3.Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
4.1De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat in het onderhavige geval sprake was van een spoedsituatie en dat verweerder in afwijking van zijn beleid ondanks het ontbreken van de benodigde bescheiden om de aanvraag te kunnen beoordelen, zorg heeft geïndiceerd (Begeleiding Individueel klasse 4 (7-9,9 uur per week) en Begeleiding Groep klasse 9 (9 dagdelen = 36 uur per week)). Aan de orde is de vraag of verweerder onder deze omstandigheden de juiste zorg heeft geïndiceerd of dat aanleiding bestond de door eiseres gevraagde zorg (Begeleiding Individueel klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) plus 25 additionele uren) te indiceren.
4.2Eiseres stelt dat verweerder in afwijking van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb de door haar gevraagde zorg had moeten indiceren. In de door eiseres bij haar aanvraag overgelegde brief van MEE van 10 november 2011 staat duidelijk geformuleerd welke zorg nodig is voor [naam2], namelijk Begeleiding Individueel klasse 8 verhoogd met 25 additionele uren, in de vorm van een PGB. Zonder dit PGB kan eiseres de kosten die nodig zijn voor de begeleiding van [naam2] niet dragen. De begeleiding van [naam2] heeft alleen kans van slagen als de benodigde uren Begeleiding Individueel ook kunnen worden geboden, aldus eiseres. Ter onderbouwing heeft eiseres bij haar beroepschrift een evaluatierapport van de begeleiding van [naam2] over de periode van 7 november 2011 tot en met 30 januari 2012 overgelegd, alsmede een behandelplan van orthopedagoog en GZ-psycholoog [naam10]van 22 mei 2012. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat een indicatie Begeleiding Groep op de situatie van [naam2] niet van toepassing is, omdat [naam2] geen groepsbegeleiding kan volgen en thuis een-op-een wordt begeleid. Eiseres kan weliswaar het PGB Begeleiding Groep aanwenden voor de inkoop van Begeleiding Individueel, maar het budget dat zij ontvangt voor Begeleiding Groep is lager dan dat voor Begeleiding Individueel en ontoereikend om de benodigde zorg in te kopen.
4.3Voor de uitvoering van zijn wettelijke taak tot indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg (WJZ), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Zorgverzekeringswet (ZVW) maakt verweerder, voor zover hier van belang, gebruik van de werkinstructie “Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, versie 6.0, januari 2012” (hierna: het beleid).
4.4Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de aanvraag van eiseres de benodigde informatie voor de beoordeling van de aanvraag ontbrak, specifiek een ontheffing van de leerplicht voor [naam2] en een behandelplan waaruit bleek welke zorginzet nodig was. De aanvraag van eiseres had dus eigenlijk moeten worden afgewezen, aldus verweerder. Omdat sprake was van een noodsituatie, waarin de zorg voor [naam2] al was ingezet en in het belang van [naam2] diende te worden gehandeld, heeft verweerder besloten ondanks het ontbreken van de juiste documenten, in afwijking van zijn beleid tijdelijk AWBZ-zorg te indiceren. Intussen kon eiseres in de gelegenheid worden gesteld alsnog de benodigde informatie te overleggen, op grond waarvan een juiste inschatting van de benodigde AWBZ-zorg kon worden gemaakt.
4.5Daargelaten of verweerder hiermee in afwijking van zijn beleid dan wel buitenwettelijk heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden geen aanleiding bestond voor verweerder om de door eiseres gevraagde zorg te indiceren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar standpunt, dat voor [naam2] Begeleiding Individueel klasse 8 plus 25 additionele uren moest worden geïndiceerd, bij haar aanvraag noch in bezwaar heeft onderbouwd met concrete gegevens, zoals een behandelplan of medische verklaringen. De bij de aanvraag overgelegde brief van MEE kan niet als zodanig worden aangemerkt. Nog afgezien van het feit dat deze brief niet afkomstig is van een arts, wordt daarin slechts aangegeven welke begeleiding [naam2] vanaf 7 november 2011 krijgt en dat de hulpverleners deze zorg willen uitbreiden tot 50 uur per week. Een onderbouwing van de noodzaak van de te verlenen zorg ontbreekt. Uit het tevens bij de aanvraag overgelegde plan van aanpak volgt voorts slechts dat het de wens is van eiseres dat [naam2] in de thuissituatie wordt begeleid. Dat en waarom het noodzakelijk is om [naam2] intensief in de thuissituatie te begeleiden voor de door eiseres gevraagde uren blijkt daaruit onvoldoende. Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat de door verweerder gestelde indicatie voor in totaal maximaal 45,9 uur zorg per week niet toereikend is. Pas in beroep heeft eiseres een behandelplan van 22 mei 2012 overgelegd. Dit behandelplan ziet echter niet op de periode in geding. De beroepsgrond van eiseres, dat verweerder meer zorg had moeten indiceren, kan dan ook niet slagen.
4.6De beroepsgrond van eiseres, dat zij met het toegekende PGB de voor [naam2] benodigde zorg in de periode in geding niet kan bekostigen, kan evenmin slagen. Uit het systeem van indicatiestelling en indicatierealisering, zoals voortvloeit uit de WJZ en de AWBZ, volgt dat verweerder verantwoordelijk is voor het vaststellen van de zorgbehoefte (de indicatiestelling) en dat het Zorgkantoor gaat over het tot gelding brengen van de door verweerder geïndiceerde aanspraak, al dan niet middels een PGB. De vraag of een PGB voldoende is om zorg in te kopen, is voor de vaststelling van de zorgbehoefte, waarop het onderhavige geding betrekking heeft, daarom niet van belang. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2678.