ECLI:NL:RBAMS:2013:7431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
HA EXPL 13-416
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hotelhouder voor diefstal auto uit parkeerruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Arval Belgium N.V. en een hotelhouder. Arval, een Belgische leasemaatschappij, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die een hotel exploiteren met een parkeerservice voor hun gasten. De vordering was gebaseerd op de diefstal van een auto die door een hotelgast was geparkeerd in de parkeerruimte van het hotel. De kantonrechter kwalificeerde de overeenkomst tussen de hotelhouder en de gast als een bewaarneming, waarbij de hotelhouder zorgplicht had voor de auto. De rechter oordeelde dat de gedaagden niet tekort waren geschoten in hun zorgplicht, omdat zij voldoende maatregelen hadden genomen om diefstal te voorkomen. De diefstal vond plaats ondanks deze maatregelen, en de kantonrechter concludeerde dat de gedaagden niet aansprakelijk waren voor de schade die Arval had geleden door de diefstal van de auto. De vordering van Arval werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 1422766 \ HA EXPL 13-416
Uitspraak: 16 oktober 2013

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
de vennootschap naar Belgisch recht
ARVAL BELGIUM N.V. SA,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (België),
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. van Vliet,
tegen
1.
de commanditaire vennootschap
[naam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
gemachtigde: mr. P.N. Meijer.
Partijen zullen hierna Arval en [gedaagden] worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 21 maart 2012 inhoudende de vordering van Arval, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden], met één productie, bestaande uit meerdere foto’s.
Ingevolge tussenvonnis van 22 mei 2013 heeft op 21 augustus 2013 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan en de daarin genoemde stukken bevinden zich bij de dossierstukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
Arval is een Belgische leasemaatschappij. Bij leaseovereenkomst van 24 oktober 2006 heeft Arval een Audi A6 personenauto met kenteken [(...)] (hierna te noemen: de auto) beschikbaar gesteld aan [naam 2] (hierna: [naam 2]).
1.2
[gedaagden] exploiteren een in [plaats 1] aan [straatnaam 1] gevestigd hotel genaamd ‘[naam 1]’. [naam 1] richt zich met name op klanten die gebruik maken van de luchthaven Schiphol: het hotel biedt een service aan waarbij hotelgasten hun auto gedurende hun verblijf in het buitenland tegen betaling kunnen parkeren in een 150 meter van het hotel [(...)]) gelegen afgesloten parkeerruimte, die gehuisvest is in een voormalige kas (hierna te noemen: de parkeerruimte). Als onderdeel van deze service rijdt het hotel de auto’s voor de klanten in en uit de parkeerruimte, en draagt zij tevens zorg voor vervoer van de klant van en naar de luchthaven.
1.3
[gedaagden] bieden de bovenomschreven parkeer- en vervoersfaciliteit ook aan zonder hotelovernachting (‘park and fly’). De parkeertarieven variëren al naar gelang de duur van de stalling van de auto; hoe korter de duur, hoe hoger het parkeertarief per dag, omdat het vervoer van en naar de luchthaven voor het hotel de grootste kostenpost is.
1.4
Op 3 april 2009 heeft [naam 2] een hotelovernachting bij [naam 1] geboekt, inclusief veertien dagen parkeren en vervoer naar de luchthaven in verband met een verblijf in het buitenland. In dat kader heeft het personeel van [naam 1] op 3 april 2009 de auto van [naam 2] ondergebracht in de parkeerruimte.
1.5
In de nacht van 4 op 5 april 2009 is in de parkeerruimte ingebroken. De daders hebben zich via de achterzijde de toegang tot de parkeerruimte verschaft door de hangsloten te verbreken die op de buitendeur waren aangebracht, en hebben vervolgens de sleutels van de auto’s ontvreemd die in de kas gevestigde kantoorruimte werden bewaard. De daders hebben aldus een achttal auto’s uit de parkeerruimte weten te stelen, waaronder de auto van [naam 2].
1.6
De auto is enkele maanden later in Frankrijk teruggevonden. Arval heeft de auto op 15 december 2009 tegen een bedrag van € 13.610,- exclusief 21% (Belgische) BTW aan een derde verkocht.

Vordering en verweer

2.
Arval vordert dat [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis - hoofdelijk - worden veroordeeld tot betaling van € 9.451,20 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze hoofdsom vanaf 5 april 2009, de proceskosten en de nakosten, laatstgenoemde kosten eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na vonnis zijn voldaan.
3.
Arval stelt kort gezegd dat [gedaagden] op grond van artikel 7:609 van het Burgerlijk Wetboek (BW), althans op grond van onrechtmatige daad, aansprakelijk zijn voor de diefstal van de auto en de daardoor door Arval geleden schade.
4.
[gedaagden] voeren verweer tegen de vordering, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van Arval in de vordering danwel afwijzing daarvan.
5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, indien van belang, nader worden ingegaan.

Beoordeling

6.
[gedaagden] hebben voor alle andere weren aangevoerd dat Arval blijkens eerdere correspondentie kennelijk verzekerd is tegen diefstalschade en aldus geen belang heeft bij haar vordering, omdat de verzekeraar de schade al heeft vergoed. Dit verweer treft geen doel, aangezien Arval heeft gesteld dat zij met betrekking tot de auto weliswaar een verzekering heeft afgesloten bij verzekeraar [(...)], maar dat dit een rechtsbijstandverzekering betreft en geen casco verzekering, zodat ter zake van de door haar gestelde schade nog niets is vergoed. Nu [gedaagden] dit laatste niet hebben betwist, staat vast dat Arval belang heeft bij de door haar ingestelde vordering.
7.
Centraal in dit geding staat of [gedaagden] aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de diefstal van de auto en, zo ja, de omvang van de daardoor geleden schade.
8.
Partijen twisten in dat verband onder meer over de vraag hoe de rechtsverhouding die [naam 2] en [gedaagden] in verband met het stallen van de auto zijn aangegaan, in juridische zin moet worden gekwalificeerd. Arval stelt zich op het standpunt dat deze situatie valt onder de in artikel 7:609 BW opgenomen aansprakelijkheid die de hotelhouder, als ware hij bewaarnemer, heeft voor zaken die de hotelgast heeft meegebracht. [gedaagden] daarentegen betogen dat artikel 7:609 BW hier toepassing mist nu de auto in een verderop gelegen parkeerruimte was gestald en dus geen zaak is die ‘in het hotel is meegebracht’. [gedaagden] voeren aan dat hier sprake is van een overeenkomst van dienstverlening sui generis is, waaruit (hoogstens) een algemene zorgplicht ex artikel 7:401 BW voortvloeit om zorgvuldig te handelen bij het parkeren van de auto.
9.
De kantonrechter oordeelt anders, en stelt op basis van de aangevoerde en tussen partijen vaststaande feiten vast dat in dit verband tussen [gedaagden] en [naam 2] een overeenkomst van bewaarneming tot stand is gekomen. Artikel 7:600 BW definieert bewaarneming als de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt, een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Immers, [gedaagden] stellen niet louter een parkeerruimte ter beschikking, maar nemen na aankomst van de klant de sleutels van de auto over, om deze vervolgens door het eigen personeel te laten parkeren in een afgesloten parkeerruimte waar in principe alleen [gedaagden] en hun personeel toegang tot hebben. Het is zodoende niet de klant, maar [gedaagden] die bepalen op welke plek de auto komt te staan. Daarnaast houden [gedaagden] gedurende de afwezigheid van de klant de beschikking over de autosleutels, zodat zij deze kunnen verplaatsen indien de situatie dat vereist. Uit de omstandigheid dat de klanten aldus gedurende de contractsperiode de feitelijke macht over de auto volledig aan [gedaagden] hebben overgedragen, volgt dat zij deze aan [gedaagden] hebben toevertrouwd in de zin van artikel 7:600 BW. Daarnaast gedragen [gedaagden] zich ook als bewaarnemer, doordat zij gedurende de stallingperiode ter voorkoming van diefstal of schade waken over de zaak door de parkeerruimte en de ruimte waarin de sleutels werden bewaard af te sluiten en door met behulp van doorgeschakelde beveiligingscamera’s toezicht te houden op de parkeerruimte. Dat toont aan dat de door hun aangegane verbintenis ertoe strekt de auto in goede orde aan de klant te retourneren.
10.
Vervolgens ligt als belangrijkste vraag ter beantwoording voor, of [gedaagden] in het onderhavige geval hebben voldaan aan hun verplichting om bij de bewaring van de auto de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen (artikel 7:602 BW).
11.
Voorop staat dat [gedaagden] in dit verband naar de maatstaven van een professionele bewaarnemer moeten worden beoordeeld, aangezien zij tegen betaling een beveiligde parkeerservice aanbieden die plek biedt aan circa 650 auto’s. Deze service is niet slechts voor hotelgasten beschikbaar, maar wordt ook als zelfstandige park/fly service aangeboden. Nu [gedaagden] aldus een bewaringsservice van enige omvang exploiteren, mag van hen worden verwacht dat zij ook de nodige maatregelen treffen om diefstal van de aan hun toevertrouwde auto’s tegen te gaan.
12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is, in tegenstelling tot hetgeen Arvalt betoogt, niet gebleken dat [gedaagden] wat dit betreft tekort zijn geschoten.
13.
Arval heeft gesteld dat [gedaagden] onzorgvuldig hebben gehandeld, omdat zij met relatief eenvoudige en niet kostbare middelen de diefstal van de auto’s hadden kunnen voorkomen. Zo hadden zij de toegangsdeur tot de kas beter kunnen afsluiten dan met alleen een hangslot, een alarmsysteem op de buitendeur kunnen aanbrengen, en de parkeerruimte vanuit het hotel actief kunnen laten bewaken met behulp van doorgeschakelde beveiligingscamera’s. Alsdan was het voor de daders niet mogelijk geweest maar liefst acht auto’s uit de parkeerruimte te verwijderen, aldus Arval.
14.
[gedaagden] hebben hiertegenover aangevoerd dat zij wel voldoende preventieve maatregelen hebben genomen, maar dat de daders deze desondanks hebben weten te omzeilen. [gedaagde 2] heeft op de comparitiezitting verklaard dat hij de sleutels van de auto weliswaar in de parkeerruimte bewaarde - wat, zo merkt de kantonrechter op, op zichzelf wel een bepaald veiligheidsrisico met zich brengt - maar dat daarvoor een goede reden was. Immers, de auto’s moesten snel uit de ruimte kunnen worden gereden ingeval een klant (onverwachts) eerder of midden in de nacht terugkwam (dit was onderdeel van de service die [gedaagden] aanboden), en daarnaast moesten de auto’s zo nodig kunnen worden verplaatst indien er iets aan de hand was. Bovendien heeft [gedaagde 2] toegelicht dat het niet eenvoudig was om de sleutels te bemachtigen. De daders van de inbraak hebben allereerst, zo stelt hij, nadat zij de parkeerruimte waren binnengedrongen, een met hoekijzers en een hangslot beveiligde schuifdeur opengebroken om toegang te krijgen tot de centrale kantoorruimte. Vervolgens hebben zij nog een deur moeten passeren om in de ruimte van de sleutels te komen. Deze deur was beveiligd met een cijferslot. Dat cijferslot is er met grof geweld afgeslagen, waarna de daders de in de ruimte staande afgesloten archiefkast, met daarin de sleutels, hebben opengebroken en zo uiteindelijk een achttal auto’s uit de parkeerruimte hebben kunnen wegrijden.
15.
Tevens hebben [gedaagden] aangevoerd dat, anders dan Arval stelt, de beelden van de beveiligingscamera’s wel degelijk waren doorgeschakeld naar het hotel en aldaar werden bekeken, maar dat het personeelslid dat daarmee in de desbetreffende nacht was belast, op het tijdstip waarop de diefstal plaatsvond naar Schiphol was afgereisd om een klant op te halen. Daardoor hebben de daders hun gang kunnen gaan.
16.
In dat verband, en ook overigens, hebben [gedaagden] erop gewezen dat de inbraak hoogst waarschijnlijk is gepleegd door personen die in het verleden voor het hotel hadden gewerkt en dat zij om die reden ook wisten wanneer zij hun slag moesten slaan en hoe zij te werk moesten gaan. Dat laatste blijkt te meer uit het feit dat de betonnen biggenruggen, die buiten de parkeerruimte op de weg lagen om wegrijden via de achteringang te voorkomen, door de daders waren weggetrokken. Daarnaast was volgens [gedaagde 2] opvallend dat de daders de kantoorruimte via de schuifdeur zijn binnengedrongen, omdat deze eruit ziet als een kasmuur en alleen diegenen die met de situatie ter plaatse bekend waren wisten dat dit een schuifdeur was. Verder was er ’s-nachts regelmatig personeel bij de parkeerruimte, zo ook die nacht in de periode waarin de diefstal plaatsvond, maar dit personeel heeft de inbraak niet waargenomen omdat de daders via de achteringang, en niet via de voorzijde, waren binnengedrongen. De veelvuldige aanwezigheid van het personeel was ook de reden dat ervoor was gekozen geen alarminstallatie te installeren, aldus - steeds - [gedaagden]
17.
Arval heeft de juistheid van hetgeen [gedaagden] hiervoor hebben aangevoerd niet met zoveel woorden tegengesproken, noch heeft zij naar aanleiding van deze nadere toelichting nog meer of andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat [gedaagden] ter zake van de bewaring van de auto niet met de vereiste zorgvuldigheid hebben gehandeld. Aldus heeft Arval onvoldoende (onderbouwd) gesteld dat [gedaagden] in deze een verwijt valt te maken. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagden] ter beveiliging van de auto’s gedaan wat gegeven de omstandigheden van hen mocht worden verwacht, maar heeft dat dit eenvoudigweg niet kunnen baten, nu de daders vermoedelijk over voorkennis beschikten en tevens met grof geweld te werk zijn gegaan.
18.
Het is dan aan Arval om daartegenover voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat [gedaagden] desondanks niet (voldoende) aan hun zorgplicht hebben voldaan. Dat heeft Arval onvoldoende gedaan. De enkele omstandigheid dat [gedaagden] de buitendeur van de parkeerruimte met meer dan een hangslot hadden kunnen beveiligen en van een alarm hadden kunnen voorzien, is in het licht van al hetgeen [gedaagden] tot verweer hebben aangevoerd niet genoeg om te concluderen dat zij in deze hun zorgplicht als bewaarnemer hebben geschonden.
19.
Ten overvloede zij opgemerkt dat ook indien [gedaagden] niet als bewaarnemer maar als hotelhouder (artikel 7:609 BW) voor de auto aansprakelijk zouden zijn geweest, de uitkomst van het bovenstaande niet anders wordt. De stelling van partijen dat voor de in dat artikel genoemde hotelhouder een zwaardere zorgplicht geldt dan voor de bewaarnemer, vindt geen steun in het recht.
20.
Nu de vordering al op deze gronden wordt afgewezen, kan het beroep van [gedaagden] op artikel 6:89 BW, alsook de overige stellingen van partijen, onbesproken blijven.
21.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt Arval als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden], tot op heden begroot op € 500,- (2 punten x liquidatietarief kanton € 250,-).

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Arval in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 500,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. H.J. Fehmers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter