ECLI:NL:RBAMS:2013:7608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
C/13/550687 / KG ZA 13-1187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken Deutsche Bank aan overstap naar andere bank afgewezen

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, vorderden eisers, bestaande uit drie natuurlijke personen en een vennootschap onder firma, dat Deutsche Bank Nederland N.V. zou meewerken aan hun overstap naar een andere bank. De eisers stelden dat Deutsche Bank hen als contractpartner had gekregen in plaats van hun eerdere bank, ABN Amro, en dat de bank hen onterecht had geweigerd om aanvullend krediet te verstrekken. De eisers voerden aan dat deze weigering hen dwong om naar ABN Amro over te stappen, wat hen financiële schade zou berokkenen, waaronder kosten voor het afkopen van een renteswap. Deutsche Bank betwistte de claims van eisers en stelde dat de weigering om krediet te verstrekken gebaseerd was op krediettechnische redenen en niet op een beleidswijziging.

Tijdens de zitting op 28 september 2013 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren, omdat er onvoldoende bewijs was dat Deutsche Bank in strijd met de kredietovereenkomst had gehandeld. De rechter concludeerde dat de beslissing van Deutsche Bank om geen aanvullend krediet te verstrekken niet onrechtmatig was en dat de vorderingen van eisers om de bank te dwingen tot medewerking aan de overstap niet konden worden toegewezen. De eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Deutsche Bank, die op € 1.405,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

Het vonnis werd uitgesproken op 30 september 2013 door de voorzieningenrechter S.P. Pompe, bijgestaan door griffier J.W. Rouwendal. Dit vonnis vormt de uitwerking van een eerder verkort vonnis dat op dezelfde dag was uitgesproken, waarbij de spoedeisendheid van de zaak werd erkend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/550687 / KG ZA 13-1187 SP/JWR
Vonnis in kort geding van 30 september 2013
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
2.
[eiser sub 2],
wonende te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
3.
[eiser sub 3],
wonende te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
4. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eiser sub 4]
gevestigd te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 25 september 2013,
advocaat mr. M.H. Adema te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Deutsche Bank genoemd worden.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 28 september 2013 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding op verkorte termijn en akte wijziging eis. Deutsche Bank heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en een pleitnota overgelegd.
Ter terechtzitting waren onder meer aanwezig:
- namens [eisers]: dhr. [eiser sub 1] en dhr.[eiser sub 3] en diens partner, bijgestaan door mr. Adema en haar kantoorgenoot
mr. M.J. Meermans-de Vries;
- namens Deutsche Bank: [gedaagden], bijgestaan door mr. Haasjes en diens kantoorgenoot mr. H.C. Piet.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 30 september 2013 uitspraak gedaan. Ter zitting is gezegd dat dit in de vorm van een zogenaamd verkort vonnis zal gebeuren, waarvan de uitwerking, indien daarom zou worden verzocht, op een later tijdstip kon volgen. Hierop is van de zijde van Deutsche Bank verzocht om een uitwerking. Dit vonnis vormt die uitwerking.

