2.1.Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres I ter zitting heeft verklaard dat zij haar beroepsgronden, voor zover gericht tegen het vernieuwen van de fundering van het pand, intrekt. Eiseres II, eiseres III en eiser hebben hun beroepsgronden tegen dit aspect van de vergunning reeds bij brief van 10 februari 2013 ingetrokken.
2.4Ingevolge het bestemmingsplan rust op de gronden waarop de te wijzigen uitbouw van het pand is gesitueerd, de bestemming “tuinen en erven” met als nadere aanduiding “te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering”.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op die gronden de gebouwen, die aanwezig waren ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder c, mogen de bouw- en goothoogte van de gebouwen, als bedoeld onder a, ten hoogste de bouw- en goothoogte bedragen, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt, in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef, sub a, onder 2, van de Wabo, kan, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
2.5Tussen partijen is niet in geschil dat het dakterras in strijd is met artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, nu het bouwplan voorziet in het vergroten van de uitbouw van het pand: de uitbouw wordt verhoogd en daarop wordt het dakterras gerealiseerd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat het bouwplan om dezelfde redenen ook in strijd is met artikel 5, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Bor, volgens verweerder om op beide punten af te wijken van het bestemmingsplan ook al staat dat (sub c) niet met zoveel woorden in het bestreden besluit vermeld. Eisers hebben de rechtbank vervolgens meegedeeld dat zij de vergunning ook op die manier hebben begrepen en dat het niet vermelden van die strijdigheid geen punt van geschil is.
2.6Eisers hebben in beroep aangevoerd dat aan de omgevingsvergunning voor het realiseren van een dakterras op de uitbouw van het pand, ten onrechte ten grondslag is gelegd dat het dak van de uitbouw al jaren als dakterras wordt gebruikt. Voor zover dit al juist zou zijn, is van belang dat dit gebruik altijd illegaal is geweest en in strijd is met het bestemmingplan. Eisers hebben er belang bij dat er geen (gelegaliseerd) dakterras komt. Het dakterras is omgrensd door muren, waaronder de muren van de panden van eisers, waardoor geluid versterkt zal worden. Er zal dan ook geluidsoverlast optreden. Bij verhoging van de uitbouw ontstaat bovendien inkijk in de woonvertrekken en de tuin van eiseres II, inkijk in de woonvertrekken en op het balkon van [persoon4], alsmede zicht op het dakterras van eiser. Verweerder heeft naar deze aspecten ten onrechte geen onderzoek verricht en is hierop ook niet ingegaan bij het verlenen van de vergunning, zodat het besluit in elk geval onvoldoende is gemotiveerd. Bij de zienswijze was duidelijk aangegeven dat, gezien ook de afstand van het terras tot hun percelen, sprake zal zijn van een dusdanige inbreuk op hun privacy alsook van geluidsoverlast dat verweerder geen vergunning hiervoor had mogen verlenen, maar dit is niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat ook sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu een vergunning voor een dakterras met betrekking tot[adres4] bij besluit van 26 oktober 2007 is geweigerd. Ook daar speelden privacy argumenten een grote rol, zodat niet valt in te zien waarom voor dit dakterras nu wel vergunning kon worden verleend, aldus eisers.
2.8De rechtbank stelt vast dat het bouwplan, voor zover in geschil, bestaat uit het verhogen van de opbouw met 1.20 m, het plaatsen van een hekwerk, alsmede het creëren van een lichthof.
2.9Verweerder heeft aan zijn conclusie dat ten behoeve van het dakterras van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst heeft verweerder een aantal positieve punten van het bouwplan als geheel genoemd, maar ter zitting heeft verweerder erkend dat die overwegingen in feite geen onderbouwing vormen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het dakterras. In het bestreden besluit is ten aanzien van het dakterras uitsluitend overwogen dat de plaatselijke verhoging van de uitbouw aan de achterzijde akkoord is, evenals het maken van een nieuw dakterras en dat door het maken van de patio er voor het naastgelegen buurpand geen verslechtering optreedt van de lichttoetreding.
2.1Met eisers is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Er is immers in het bestreden besluit op het punt van het dakterras niet gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom hiervoor is afgeweken van het bestemmingsplan. Daarnaast ontbreekt een kenbare belangenafweging, waarin de privacybelangen van de omwonenden en de naar voren gebrachte vrees voor geluidsoverlast is betrokken. Gelet hierop zullen de beroepen gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd, voor zover daarbij omgevingsvergunning voor het dakterras is verleend.