBZ-instelling met ingang van 21 oktober 2013 voor de duur van een jaar;
- verleent machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige [naam 3] voor verblijf in
AWBZ-instelling met ingang van 21 oktober 2013 voor de duur van drie maanden;
- houdt het verzoek machtiging uithuisplaatsing van [naam 3] voor het overige aan
tot een nadere zitting vóór 21 januari 2013 en beveelt de oproeping van het BJAA, de ouders en [naam 3];
- de kinderrechter verzoekt het BJAA om bij voorkeur vóór de nadere zitting informatie te verstrekken over de voortgang van [naam 3];
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam 3] van kracht blijft indien een daarop betrekking hebbend indicatiebesluit of verwijzing strekt tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Vroom-Cramer, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2013, in tegenwoordigheid van mr. D.J. de Jong, griffier. [1]

Voetnoten

1.