ECLI:NL:RBAMS:2013:7643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
AMS 12-2857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indicatie voor begeleiding van een kind met een licht verstandelijke beperking en autistische stoornis

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van een zoon met een licht verstandelijke beperking en een autistische stoornis, een indicatie aangevraagd voor intensieve begeleiding bij Bureau Jeugdzorg. Ondanks het ontbreken van de benodigde documenten heeft Bureau Jeugdzorg een indicatie afgegeven voor Begeleiding Individueel klasse 4 en Begeleiding Groep klasse 9. Eiseres was van mening dat deze indicatie niet toereikend was en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Bureau Jeugdzorg. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer na een eerdere zitting in enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er een spoedsituatie was, maar de rechtbank oordeelde dat de indicatie van Bureau Jeugdzorg niet onterecht was. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat de door haar gevraagde zorg noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de indicatie voor maximaal 45,9 uur zorg per week voldoende was en dat de vraag of een persoonsgebonden budget (PGB) voldoende was om zorg in te kopen niet relevant was voor de vaststelling van de zorgbehoefte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/2857

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde mr. R.H. Bouwman),
en

de stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, verweerder

(gemachtigde mr. A. Blackman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder een indicatie ten behoeve van de zoon van eiseres gesteld, waarbij aan eiseres een persoonsgebonden budget (PGB) is toegekend voor de functies Begeleiding Individueel klasse 4 en Begeleiding Groep klasse 9.
Bij besluit van 19 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 3 juni 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder ter zitting aanwezig[naam1], teammanager van de afdeling AWBZ van Bureau Jeugdzorg. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 24 juni 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met het door eiseres rechtstreeks ingestelde beroep tegen een besluit van verweerder van 12 juni 2012. Voor deze zaak is zaaknummer AMS 13/6298 aangemaakt.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder ter zitting aanwezig[naam1].
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Ter voorlichting van partijen stelt de rechtbank voorop dat deze uitspraak alleen ziet op het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 19 april 2012 (zaaknummer AMS 12/2857), betreffende de indicatieperiode van 7 november 2011 tot en met 28 februari 2012. Voor het rechtstreeks beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2012, betreffende de periode daarna, is een aparte zaak aangemaakt met zaaknummer AMS 13/6298. De rechtbank zal in die zaak separaat uitspraak doen.
2.1
Eiseres heeft een zoon[naam2]), geboren op [geboortedatum]. [naam2] heeft een licht verstandelijke beperking en is gediagnosticeerd met een autistische stoornis.
2.2
Op 4 oktober 2011 heeft de officier van justitie bij deze rechtbank, civiele sector, een verzoek ingediend tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot opneming en het doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van [naam2]. De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011, bij eiseres thuis. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waaruit het volgende blijkt. Ter zitting zijn gehoord eiseres, de raadsvrouw van eiseres mr. [naam2], psychiater [naam4], gezinsmaatschappelijk werkster[naam11], ambulant begeleidster van Voorzet[naam4], gedragsanalist [naam6] en pedagoge van Cirkelcentrum[naam7]. Ter zitting is door [naam8] en [naam12]een plan van aanpak gepresenteerd om [naam2] thuis intensief, zes uur per dag, te begeleiden. De rechter heeft ter zitting de behandeling van het verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging aangehouden om het plan van aanpak een kans van slagen te geven. Bij beschikking van 31 januari 2012 (zaak- en rekestnummer 500996 / FA RK 11.8208) heeft deze rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een rechterlijke machtiging afgewezen.
2.3
Op 10 november 2011, door verweerder ontvangen op 20 november 2011, heeft eiseres een aanvraag ingediend. Eiseres heeft verzocht om een indicatie Begeleiding Individueel klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) plus 25 additionele uren. Eiseres heeft daarbij de volgende stukken overgelegd:
  • het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 3 november 2011;
  • een brief van MEE Amstel en Zaan van 10 november 2011;
  • een plan van aanpak [naam2] [eiseres], opgesteld door[naam7] van Cirkelcentrum;
  • een onderzoek van GZ-psycholoog [naam9] van De Bascule van 9 november 2009.
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder een indicatie afgegeven voor Begeleiding Individueel klasse 4 (7-9,9 uur per week) en Begeleiding Groep klasse 9 (9 dagdelen = 36 uur per week), geldend voor de periode van 7 november 2011 tot en met 28 februari 2012. Verweerder heeft ter motivering van het besluit aangevoerd dat het gaat om een spoedbesluit, dat in eerste instantie vertraging heeft opgelopen omdat de aanvraag eerst naar het Centrum Indicatiestelling Zorg was gestuurd, aansluitend het dossier niet compleet bleek en het veel moeite heeft gekost de juiste personen te bereiken. Om het proces niet verder te vertragen heeft verweerder, ondanks het ontbreken van een actueel behandelplan, een ontheffing of vrijstelling van de leerplicht en een realistische inschatting van het aantal benodigde uren begeleiding, in afwijking van zijn beleid een spoedbesluit genomen waardoor tot eind februari 2012 zorg kon worden ingezet. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn indicatie gehandhaafd.