2.De feiten

2.1.
Tussen ABN Amro Bank N.V. (hierna ABN Amro) en [eisers] zijn in het verleden meerdere overeenkomsten gesloten op grond waarvan aan [eisers] een kredietfaciliteit werd verleend. Daarnaast is in maart 2008 tussen ABN Amro en [eisers] een renteswapovereenkomst gesloten.
2.2.
Na een juridische splitsing van ABN Amro is Deutsche Bank uiteindelijk opvolgende contractspartij van [eisers] geworden.
2.3.
In januari 2013 heeft Deutsche Bank negatief beslist op een verzoek van [eisers] om aanvullend krediet.
2.4.
Bij brief van 12 april 2013 heeft Deutsche Bank aan [eisers] onder meer meegedeeld dat zij in verband met een in december 2012 aangekondigde aangescherpte strategische focus niet langer de geschikte bank is voor het aanbieden van producten zoals die door [eisers] worden afgenomen.
2.5.
In mei 2013 heeft Deutsche Bank opnieuw negatief beslist op een verzoek van [eisers] om aanvullend krediet.
2.6.
Op 19 juni 2013 heeft Deutsche Bank een brief aan de advocaat van [eisers] geschreven met onder meer de volgende inhoud:
“Begin 2013 heeft de heer [eiser 2] ons geïnformeerd over zijn uitbreidingsplannen. Na zorgvuldige beoordeling hebben wij aangegeven de gevraagde aanvullende financiering niet te willen verstrekken omdat naar ons oordeel het bedrijf van de heer [eiser 2] relatief zwaar gefinancierd is en wij het risico dat het bedrijf de aanvullende financieringslasten niet kan dragen, te groot achten. Dit hebben wij op 22 mei 2013 met de heer [eiser 2] besproken. In uw brief refereert u aan problemen als gevolg van de beleidswijziging van de bank. Ons is niet duidelijk waar u hier op doelt.
De beslissing om geen aanvullende financiering aan uw cliënt te verstrekken is genomen om krediettechnische redenen die losstaan van de beleidswijziging van Deutsche Bank.”
2.7.
[eisers] heeft zich vervolgens tot ABN Amro gewend, welke bank wel bereid bleek het gevraagde krediet te verschaffen, onder voorwaarde dat het gehele financieringspakket bij haar zou worden ondergebracht.
2.8.
[eisers] wenst het bod van ABN Amro te accepteren en haar relatie met Deutsche Bank te beëindigen. Deutsche Bank heeft in dat verband aan [eisers] meegedeeld dat zij een boeterente bij [eisers] in rekening zal brengen. Tevens dient [eisers] de renteswap af te kopen, waarmee een bedrag van € 139.500,- gemoeid is.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – na wijziging van eis – dat Deutsche Bank wordt veroordeeld om, tegen afbetaling van de openstaande leningen, maar zonder boeterente en een afkoopsom voor de renteswap in rekening te brengen, over te gaan tot vrijgave van de door hem aan Deutsche Bank gegeven zekerheden, alsmede tot vergoeding van (een voorschot op) de schade die hij zal lijden door de overstap naar ABN Amro.
3.2.
[eisers] stelt dat hij zonder dat te wensen Deutsche Bank als contractpartner heeft gekregen in plaats van ABN Amro. Door een beleidswijziging bij Deutsche Bank is het onmogelijk geworden om de kredietrelatie voort te zetten, zodat hij dient over te stappen naar een andere bank. De daaraan verbonden financiële consequenties dienen voor rekening van Deutsche Bank te blijven, aldus [eisers] Verder stelt hij dat de rechtsvoorganger van Deutsche Bank bij het aangaan van de renteswapovereenkomst heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht.
3.3.
Deutsche Bank betwist dat de weigering aanvullende krediet te verstrekken een gevolg is van een beleidswijziging harerzijds. De consequenties van de keus van [eisers] om naar een andere bank over te stappen dienen dan ook voor zijn rekening te blijven, aldus Deutsche Bank. Ook betwist zij dat er bij het aangaan van de renteswapovereenkomst in strijd met de zorgplicht is gehandeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal beslissen op basis van de gewijzigde eis. Weliswaar is deze (net) niet, zoals het procesreglement vereist, binnen 24 uur voor de zitting ontvangen, maar aangezien het hier gaat om een dagvaarding op verkorte termijn en de omvang van de wijziging beperkt van aard is ziet de voorzieningenrechter aanleiding aan dit verzuim geen consequenties te verbinden. De nadien nog door [eisers] toegezonden fax met aanvulling van gronden zal eveneens in het dossier worden opgenomen, nu ook deze aanvulling beperkt van aard is en Deutsche Bank in staat kan worden geacht daarop adequaat te reageren. Van strijd met de goede procesorde is dan ook geen sprake.
4.2.
Het geschil tussen partijen komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [eisers] stelt dat Deutsche Bank zonder deugdelijke grond heeft besloten af te zien van het verstrekken van aanvullende financiering. [eisers] heeft zich als gevolg daarvan tot ABN Amro moeten wenden voor het verkrijgen van die financiering. ABN Amro blijkt slechts tot het verstrekken van die aanvullende financiering bereid indien [eisers] zijn volledige financiering bij ABN Amro onderbrengt. Die overstap brengt kosten voor [eisers] met zich, waaronder kosten in verband met hogere rentelasten en kosten in verband met het tussentijds moeten afkopen van de renteswap. Het verschuldigd zijn van de aan de afkoop van de renteswap verbonden kosten wordt door [eisers] ook betwist op grond van dwaling dan wel schending van de zorgplicht van Deutsche Bank bij het aangaan van de betreffende overeenkomst.
4.3.
[eisers] stelt dat in de met Deutsche Bank gesloten krediet-overeenkomst is bepaald dat de kredietfaciliteit die hem door Deutsche Bank is verstrekt zal worden gecontinueerd en uitgebreid als zekerheden en verklaringen naar genoegen zullen worden verstrekt. In april 2013 heeft Deutsche Bank hem schriftelijk bericht dat er sprake is van een beleidswijziging. Vervolgens heeft Deutsche Bank hem in mei 2013 een aanvullend krediet geweigerd zonder zelfs maar na te gaan of voldaan was aan de voorwaarde dat er voldoende zekerheden en verklaringen voorhanden waren. Het feit dat ABN Amro vervolgens wel bereid was tot het verstrekken van aanvullend krediet toont volgens [eisers] aan dat de weigering van Deutsche Bank om dat te doen is gelegen in de in april 2013 bekend gemaakte beleidswijziging en dat Deutsche Bank derhalve in strijd met haar verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst heeft gehandeld.
4.4.
Deutsche Bank voert aan dat zij al in januari 2013 met [eisers] heeft gesproken over uitbreiding van de kredietfaciliteit en toen het risico dat het bedrijf aanvullende financieringslasten niet kon dragen te groot achtte. Toen [eisers] in mei 2013 met een aangepast plan kwam behoefde dat, gezien het reeds genomen besluit geen aanvullende financiering te verstrekken, geen uitgebreide bespreking. Het besluit om [eisers] geen aanvullende financiering te verstrekken is gegrond op specifieke krediettechnische overwegingen en staat geheel los van een beleidswijziging, aldus Deutsche Bank.
4.5.
Gezien het door Deutsche Bank gevoerde verweer, dat overeenkomt met hetgeen zij [eisers] bij brief van 19 juni 2013 heeft gemeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is dat Deutsche Bank in strijd met de kredietovereenkomst dan wel enige uit de wet voortvloeiende verplichting heeft gehandeld door te weigeren [eisers] aanvullend krediet te verstrekken. De bepaling in de kredietovereenkomst waarop [eisers] zich beroept kan niet zo worden uitgelegd dat Deutsche Bank daarmee iedere mogelijkheid om een kredietaanvraag te toetsen bij voorbaat prijs wenst te geven. Dat (de uitkomst van) die toetsing onrechtmatig moet worden geacht kan op basis van het ter terechtzitting behandelde niet worden geconcludeerd.
4.6.
Wat betreft het tot stand komen van de renteswapovereenkomst geldt dat voor de beoordeling van de vraag of Deutsche Bank deze overeenkomst met [eisers] aan had mogen gaan noodzakelijk is dat duidelijkheid bestaat over de bedrijfseconomische situatie ten tijde van het tot stand komen van die overeenkomst, alsmede over de informatie over onder meer de aan die overeenkomst verbonden risico’s die door Deutsche Bank aan [eisers] is verstrekt. Ter terechtzitting is gebleken dat zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent, hierover geen duidelijkheid kan worden verkregen. Derhalve zijn de daarop gebaseerde vorderingen in kort geding niet toewijsbaar.
4.7.
Het voorgaande leidt reeds tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers] dienen te worden afgewezen. De overige door Deutsche Bank aangevoerde verweren behoeven dan ook geen bespreking. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Deutsche Bank worden begroot op € 589,00 aan griffierecht en
€ 816,00 aan kosten advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op € 1.405,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2013. [1]

Voetnoten

1.type: JWR