Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser sub 1],
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, vorderden eisers, bestaande uit drie natuurlijke personen en een vennootschap onder firma, dat Deutsche Bank Nederland N.V. zou meewerken aan hun overstap naar een andere bank. De eisers stelden dat Deutsche Bank hen als contractpartner had gekregen in plaats van hun eerdere bank, ABN Amro, en dat de bank hen onterecht had geweigerd om aanvullend krediet te verstrekken. De eisers voerden aan dat deze weigering hen dwong om naar ABN Amro over te stappen, wat hen financiële schade zou berokkenen, waaronder kosten voor het afkopen van een renteswap. Deutsche Bank betwistte de claims van eisers en stelde dat de weigering om krediet te verstrekken gebaseerd was op krediettechnische redenen en niet op een beleidswijziging.
Tijdens de zitting op 28 september 2013 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren, omdat er onvoldoende bewijs was dat Deutsche Bank in strijd met de kredietovereenkomst had gehandeld. De rechter concludeerde dat de beslissing van Deutsche Bank om geen aanvullend krediet te verstrekken niet onrechtmatig was en dat de vorderingen van eisers om de bank te dwingen tot medewerking aan de overstap niet konden worden toegewezen. De eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Deutsche Bank, die op € 1.405,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het vonnis werd uitgesproken op 30 september 2013 door de voorzieningenrechter S.P. Pompe, bijgestaan door griffier J.W. Rouwendal. Dit vonnis vormt de uitwerking van een eerder verkort vonnis dat op dezelfde dag was uitgesproken, waarbij de spoedeisendheid van de zaak werd erkend.