3.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
4.1
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat in het onderhavige geval sprake was van een spoedsituatie en dat verweerder in afwijking van zijn beleid ondanks het ontbreken van de benodigde bescheiden om de aanvraag te kunnen beoordelen, zorg heeft geïndiceerd (Begeleiding Individueel klasse 4 (7-9,9 uur per week) en Begeleiding Groep klasse 9 (9 dagdelen = 36 uur per week)). Aan de orde is de vraag of verweerder onder deze omstandigheden de juiste zorg heeft geïndiceerd of dat aanleiding bestond de door eiseres gevraagde zorg (Begeleiding Individueel klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) plus 25 additionele uren) te indiceren.
4.2
Eiseres stelt dat verweerder in afwijking van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb de door haar gevraagde zorg had moeten indiceren. In de door eiseres bij haar aanvraag overgelegde brief van MEE van 10 november 2011 staat duidelijk geformuleerd welke zorg nodig is voor [naam2], namelijk Begeleiding Individueel klasse 8 verhoogd met 25 additionele uren, in de vorm van een PGB. Zonder dit PGB kan eiseres de kosten die nodig zijn voor de begeleiding van [naam2] niet dragen. De begeleiding van [naam2] heeft alleen kans van slagen als de benodigde uren Begeleiding Individueel ook kunnen worden geboden, aldus eiseres. Ter onderbouwing heeft eiseres bij haar beroepschrift een evaluatierapport van de begeleiding van [naam2] over de periode van 7 november 2011 tot en met 30 januari 2012 overgelegd, alsmede een behandelplan van orthopedagoog en GZ-psycholoog [naam10]van 22 mei 2012. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat een indicatie Begeleiding Groep op de situatie van [naam2] niet van toepassing is, omdat [naam2] geen groepsbegeleiding kan volgen en thuis een-op-een wordt begeleid. Eiseres kan weliswaar het PGB Begeleiding Groep aanwenden voor de inkoop van Begeleiding Individueel, maar het budget dat zij ontvangt voor Begeleiding Groep is lager dan dat voor Begeleiding Individueel en ontoereikend om de benodigde zorg in te kopen.
4.3
Voor de uitvoering van zijn wettelijke taak tot indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg (WJZ), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Zorgverzekeringswet (ZVW) maakt verweerder, voor zover hier van belang, gebruik van de werkinstructie “Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, versie 6.0, januari 2012” (hierna: het beleid).
4.4
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de aanvraag van eiseres de benodigde informatie voor de beoordeling van de aanvraag ontbrak, specifiek een ontheffing van de leerplicht voor [naam2] en een behandelplan waaruit bleek welke zorginzet nodig was. De aanvraag van eiseres had dus eigenlijk moeten worden afgewezen, aldus verweerder. Omdat sprake was van een noodsituatie, waarin de zorg voor [naam2] al was ingezet en in het belang van [naam2] diende te worden gehandeld, heeft verweerder besloten ondanks het ontbreken van de juiste documenten, in afwijking van zijn beleid tijdelijk AWBZ-zorg te indiceren. Intussen kon eiseres in de gelegenheid worden gesteld alsnog de benodigde informatie te overleggen, op grond waarvan een juiste inschatting van de benodigde AWBZ-zorg kon worden gemaakt.
4.5
Daargelaten of verweerder hiermee in afwijking van zijn beleid dan wel buitenwettelijk heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen aanleiding bestond voor verweerder om de door eiseres gevraagde zorg te indiceren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar standpunt, dat voor [naam2] Begeleiding Individueel klasse 8 plus 25 additionele uren moest worden geïndiceerd, bij haar aanvraag noch in bezwaar heeft onderbouwd met concrete gegevens, zoals een behandelplan of medische verklaringen. De bij de aanvraag overgelegde brief van MEE kan niet als zodanig worden aangemerkt. Nog afgezien van het feit dat deze brief niet afkomstig is van een arts, wordt daarin slechts aangegeven welke begeleiding [naam2] vanaf 7 november 2011 krijgt en dat de hulpverleners deze zorg willen uitbreiden tot 50 uur per week. Een onderbouwing van de noodzaak van de te verlenen zorg ontbreekt. Uit het tevens bij de aanvraag overgelegde plan van aanpak volgt voorts slechts dat het de wens is van eiseres dat [naam2] in de thuissituatie wordt begeleid. Dat en waarom het noodzakelijk is om [naam2] intensief in de thuissituatie te begeleiden voor de door eiseres gevraagde uren blijkt daaruit onvoldoende. Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat de door verweerder gestelde indicatie voor in totaal maximaal 45,9 uur zorg per week niet toereikend is. Pas in beroep heeft eiseres een behandelplan van 22 mei 2012 overgelegd. Dit behandelplan ziet echter niet op de periode in geding. De beroepsgrond van eiseres, dat verweerder meer zorg had moeten indiceren, kan dan ook niet slagen.
4.6
De beroepsgrond van eiseres, dat zij met het toegekende PGB de voor [naam2] benodigde zorg in de periode in geding niet kan bekostigen, kan evenmin slagen. Uit het systeem van indicatiestelling en indicatierealisering, zoals voortvloeit uit de WJZ en de AWBZ, volgt dat verweerder verantwoordelijk is voor het vaststellen van de zorgbehoefte (de indicatiestelling) en dat het Zorgkantoor gaat over het tot gelding brengen van de door verweerder geïndiceerde aanspraak, al dan niet middels een PGB. De vraag of een PGB voldoende is om zorg in te kopen, is voor de vaststelling van de zorgbehoefte, waarop het onderhavige geding betrekking heeft, daarom niet van belang. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2678.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. H.G. Schoots en C. Bakker, leden, tevens kinderrechters,
in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2013.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB